Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31704 nr. C;1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31704 nr. C;1 |
Vastgesteld 5 december 2008
1. Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2009, de Overige fiscale maatregelen 2009 en de Fiscale onderhoudswet 2009. Zij kunnen zich in de meeste van de voorgestelde maatregelen goed vinden. Met de Raad van State zijn deze leden het eens dat de regering er in het algemeen in is geslaagd om in het belastingplan alleen die maatregelen op te nemen waarmee een wezenlijk budgettair belang is gemoeid, waarbij het budgettaire effect hoofddoelstelling is en welke een direct verband vertonen met de begroting. Dat geldt naar de mening van de leden van de CDA-fractie echter niet voor de voorstellen inzake de houdbaarheidsbijdrage en de doorwerkbonus. Deze hadden naar de mening van deze leden beter in een afzonderlijk wetsvoorstel kunnen worden behandeld aangezien deze maatregelen deel uit maken van een pakket maatregelen om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën zeker te stellen mede in het licht van de vergrijzing. Zij hebben ter voorbereiding van het plenaire debat de volgende vragen.
Kan de regering een update geven van de personeelsopbouw van de Belastingdienst?
Zijn er onvervulde vacatures en wat is de gemiddelde leeftijd? Welke knelpunten worden ervaren bij het werven van personeel?
Als gevolg van amendement nr. 70 (Kamerstuk 31 704, nr. 70) van de Tweede Kamerleden Cramer, Tang en Sap wordt de leeftijdsgrens voor auto’s waarvoor in plaats van de catalogusprijs de waarde in het economische verkeer als grondslag geldt voor de bijtelling privé-gebruik auto met ingang van 1 januari 20 110 verhoogd van 15 naar 25 jaar. Tegelijkertijd bewerkstelligt dit amendement dat de vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting voor voertuigen ouder dan 25 jaar per 31 december 2011 wordt bevroren, waardoor voertuigen die op die datum 25 jaar of ouder zijn onder de vrijstelling blijven vallen, maar dat voertuigen die op die datum jonger zijn niet meer van de vrijstelling gebruik kunnen maken. Naar verluidt, maken van eerstvermelde regeling thans veel kleine zelfstandigen en vrije beroepsbeoefenaren gebruik. Dreigt als gevolg van dit amendement niet een averechts effect in die zin dat veel van deze kleine ondernemers thans zullen gaan kiezen voor een auto ouder dan 25 jaar, waarvoor deze ondernemers met ongeveer dezelfde bijtelling zullen worden geconfronteerd als thans en waarvoor bovendien als gevolg van de overgangsregeling de vrijstelling motorrijtuigenbelasting blijft gelden? Waarom is voor de vrijstelling motorrijtuigenbelasting wel gekozen voor een overgangsregeling en voor de verhoging van de leeftijdsgrens voor de bijtelling niet?
Opvallend is het grote verschil in fiscale behandeling tussen IB-ondernemers en werknemers. Eerstgenoemden hebben recht op vele fiscale ondernemingsfaciliteiten en kunnen de reële bedrijfskosten in aftrek brengen, laatstgenoemden hebben recht op veel minder fiscale faciliteiten en kunnen hun reële verwervingskosten niet in aftrek brengen. In hoeverre acht de regering dit verschil in fiscale behandeling gerechtvaardigd?
Acht de regering in zijn hoedanigheid van medewetgever de uitkomst van het arrest van 14 november 2008, nr. 42 927, waarin de Hoge Raad oordeelt dat een deelvisser die lid is van een besloten maatschap geen ondernemer is omdat hij niet voldoet aan het in art. 3.4 Wet IB 2001 opgenomen verbondenheidsvereiste, bevorderend voor het streven ondernemerschap te stimuleren? Is naar het oordeel van de regering het in dit artikel opgenomen verbondenheidsvereiste bedoeld om hardwerkende zelfstandige vissers die in de regel het in het urencriterium opgenomen aantal uren ruimschoots overschrijden uit te sluiten van onder andere de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling? Als gevolg van dit arrest zijn dergelijke vissers verplicht om extra risico’s op zich te nemen door deel uit gaan van maken van een openbare maatschap teneinde voor de desbetreffende ondernemingsfaciliteiten in aanmerking te kunnen komen.
Is de regering bereid een grondige studie te laten verrichten naar de wenselijkheid en mogelijkheden van invoering van een afzonderlijke winstbox of een rechtsvormneutrale ondernemingswinstbelasting? Daarop aansluitend, kan de vraag worden gesteld of de regering bereid is de wenselijkheid en mogelijkheden van een afzonderlijke winstbox of ondernemingswinstbelasting onderdeel te laten uitmaken van de voorgenomen consultatie van het bedrijfsleven en de advieswereld. In hoeverre is hij in dat verband bereid ook de fiscale wetenschap te consulteren?
Wanneer kunnen de uitkomsten tegemoet worden gezien van het toegezegde onderzoek naar de verdeling van de Vpb-druk? Wat zijn de precieze redenen voor het uitstel?
Wat zijn de verwachtingen ten aanzien van de totstandkoming van de conceptrichtlijn CCCTB? Wanneer kan deze tegemoet worden gezien? Waarom is de beoogde publicatie van deze conceptrichtlijn in het najaar 2008 niet doorgegaan?
Kan de regering een overzicht geven van de lidstaten van de EU die met de verpakkingenbelasting en vliegbelasting vergelijkbare heffingen kennen?
Welke invloed heeft naar het oordeel van de regering aanvaarding van amendement nr. 74 (Kamerstuk 31 704, nr. 74) van de Tweede Kamerleden Tang en Cramer inzake het niet langer aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting van onder andere stock appreciation rights op het Nederlandse vestigingsklimaat? Wat is de fiscale behandeling van deze rechten in andere EU-lidstaten?
Vrijstelling dorpshuizen in de Successiewet 1956
Waarom dienen dorpshuizen om voor de vrijstelling in aanmerking te komen alleen of nagenoeg geheel met vrijwilligers te werken? Door die eis komen grotere dorpshuizen met eigen personeel, een beheerdersechtpaar, losse krachten etc. niet voor de vrijstelling in aanmerking. Dit bevreemdt te meer, nu voor amateursportverenigingen een dergelijke eis niet wordt gesteld.
Welke stappen gaat de regering ondernemen om de aangenomen motie van de Tweede Kamerleden Omtzigt en Cramer inzake Specifieke Nut Beogende Instellingen uit te voeren?
Woningcorporaties en overheidsbedrijven
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de afwikkeling van VSO I en het totstandkomen van VSO II?
De leden van de CDA-fractie betreuren het uitstel van de notitie over de belastingheffing van overheidsbedrijven tot de zomer van 2009 (zie de brief van de regering van 19 november 2008, TK, 2008–2009, 31 213, nr. 4.) De belangrijkste reden voor het uitstel is gelegen in het feit dat het verzamelen van de benodigde informatie tijdrovender is dan aanvankelijk gedacht. Dit bevreemdt deze leden, aangezien de discussie over de belastingheffing van overheidsbedrijven al geruime tijd wordt gevoerd. Kan de regering aangeven welke informatie nog benodigd wordt en waarom het verkrijgen van die informatie zoveel tijd zou moeten vergen?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de bovengenoemde wetsvoorstellen. Naar aanleiding daarvan hebben zij de volgende vragen aan de regering.
Breder, lager, eenvoudiger? Een evaluatie van de belastingherziening 2001
1. De leden van de VVD-fractie willen de fictiefloon-regeling vereenvoudigen door te bepalen dat het salaris van de DGA tenminste gelijk moet zijn aan het maximum van de tweede belastingschijf, tenzij de BV structureel onvoldoende winst maakt om een dergelijk salaris te betalen. De DGA kan zich aldus niet onttrekken aan het betalen van de premies volksverzekeringen en kan op die manier ook geen misbruik maken van de inkomensafhankelijke regelingen. De voorgestelde regeling kost geen geld want minder salaris betekent meer winst en meer ab-heffing. Graag ontvangen zij de mening van de regering hierop.
2. Bij de belastingherziening is het bijzondere tarief afgeschaft voor stakende ondernemers. De VVD-fractie acht dit al jarenlang een misstand (zie o.a. de motie Rensema terzake). De VVD-fractie is voorstander van een vast tarief van 35%. De kosten kunnen gedekt worden door het gedurende 10 jaar renteloze uitstel van betaling af te schaffen. Graag ontvangen zij de mening van de regering op dit voorstel.
3. De tbs-regeling is al jaren onderwerp van kritiek: te ingewikkeld, te ruw en te onevenwichtig. De leden van de VVD-fractie zijn gevoelig voor die kritiek en bepleiten bijvoorbeeld toepassing van de tbs-regeling naar rato van het aandelenbezit. Bij bijvoorbeeld een aandelenbezit van 10% zou een bedrijfspand dat ter beschikking wordt gesteld voor 10% onder box 1 en voor 90% onder box 3 dienen te vallen. Graag +ontvangen zij de visie van de regering op dit voorstel.
4. Er is veel kritiek op de hoogte van het forfaitaire rendementspercentage van box 3. De spaarrentes bewegen zich al jarenlang onder de 4%. De leden van de VVD-fractie bepleiten een neerwaartse aanpassing van het percentage, rekening houdend met de lage rentestand en de inflatie. Graag ontvangen zij de met cijfers onderbouwde visie van de regering op dit voorstel.
5. De leden van de VVD-fractie achten het schrappen van de aftrekmogelijkheid van beroepskosten in vergelijking met het belastingvrij vergoeden van de kosten door de werkgever onrechtvaardig. De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat de financiële impact van het weer in aftrek toelaten van die kosten is. Wat is overigens de visie van de regering hierop?
6. Bij de evaluatie zijn de doelstellingen van de belastingherziening geen onderwerp van evaluatie geweest. De leden van de VVD-fractie achten dit een gemiste kans. Tevens hadden zij graag gezien dat de indertijd afgewezen alternatieven bij de evaluatie betrokken zouden zijn. Wat is de mening van de regering hierover en kan zij aangeven of de doelstellingen zijn gehaald?
7. In het evaluatierapport noemt de staatssecretaris van Financiën een groot aantal beleidsconclusies en is bereid nader onderzoek te doen naar een aantal punten. De leden van de VVD-fractie vernemen graag wanneer zij welke onderzoeksresultaten kunnen verwachten.
8. De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een uitgebreide reactie van de regering op het artikel van de heer Essers uit het WFR van 16 maart 2006.
9. Tevens ontvangen zij graag een reactie van de regering op vraag 2 uit het artikel van de heer Heithuis uit het WFR van 16 maart 2006.
10. Ook ontvangen zij graag de visie van de regering op het artikel van de heer Van der Geld uit het Tijdschrift voor Fiscaal recht van 12 januari 2006.
Belastingplan 2009, Overige fiscale maatregelen 2009 en Fiscale onderhoudswet 2009
1. Er is veel gedoe over de bijtelling auto van de zaak voor medewerkers van garagebedrijven. De regeling is ingewikkeld. Een alternatief zou kunnen zijn belastingheffing over de gemiddelde cataloguswaarde van geleverde nieuwe en gebruikte auto’s. Graag de mening van de regering hierover.
2. De belastingvrije vergoeding voor gebruik van de privé-auto voor zakelijke ritten beloopt al enkele jaren 19 cent per kilometer. Gelet op de inflatie dient dit bedrag verhoogd te worden naar bijvoorbeeld 21 cent. Ook zijn zij van mening dat het bedrag voor de giftenaftrek op hetzelfde hogere niveau dient te worden vastgesteld. Wat is hiervan de financiële impact, zo vragen de leden van de VVD-fractie aan de regering en wat is haar mening over dit voorstel?
3. Vooruitlopend op de invoering van de kilometerbeprijzing wordt de BPM geleidelijk afgebouwd en tijdelijk gecompenseerd door verhoging van de MRB. De hierbij voorziene tijdreeks is onafhankelijk van de invoeringsplanning van de kilometerbeprijzing. De reeks voor de BPM zou afgestemd moeten worden op de werkelijke fasering van de kilometerbeprijzing. Dit maakt waarschijnlijk een langzamere afbouw van de BPM mogelijk. Daarmee wordt de waardedaling van het bestaande wagenpark beperkt. Als 7 miljoen auto’s elk € 1 000 minder waard worden kost dit de burgers al € 7! De leden van de VVD-fractie vernemen graag de visie van de regering op het bovenstaande.
4. De tijdelijke verschuiving van de BPM naar de MRB pakt zeer onrechtvaardig uit naar degenen die geen nieuwe auto (kunnen) kopen. Een rechtvaardiger alternatief zou zijn de verschuiving over de bekende nieuwwaarde van de auto’s te bepalen. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie de mening van de regering op dit voorstel.
5. De in het vooruitzicht gestelde CO2-tax past niet bij de besluitvorming over de kilometerbeprijzing. Deze moet naar de mening van de leden van de VVD-fractie geheel van tafel c.q. beter er niet op komen. De CO2-uitstoot kan eventueel wel betrokken worden in de kilometerbeprijzing. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie de mening van de regering hierop.
6. De DGA blijft ondanks het eerdere amendement van De Nerée tot Babberich en Dézentjé Hamming in de loonbelasting/premieheffing volksverzekeringen. De argumenten van de regering hebben de leden van de VVD-fractie nog niet kunnen overtuigen van de juistheid van deze beslissing. Graag ontvangen zij een nadere motivatie van de regering terzake.
7. De leden van de VVD-fractie zijn evenals hun collega’s van de Tweede Kamer van mening dat de VAR-beschikkingen reeds na 1 jaar automatisch verstrekt dient te worden. In de onderhavige maatregelen is de automatische verstrekking na 3 jaar voorzien. Kan de regering aangeven welke risico’s zijn verbonden aan het idee van de leden van de VVD-fractie?
8. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Belastingdienst zijn systemen zodanig snel op orde dient te brengen dat het wetsvoorstel dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen per 1 januari 2010 in kan gaan voor de beslistermijnen in de AWIR. Graag vernemen de leden van de VVD-fractie van de regering de redenen waarom de Belastingdienst niet in staat is om zijn systemen zodanig op orde te brengen dat genoemd wetsvoorstel over een jaar ook voor die dienst kan gelden.
9. De leden van de VVD-fractie vinden het spijtig dat het tot de zomer 2009 moet duren voordat de notitie inzake de belastingplicht van overheidsbedrijven verschijnt. Verstrekt het kabinet in de notitie te zijner tijd ook de kwantitatieve gegevens, die nodig zijn voor de inschatting van de concrete gevolgen van de gekozen variant? De leden van de VVD-fractie zijn overigens geen voorstander van de case-by-casebenadering.
10. In het licht van een goed vestigingsklimaat worden vaak onder andere de volgende suggesties gedaan: afschaffing van de dividendbelasting, het afschaffen van de heffing van omzetbelasting op dienstverlening aan pensioenfondsen, wetgeving om (her)verzekeringsactiviteiten buiten de sfeer van «passieve (groeps)financieringsactiviteiten» te plaatsen, het defiscaliseren van de groepsrente, het vereenvoudigen van de vennootschapsbelasting waaronder met name de deelnemingsvrijstelling en de verdere verlaging van de vennootschapsbelastingdruk. De leden van de VVD-fractie vernemen graag de mening van het kabinet op deze punten en gaan ervan uit dat zij kunnen vernemen of en zo ja wanneer maatregelen terzake van het kabinet zijn te verwachten.
11. De leden van de VVD-fractie verzoeken om een reactie van de staatssecretaris op de brief van 14 november jl. van NUVO.
12. De leden van de VVD-fractie hebben geluiden bereikt dat de nieuwe bedrijfsfitnessregeling discriminerend uit kan werken voor kleine fitnessbedrijven. Een voorbeeld: de Belastingdienst besteedt haar bedrijfsfitness landelijk aan en stelt als voorwaarde onder andere dat het fitnesscentrum op een niet grotere afstand dan 5 kilometer van een belastingkantoor mag liggen. Regionale fitnesscentra vallen daardoor buiten de boot. Graag ontvangen genoemde leden een reactie van de staatssecretaris hierop.
13. In Forum van 22 mei 2008 is de top-6 van ontevredenheidsveroorzakende punten door de Belastingdienst bij ondernemers opgenomen. Tevens is er een verlanglijstje opgenomen van verbeterpunten. De leden van de VVD-fractie vernemen graag een reactie van het kabinet hierop en vernemen tevens graag welke maatregelen het kabinet wanneer neemt om de gevoelens tevredenheid van ondernemers over de Belastingdienst te vergroten.
14. In het Belastingplan is ook dit jaar weer een voorstel opgenomen dat volgens de leden van de VVD-fractie -en ook naar de mening van de Raad van State- uit een oogpunt van een zorgvuldig wetgevingsproces in een apart wetsvoorstel opgenomen had moeten zijn. Gedoeld wordt op de houdbaarheidsbijdrage. Waarom weigert de staatssecretaris om aan de breed in de Eerste Kamer levende wens om per wetsvoorstel maar een inhoudelijke regeling op te nemen gehoor te geven?
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de Partij van de Arbeidfractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Evenals in voorgaande jaren is bij deze leden de vraag gerezen of de samenvoeging van een groot aantal fiscale maatregelen in twee wetsvoorstellen door de regering afdoende gerechtvaardigd is. Ten aanzien van de Overige Fiscale Maatregelen kunnen deze leden zich nog wel voorstellen dat het overwegend technische karakter van deze voorstellen samenvoeging in een wetsvoorstel rechtvaardigt. Binnen het Belastingplan menen deze leden echter wel drie in zich samenhangende pakketten van voorstellen te ontwaren, maar achten zij de samenhang tussen deze drie pakketten onderling niet bepaald sterk. Dit gebrek aan samenhang kan naar het oordeel van deze leden niet worden afgedaan als een technisch bezwaar. Waar immers, zo merken deze leden op, een der Kamers van de volksvertegenwoordiging geen recht van amendement heeft en dus niet over onderdelen van wetsvoorstellen gestemd kan worden, rust ipso facto op de regering de plicht slechts samenhangende gehelen van voorgenomen regelgeving als wetsvoorstel in te dienen, althans deze samenhang uitdrukkelijk te onderbouwen. De leden van de PvdA-fractie missen deze onderbouwing node.
De leden van de Partij van de Arbeidfractie constateren met instemming dat de regering een aantal in 2007 ingezette beleidslijnen nu consequent doorzet. Zij merkten op dat de verdere verlichting van de vennootschapsbelasting voor kleine ondernemingen, alsook de verschuiving van BPM naar Motorvoertuigenbelasting en voorts naar kilometerheffing, en de gelijktijdige «vergroening» van BPM en MRB, op hun onverminderde steun kon rekenen. Wat betreft het laatste vragen deze leden of al wat meer bekend is over de effecten van de vorig jaar aangebrachte wijzigingen in de bijtelling privégebruik lease-auto’s, met name wat betreft de gewenste verschuiving naar zuiniger en schoner auto’s? Voorts vragen zij de regering in meer algemene zin of ook bij de nu optredende lagere brandstofprijzen de positieve effecten van de ingezette fiscale veranderingen (in het voorgenomen tempo) nog stand zullen houden of dat een versnelling van de ombouw van BPM- en MRB-grondslag naar «zuinig en schoon» wellicht noodzakelijk is. Ten aanzien van de verpakkingenbelasting stemmen de leden van de PvdA-fractie graag in met de aangebrachte vereenvoudigingen. Wat betreft de vliegbelasting tonen deze leden zich niet onder de indruk van de bezwaren van luchthavens en vliegmaatschappijen. Zij waren en zijn van opvatting dat het vliegen in algemene zin te goedkoop is geworden en mede daardoor een onevenredige bijdrage levert aan de opwarming van de aarde.
De leden van de Partij van de Arbeidfractie menen een verband te zien tussen de maatregelen die in het voorliggende wetsvoorstel zijn aangekondigd onder de hoofden «houdbaarheidsbijdrage» en «doorwerkbonus», en het gelijktijdig voorliggende wetsvoorstel 31 707 (Premiekorting in dienst houden oudere werknemers). Zij vragen de regering nader op dit verband in te gaan en daarbij vooral aandacht te geven aan de gewenste participatie-effecten onder werknemers van 62 jaar en ouder. Op dit punt vragen deze leden een helder overzicht van de netto-inkomenseffecten bij werknemers en werkgevers van het blijven werken vanaf 62. De leden van de PvdA-fractie tonen zich daarbij geïnteresseerd in de verwachte participatie-effecten van de afzonderlijke maatregelen, maar ook in het gecumuleerde effect. Deze leden stellen deze vraag mede, omdat zij de indruk hebben dat de netto-inkomenseffecten tamelijk fors zijn en er mede daardoor in de cumulatie mogelijk enige sprake zou kunnen zijn van overdimensionering, hetgeen de resulterende stimulans op de participatie zou kunnen mitigeren.
Wat betreft de samenhang tussen de doorwerkbonus en de houdbaarheidsbijdrage zien de leden van de PvdA-fractie graag een vergelijking tussen de netto-bonus en de netto-bijdrage voor een werknemer die vanaf zijn 62e tot zijn 65e doorwerkt, dan stopt en vervolgens vijftien jaar AOW en een pensioen van enige omvang geniet. Meer precies vragen deze leden bij welk (pensioen)inkomen er sprake is van een evenwicht tussen bonus en bijdrage. Voorts hebben de leden van de PvdA-fractie op dit punt nog een technische vraag: zullen de bedragen voor de aparte heffingskorting «doorwerkbonus» reeds vanaf 1 januari 2009 in de heffing van de loonbelasting worden meegenomen of worden deze eerst bij de aangifte inkomstenbelasting verwerkt?
Ten aanzien van de «houdbaarheidsbijdrage» bestaan bij de leden van de Partij van de Arbeidfractie belangrijke reserves. Zij tonen zich als vanouds een groot voorstander van de zogeheten «fiscalisering van de AOW». Deze leden constateerden echter tegelijk dat er over dit begrip, (helaas) mede door toedoen van de regering, enige verwarring is ontstaan. Voor de goede orde wijzen zij er daarom op dat «fiscalisering van de AOW» inhoudt dat een groter deel van de AOW-lasten worden gedekt uit de belastingopbrengsten en een kleiner deel uit de premieheffing op werknemers. De belastingheffing, die zoals bekend rechtvaardig is en een breed draagvlak kent, wordt daardoor voor de financiering van de AOW belangrijker en de premieheffing, die zoals bekend alleen op de beroepsbevolking drukt, minder belangrijk. Hierdoor wordt het draagvlak voor de groeiende AOW-lasten breder en meer solidair, mede (maar niet alleen) omdat ook boven 65-jarigen naar draagkracht mee bijdragen aan de belastingen, hetgeen zij niet doen aan de AOW-premieheffing. In dit licht kunnen de leden van de PvdA-fractie zich niet vinden in een voorstelling van zaken als zou «fiscalisering van de AOW» synoniem zijn aan het leggen van een extra heffing op boven 65-jarigen. Zij vragen de opvatting van de regering op dit principiële punt.
Het komt de leden van de PvdA-fractie voor dat de afgelopen jaren grote vorderingen zijn gemaakt met het fiscaliseren van de AOW zoals door hun bedoeld. Zij vragen de regering in kaart te brengen welk deel van de AOW-lasten nu reeds uit belastingopbrengsten wordt gedekt, en welk deel uit premieheffing. Voorts vroegen deze leden de regering dit beeld ook voor de toekomst te geven onder de veronderstelling dat de AOW-premie bevroren blijft op 17,9% van het inkomen in de tweede schijf, respectievelijk als de premie geleidelijk verlaagd zou worden bijvoorbeeld met 1 procentpunt per jaar. Bovendien vragen de leden van de PvdA-fractie de stortingen en (op termijn) uitnames uit het AOW-fonds in deze presentatie te betrekken, opdat een volledig beeld ontstaat van de mogelijkheden van verdere fiscalisering van de AOW.
De leden van de Partij van de Arbeidfractie vragen de regering waarom niet is overwogen in het kader van het bovenstaande beeld geleidelijk de AOW-premie te verlagen en het tarief inkomstenbelasting in de tweede schijf navenant te verhogen. Dit zou naar hun oordeel tot gevolg hebben dat het integrale tarief tweede schijf voor werknemers gelijk blijft, maar voor 65-plussers geleidelijk stijgt. Graag zien deze leden een presentatie van de effecten van zo’n geleidelijke verschuiving van premie naar belastingheffing, indien dit vanaf 2011 bijvoorbeeld met 0,5% punt per jaar zou gebeuren. Voorts vragen deze leden of de regering zich kon voorstellen dat een dergelijke aanpak naar hun oordeel meer flexibiliteit biedt in het verdelen van de uiteindelijke fiscale last over actieven en gepensioneerden dan de nu in het wetsvoorstel neergelegde systematiek; men kan dan immers naar bevind van zaken in enig jaar ook enig verschil aanbrengen tussen het dalingspercentage van de AOW-premie en het stijgingspercentage van het IB-tarief tweede schijf, waardoor de verdeling van de lasten tussen werknemers en gepensioneerden per jaar kan worden beïnvloed. Ook in dit opzicht achten de leden van de PvdA-fractie de weg van geleidelijke verlaging van de AOW-premie superieur aan de houdbaarheidsbijdrage zoals de regering die nu voorstelt (bij alle bewondering die deze leden overigens konden opbrengen voor de wijze waarop de houdbaarheidsbijdrage technisch is vormgegeven).
Tenslotte vragen deze leden ten aanzien van de houdbaarheidsbijdrage nog een toelichting op twee punten. In de eerste plaats hebben zij in de memorie van toelichting wel een algemene rechtvaardiging van fiscalisering aangetroffen (draagvlakverbreding, solidariteit), maar geen redengeving waarom de extra vergrijzingslast in het kader van de AOW uitsluitend op de schouders van boven-65 jarigen zou moeten worden gelegd. Deze leden menen dat het enkele feit dat deze groep geen AOW-premie (meer) betaalt in zich niet voldoende rechtvaardiging biedt voor een specifieke heffing. Toe te lichten ware waarom uitsluitend de 65-pussers een extra bijdrage aan de AOW-lasten moeten betalen, bovenop de bijdrage die zij als gevolg van de generieke fiscalisering die reeds plaatsvindt al leveren. In de tweede plaats is het de leden van de PvdA-fractie opgevallen dat een toelichting ontbreekt op het feit dat de houdbaarheidsbijdrage binnen de groep 65-plussers uitsluitend van toepassing zal zijn op degenen die op of na 1 januari 1946 geboren zijn. Wat, zo vragen zij, kan de rechtvaardiging zijn voor het toespitsen van de extra bijdrage (zoals gezegd: naast algemene fiscale bijdragen aan de dekking van de vergrijzingslast) generatiespecifiek te maken?
Deze leden zijn er in dit verband uiteraard van overtuigd dat de regering hier niet in een zwak moment het oor heeft geleend aan het sprookje van de «luie en vadsige babyboomers» die «op kosten van de jongere generaties» nu «van hun overvloedige pensioenen gaan genieten». De leden van de PvdA-fractie gaan er immers van uit dat de regering zich realiseert dat de betreffende generatie in zijn actieve periode zowel de niet gedekte staatspensioenen van vorige generaties heeft opgebracht, alsook de AOW-uitkering op een fatsoenlijk minimumniveau heeft gebracht, alsmede via AOW-fonds en gedeeltelijke fiscalisering de basis heeft gelegd voor de houdbaarheid van de voorzieningen, terwijl men tegelijk in veel ruimere mate als in het verleden zelf en voor eigen rekening aanvullend pensioen heeft opgebouwd. De «babyboomers» hebben vanwege deze inspanningen in hun actieve periode een collectieve lastendruk gekend die aanzienlijk hoger is dan die van vorige, huidige en, naar valt te verwachten, toekomstige generaties werkenden. Natuurlijk is dit mede mogelijk geweest doordat deze generatie een periode van ongekende economische groei en welvaartstoename heeft gekend. De leden van de PvdA-fractie zouden hier dan ook van een balans van lusten en lasten willen spreken en een positief voorbeeld van intergenerationele solidariteit. In dat licht is het voor deze leden de vraag of in redelijkheid juist van deze specifieke generatie een extra bijdrage moet worden gevraagd. Tegen deze achtergrond zien de leden van de PvdA-fractie de op dit punt ontbrekende toelichting van de regering graag tegemoet.
Ten slotte komen deze leden nog terug op een tweetal fiscale aangelegenheden die in het afgelopen jaar aan de orde zijn geweest. Wat betreft de integrale vpb-plicht voor de woningbouwcorporaties blijven de aan het woord zijnde leden zeer geïnteresseerd in de volledige en ruimhartige uitvoering van de motie-Essers c.s, zoals aangenomen bij de behandeling van het Belastingplan 2008. Zij hebben met belangstelling kennisgenomen van de maatregelen die in het kader van het pakket Overige Fiscale Maatregelen 2009 zijn aangekondigd onder het hoofd «Vennootschapsbelasting» en die de corporaties meer duidelijkheid verschaffen. Wel vragen deze leden zich af of het gerechtvaardigd is een door de overheid opgelegde extra heffing in het kader van de aanpak van de probleemwijken (de zogeheten Vogelaarheffing) niet aan te merken als aftrekbare kosten voor de vennootschapsbelasting. Deze leden begrijpen wel dat hier een evenwicht is gezocht met de niet-belastbaarheid van subsidies, maar stellen toch de vraag hoe de effecten van deze fiscale balans over de corporaties verdeeld zijn. Zou de regering, zo vragen zij, enig inzicht willen verschaffen in de verdeling van niet-aftrekbare heffingen en niet-belaste subsidies over de rijke en armere woningbouwcorporaties. Ook geven de aan het woord zijnde leden aan er onverminderd prijs op te stellen dat de afwikkeling van VSO-I en de totstandkoming van VSO-II in goed overleg met de corporaties voor het eind van het jaar 2008 kunnen worden afgerond. Zij geven de regering daarbij in overweging dat het realiseren van een maximale Vpb-opbrengst hierbij moet worden afgewogen tegen de noodzaak de rol van de corporaties op de terugvallende woningmarkt te versterken. De leden van de PvdA-fractie menen zich te herinneren dat in het verleden een ernstige terugval in de woningmarkt mede is opgevangen doordat de corporaties bereid bleken grote complexen onverkoopbare woningen aan te kopen. Zij zouden niet graag zien dat deze bereidheid voor de toekomst, wanneer er misschien wederom behoefte aan zou bestaan, teniet wordt gedaan.
Wat betreft de uitvoering van de motie-Vedder c.s., aangenomen bij de behandeling van het initiatief-wetsvoorstel Banksparen (Depla/Blok), constateren de leden van de PvdA-fractie met genoegen dat de regering reeds bij het voorliggende Belastingplan middelen heeft gevonden om de verlaging van de maximumpremiegrondslag voor fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw in de derde pijler ongedaan te maken. Het feit dat dit pas met ingang van 1 januari 2009 gebeurt en niet met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 schept echter wel een aantal administratieve problemen. Deels lijken die te worden gemitigeerd door de ook in het Belastingplan 2009 opgenomen vereenvoudigingen ten aanzien van splitsing van lijfrenten, maar dat laat onverlet dat het naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie onwenselijk blijft dat het jaar 2008 in de pensioenopbouw van zelfstandigen een uitzonderingsjaar blijft. Deze leden zien dan ook het antwoord van de regering op de eerder door deze Kamer gezonden brief betreffende het vermeende financiële beslag van terugwerkende kracht met meer dan buitengewone belangstelling tegemoet. Zij geven de regering in overweging dat hier voor zeer weinig geld een groots gebaar kan worden gemaakt, maar dat men zich daarentegen ook in spitsvondigheden kan verliezen.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wetwijzingsvoorstellen. Naar aanleiding daarvan – en mede in het perspectief van de fiscale politiek in het algemeen – hebben zij een aantal vragen.
Effect van het Belastingplan 2009 op de inkomensverdeling
De leden van de SP-fractie worden graag nader geïnformeerd over het effect van het Belastingplan op de inkomensverdeling. Kan de regering aangeven wat naar zijn mening het per saldo effect van de belastingmaatregelen is op de inkomensverdeling in vergelijking met de belastingen 2008: werken de wijzigingen per saldo progressief, neutraal of degressief uit op de inkomensverdeling? Voorts, welke zijn, gekwantificeerd, de belangrijkste componenten van de maatregelen die tot deze conclusie leiden? Ten slotte, onverlet de conclusie aangaande het geheel, welke zijn de belangrijkste inkomensstrata die er per saldo op vooruit en achteruit gaan?
Effect van het Belastingplan en de OFM 2009 op gedrag
Welke zijn de belangrijkste gedragsveranderingen die de regering met de belastingvoorstellen wenst te bereiken? Hoe is voor deze voorstellen, bij implementatie, de effectiviteit hiervan te meten?
Welke hoogte van een maximumpensioenpremiegrondslag in de tweede pijler zou er bij benadering aangelegd moeten worden om een ophoging van deze grondslag in de derde pijler van € 103 000 tot € 153 000 qua belastinginkomsten te compenseren?
Wat zouden bij benadering de belastingopbrengsten zijn van een maximumpensioenpremiegrondslag in de tweede pijler van € 103 000? Zijn er wat dit betreft percentages te geven waarmee grofweg te rekenen valt zowel voor de tweede als de derde pijler (indicaties)?
Belastingelasticiteit m.b.t. groei
Welke is de macro-economische procentuele belastingderving van 1%-punt groeiterugval waar de regering mee rekent? Hoe zijn de vertragingen verdeeld op kasbasis? (D.w.z. het effect van 1%-punt groeiterugval in 2009 op de procentuele belastingderving in 2009, 2010 en 2011.)
Uitvoerbaarheid van kwartaaltoeslagen AOW en Bijstand
Kan de regering een schatting geven van het aantal AOW-trekkers dat een benedenmodaal totaalinkomen heeft? Welk percentage is dit van het totaal aantal AOW-trekkers? (Benedenmodaal mag ook vervangen worden door benedengemiddeld als dit eenvoudiger is.)
Stel dat de Nederlandse regering het in de nabije toekomst opportuun zou achten om alle mensen met een bijstandsinkomen, en de AOW-ers met een totaal jaarinkomen beneden een bepaalde grens (bijvoorbeeld €30 000), een onmiddellijk uit te keren «kwartaaltoeslag» te geven («onmiddellijk», d.w.z. onmiddellijk inbaar aan het eind van een kwartaal). Is dit dan voor de Belastingdienst redelijkerwijs uitvoerbaar gezien de capaciteit van de dienst? Wat zouden ruwweg de uitvoeringskosten van een dergelijke maatregel zijn (extra personeel)?
Kan de regering ook nagaan wat grofweg de uitvoeringskosten zijn van een tijdelijke verhoging van de WW-uitkeringen tot aan modaal (bijvoorbeeld tot 85%)?
Verhoging tarieven inkomstenbelasting voor topinkomens
Komt het huidige hoogste tarief van de Britse inkomstenbelasting (gezien een belastingvrije voet, heffingskortingen of iets dergelijks, en rekening houdend met premies en met aftrekposten) effectief globaal overeen met het hoogste tarief van de Nederlandse inkomstenbelasting? Zo nee, is er een indicatie te geven van het effectieve verschil?
In het kader van zijn anti-recessiemaatregelen heeft De Britse regering onlangs een (compenserende) belastingverhoging voor inkomens van meer dan £ 150 000 aangekondigd (van 40% naar 45%), met als argument – zo geeft het FD van 25 november 2008 uitspraken van de Britse minister van Financiën Darling weer – dat dit «billijk» is «omdat het rijkste deel van de Britten onevenredig heeft geprofiteerd van de recente periode van relatief sterke groei». Geldt ook voor Nederland dat het rijkste deel van de Nederlanders onevenredig heeft geprofiteerd van de recente economische groei? Zo ja, kan de regering een aantal kengetallen geven die dit staven? Zo nee, waarom is de situatie wat dit betreft anders in Nederland dan voor het VK? En zo nee, is Nederland wat dit betreft dan exceptioneel of is het VK een buitenbeentje onder de EU-landen»?
Is het de regering bekend of andere EU-landen het Britse voorbeeld in deze volgen? Bij bevestiging, welke landen zijn dit en welke maatregelen nemen deze?
Een belangrijke Nederlandse politieke partij, het CDA, heeft zich onlangs uitgelaten over de mogelijkheid van een «vlaktaks» in Nederland. Wat zijn de opvattingen van de regering over dit en over dergelijke voorstellen? Of houdt de regering zich hiermee niet bezig? Hoe vlak moet zo’n taks zijn in de gedachten waar de regering mogelijk mee speelt? Past bij zo’n vlaktaks dat sommige aftrekposten wél de laan uit gaan maar andere niet? Naar verluidt zou in het plan van de genoemde politieke partij met name de hypotheekrenteaftrek gehandhaafd blijven. Heeft de regering daar een opvatting over en zo ja welke?
Verlichting van de taak van Eerste Kamerleden in het wetgevingsproces
De leden van de SP-fractie stellen ten slotte een punt aan de orde dat het werk van de gehele Kamer aangaat. Het totaal van de onderhavige oorspronkelijke voorstellen van wet, tot en met de gewijzigde voorstellen van wet (inclusief memorie van toelichting, advies van de Raad van State, wetgevingsoverleg, nota’s, brieven, moties en amendementen uit de Tweede Kamer en de Handelingen der Tweede Kamer) beslaat een meer dan vuistdik dossier dubbelzijdige A4-tekst.
Voor het voorlopig verslag hierover had de Kamer (i.c. de vaste commissie Financiën) één week tijd om het kritisch door te nemen en er een standpunt over te vormen. Een flinke hoeveelheid voor deeltijdparlementariërs. Deze leden klagen daar niet over want het is hun taak en het is een eervolle taak. Zij doen de regering niettemin een voorstel om de taak van de Eerste Kamerleden in het wetgevingsproces te verlichten. En omdat de staatssecretaris van Financiën zich functioneel inspant voor «vereenvoudiging» (met betrekking tot administratieve lasten en met betrekking tot de Belastingdienst – «leuker kunnen we het niet maken, makkelijker wel») lijkt hij deze leden de eerstaangewezen persoon om het voorstel in ontvangst te nemen. De Eerste Kamer zit aan het eind van het wetgevingsproces, en moet dus het geheel van het voorafgaande proces verstouwen. Gegeven de huidige tekstverwerkingstechnieken moet het niet zo moeilijk zijn om de Eerste Kamer voortaan voor alle wetsvoorstellen – niet slechts belastingwetvoorstellen – het volgende te leveren:
1. Een document met het oorspronkelijke wetsvoorstel met doorhalingen en met (grijs) gemarkeerde toevoegingen die leiden tot het gewijzigd voorstel van wet. In hetzelfde document voetnoten waarin verwezen wordt naar de (nummers van) relevante moties en amendementen.
2. De memorie van toelichting voorzien van grijze markeringen die duiden op een tekstgedeelte dat niet meer, dan wel anders, relevant is gezien het gewijzigd voorstel van wet – zo mogelijk voorzien van voetnoten die aangeven waarom. Daarbij de aanvullende toelichting – indien van toepassing – uit de gewijzigde voorstellen van wet.1
3. Hetzelfde als onder 2. voor het advies van de Raad van State en het nader rapport.
Het lijkt niet zo moeilijk om de Kamer een en ander te verstrekken omdat wij aannemen dat bij de ministeries dergelijke documenten worden bijgehouden. Graag ontvangen deze leden een toezegging hieromtrent van de regering. Deze zou het tijdsbeslag voor de Eerste Kamer aanzienlijk bekorten zodat er meer ruimte is voor de inhoudelijke beoordeling van wetsvoorstellen.
De regering kan een verdere taakverlichting bewerkstelligen door in voorstellen tot wetswijziging de betreffende oude artikelen volledig uit te schrijven en via doorhaling en grijsmarkering het wijzigingsvoorstel aan te geven. Thans moeten Kamerleden (en burgers die het wetgevingsproces volgen) voortdurend twee documenten raadplegen en vergelijken, namelijk de oorspronkelijke wetstekst en het voorstel. In het onderhavige geval gaat het (snel geteld) om ongeveer 125 artikelwijzigingsvoorstellen in 18 verschillende wetten. Ook hier ontvangen de leden van de SP-fractie graag een toezegging.
Voor beide voorstellen geldt dat digitale beschikbaarstelling voldoende is.
Inbreng van de leden van de fracties van ChristenUnie en SGP
De fracties van ChristenUnie en SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van beide hierboven genoemde wetsvoorstellen. In deze vragenronde beperken de fracties zich tot het stellen van enkele vragen.
Bij de behandeling van het Belastingplan 2008 heeft de regering toegezegd, dat hij zal zorgen voor een oplossing, indien mocht blijken dat de maatregelen in het kader van de vennootschapsbelasting voor deze instellingen en dus voor de restauratie van monumentale panden slecht zou uitpakken. Zij zou dan via het kabinet reageren. Uit reacties van diverse stadsherstellichamen, zoals onder andere verwoord in de brief van 7 november 2008 namens de koepel van stadsherstellichamen gestuurd door Stadsherstel Amsterdam NV, wordt aangegeven dat deze organisaties inderdaad in de problemen komen. De regering heeft echter tot nu toe negatief gereageerd op verzoeken de vpb-heffing voor deze organen (weer) te laten vervallen. Deze leden verzoeken de regering de gedane toezegging bij de behandeling van het Belastingplan 2008 na te komen.
Deze leden ondersteunen de vereenvoudiging van de verpakkingenbelasting. In de praktijk blijkt echter nog weinig van het beoogde effect, namelijk het produceren van minder milieuvervuilende verpakkingen. Hoe denkt het kabinet de wat dat betreft gestelde doelen te bereiken? Kan de regering reageren op de stelling, dat voor het werkelijk verminderen van de hoeveelheid verpakking een aanzienlijke verhoging van de verpakkingenbelasting nodig is, zoals bijvoorbeeld in Denemarken en Noorwegen het geval is? En wat heeft deze belasting de burger tot nu toe gekost? Zijn belastingen van gemeenten omlaag gegaan?
Deze leden ondersteunen de maatregelen om verdere fiscale vergroening te realiseren. Zij vragen zich echter wel af of de gekozen maatregelen wel voldoende zijn om de door het kabinet gestelde doelstellingen te realiseren. Kan daar op geregeerd worden, wetende dat de doelstellingen overigens niet alleen door het ministerie van Financiën hoeven te worden bereikt, maar financiële prikkels werken nu eenmaal het beste.
In dat verband vragen we naar de mening van de regering inzake een milieubelasting voor binnenschepen waarvan de schadelijke emissie in de uitlaatgassen boven het CCR-2 niveau liggen. Zou dat geen goede verdere vergroening zijn, waarbij de beschikbaar komende middelen gebruikt zouden kunnen worden voor het subsidiëren van schone binnenvaartmotoren?
En wat is de situatie met betrekking tot de pleziervaart? Wordt de vervuilende invloed daarvan, zowel door de scheepsmotoren als door afbreekbaar en niet afbreekbaar afval, en aantasting van soms belangrijke natuurgebieden, in het kader van de vervuiler betaalt voldoende gerealiseerd? Kan inzicht worden gegeven in de milieukosten die de pleziervaart met zich meebrengt en de opbrengsten inzake milieuheffing die daar tegenover staan?
De koopkrachtontwikkeling is sinds september veranderd. De minister van Financiën gaf onlangs daarover positieve signalen af. Kan inzicht worden gegeven hoe de koopkrachtontwikkeling zich thans ontwikkelt, rekening houdend met lagere inflatie, maar ook met nieuwe wetgeving als bijv. de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten? En zeker ook wat de gevolgen zijn van in de Tweede Kamer aangenomen amendement nr. 69 (Kamerstuk 31 704, 69).
Mensen langer laten werken wordt door deze leden ondersteund. Er zijn echter groepen mensen die gezien het beroep dat wordt uitgeoefend gewoonweg niet langer kunnen werken, bijvoorbeeld omdat hun lichaam – rug, benen, armen – dat niet langer toestaat. Dikwijls zijn dat ook groepen, die nu niet de hoogste salarissen genieten. Zij werken echter als regel wel zolang als ze kunnen. Hoe kijken de bewindslieden tegen deze problematiek aan?
De leden van de commissie zien de beantwoording van de regering met belangstelling tegemoet.
Samenstelling:
Van den Berg (SGP), Bemelmans-Videc (CDA), Terpstra (CDA), Ten Hoeve (OSF), Kox (SP), Vedder-Wubben (CDA), Biermans (VVD), Essers (CDA), voorzitter, Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Leijnse (PvdA), Peters (SP), De Boer (CU), vice-voorzitter, Reuten (SP), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Laurier (GL), Hermans (VVD), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Elzinga (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
Dit zou ook zeer behulpzaam zijn voor burgers die de Memorie van Toelichting bij een wetsvoorstel naslaan nadat het tot wet is verheven (en die thans daarin zaken aantreffen die voor de uiteindelijke wet niet van toepassing zijn, en anderzijds er soms niets aantreffen over zaken die uiteindelijk wél van toepassing zijn).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20082009-31704-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.