Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700 nr. D |
Vastgesteld 14 november 2008
Ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen, die plaatsvinden op 25 oktober 2008, heeft de commissie voor Financiën1 bij brief van 12 november 2008 enkele vragen van de leden van de fracties van de PvdA en de SP aan de minister en de staatssecretaris van Financiën voorgelegd. De minister van Financiën heeft daarop bij brief van 14 november 2008 geantwoord.
De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijk overleg.
BRIEF AAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Den Haag, 12 november 2008
Ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen, die plaatsvinden op 25 oktober 2008, wensen de leden van de fracties van de PvdA en de SP u enkele vragen voor te leggen. Deze treft u in de bijlagen bij deze brief aan en zijn per fractie geordend. De commissie verzoekt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vrijdag 14 november 2008 te beantwoorden. De commissie kijkt met belangstelling uit naar uw antwoord.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Vragen van de leden van de PvdA-fractie ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen van 25 november 2008
De turbulentie op de financiële markten draagt het risico in zich dat vragen die de ene dag gesteld worden de volgende dag al weer achterhaald zijn. Op het gevaar af dit risico te lopen, willen de leden van PvdA-fractie een aantal – hopelijk op 25 november 2008 – nog niet achterhaalde vragen stellen.
Over het toezicht op de financiële markten is veel gesproken. Van Europees toezicht is in de verste verte nog geen sprake. Hoe zien de bewindslieden de toekomst op dit gebied? Is er naar hun mening noodzaak tot Europees toezicht? Zal er binnen afzienbare tijd enige kans op zijn of blijft het: «coördinatie ja, toezicht nee»? Valt het niet te betreuren dat nu Europa het hardst nodig is, zij het het meest laat afweten? Van Commissievoorzitter Barosso werd niets vernomen en de voorstanders van nog meer liberalisatie van de markt in de Europese Commissie hielden zich opvallend stil. Geeft dat aan dat de voorstanders van Europa gelijk hebben – Europa is meer nodig dan ooit – of juist de tegenstanders, die terecht kritisch zijn, nu Europa het gedeeltelijk lijkt af te laten weten? Hoe zien de bewindslieden de toekomst van de Euro indien gemeenschappelijk toezicht niet binnen afzienbare tijd tot stand komt? Kan de minister ook commentaar geven op de, begin oktober alweer, gelanceerde plannen van Eurocommissaris McGreevy? Gaan diens plannen, naar de mening van de minister te ver of juist niet ver genoeg? Lijkt door de eerste reacties het Europese toezicht niet verder weg dan ooit?
Moet het toezicht op de financiële sector strenger of juist effectiever? Hoe kan het zijn dat er producten aan de man worden gebracht die zo complex zijn dat de toezichthouder ze niet lijkt te begrijpen? Hoe kan het dat er een bank in Nederland actief is die niet aan zijn verplichtingen kan voldoen? Mag het publiek er niet van uit gaan dat als een bank in Nederland opereert, de Nederlandse toezichthouder(s) ook voor hen bewaakt dat de ingelegde gelden veilig zijn? Waarom zijn er niet veel nadrukkelijker waarschuwingen uitgegaan naar het publiek dat, als de toezichthouders geen middelen om goed toezicht te houden en eventueel in te grijpen het publiek daar rekening mee moest houden? Wat beteken dit soort vrijheden van banken als er zo makkelijk misbruik van gemaakt kan worden? Welke zekerheden zijn er dat dit in de toekomst beter wordt geregeld? Hoe valt te vermijden dat strenger toezicht er toe leidt dat allerlei slimme jongens mazen vinden en trucs verzinnen om het piramide spel opnieuw op te zetten?
Overweegt de minister bij nieuwe regelgeving een sterk onderscheid te maken tussen spaarbanken en andere banken in die zin dat spaargeld nooit aangetast kan worden door een virus als er nu rondwaart, kortom, speciale regels die extra veiligheid voor spaarders betekenen? Het komt de leden van PvdA-fractie voor dat dit voor burgers een helderdere en betere waarborg biedt dan het onderscheid in systeembanken en niet-systeembanken?
Hoe kijkt de minister aan tegen de IFRS, die vraagt om waardering op marktwaarde, die er toe leidt dat er extra problemen zijn bij financiële instellingen die er niet zouden zijn of in geringere mate als er sprake zou kunnen zijn van een soepeler hantering van deze voorschriften?
De president van De Nederlansche Bank heeft recent in een toespraak aangegeven dat de DNB in de toekomst strikter zal gaan toezien op de integriteit van de leidinggevenden van financiële instellingen en zich ook nadrukkelijker zal gaan bemoeien met bonussen en de wijze waarop dit beloningssysteem wordt toegepast. Is dat niet een impliciete erkenning van het feit dat het toezicht hierop de laatste jaren tekort is geschoten? Is hierop niet het spreekwoord van het kalf en de put van toepassing?
In het kader van het toezicht hebben deze leden nog enkele praktische vragen. Moet de «capital charge» van banken niet boven de 10% liggen en ideaal gesproken op 12%? Is er mondiaal of op Europees niveau extra geld beschikbaar voor verbeterd toezicht? Moet ook wettelijk afgedwongen worden dat veel beter inzicht wordt verkregen in wie de eigenaar is van derivaten van enige omvang? Overweegt de minister ook het strafrecht veel nadrukkelijker een rol te laten spelen bij ernstige overtredingen die het toezicht constateert?
Waar was het IMF de laatste jaren? Waarom heeft deze waakhond niet geblaft? Heeft het optuigen van een nieuw mondiaal financieel toezichtsysteem zin als bestaande instituten klaarblijkelijk niet functioneren of moet er met een nieuw toezichtregime ook een nieuwe toezichthouder komen en is de rol van de IMF als waakhond uitgespeeld en blijft alleen haar rol als kredietverlener over?
De minister sprak in een van zijn vele persconferentie over het einde van het «Wall Street-kapitalisme». Wat bedoelde de minister daar precies mee? Welke nieuwe contouren ziet de minister opdoemen van wat deze leden dan gemakshalve maar sociaal- of Rijnlands-kapitalisme noemen? Gaat dat dan alleen om bevoegdheden van aandeelhouders of Raad van Commissarissen of alleen over beloningen; of gaat het over veel meer? Gaat het bijvoorbeeld ook over zeggenschap over producten die banken en verzekeraars maken, over invloed op of zeggenschap over voor ons land strategisch belangrijke ondernemingen (telecommunicatie, post, energie enzovoorts)? Betekent het (en dat is nu heel actueel) dat er geen verkoop van energiebedrijven aan buitenlandse ondernemingen zal plaats vinden en dat de staat aandelen van lagere overheden gaat overnemen indien die lagere overheden van deze aandelen af willen? Immers, energie is een strategisch goed en als er een tekort aan is, zal afhankelijkheid van een buitenlandse onderneming wel eens veel risico met zich mee kunnen brengen. In dit verband vragen deze leden ook hoever de splitsing van energiebedrijven in andere Europese landen is gevorderd? Hoeveel landen hebben ons voorbeeld gevolgd en hoeveel zullen er naar schatting het komend jaar volgen nu al dit soort liberaliseringdiscussies door wat er op de financiële markten gebeurt in een ander daglicht komen te staan? Of gaat het nog verder en betekent het einde van dit kapitalisme ook het einde van allerlei vormen van aanbesteding in sectoren waarvan het sterk de vraag is of die er zich voor lenen en waar langzamerhand de wrange vruchten van een doorgeschoten marktwerking zichtbaar worden? Of gaat het niet over het einde van dit laatste, maar over vormen van aanbesteding bij zorg en onderwijs en andere, waar de regels zo zullen worden aangepast dat niet de prijs bepalend is, maar de kwaliteit en het milieu? De leden van deze fractie waren blij met deze uitspraak, maar zijn nieuwsgierig naar de verdere invulling en koestert hoge verwachtingen hiervan na een dergelijk krachtige en voor deze leden zo welkome uitspraak.
Naast de kredietcrisis is er sprake van een klimaatcrisis. Veel mensen die geen aandelen hebben lijken zich daar meer druk over te maken dan over de financiële crisis. Wellicht ten onrechte, omdat de laatst genoemde crisis via de werkelijke economie nog geweldige gevolgen zal hebben door banenverlies, gebrek aan groei van welvaart of zelfs krimp van de welvaart, niet meestijgende pensioenen, etc. De vraag is of dit geen goed moment is om op het gebied van klimaat een doorbraak te bereiken. De eerste tekenen duiden overigens op het tegendeel en deze leden gaan ervan uit dat de regering krachtig weerwerk zal leveren tegen die opvattingen, maar niets zou mooier zijn deze twee crises gelijktijdig en samen aan te pakken. Ziet de minister daar mogelijkheden toe? Kan hij deze uitdaging omzetten in kansen? Rem van de groei die nu zal plaatsvinden, moet omgezet worden in rem van de achteruitgang van het klimaat.
Is het denkbaar dat nu de staat veel invloed heeft op een tweetal banken die invloed wordt aangewend om de kredietverlening aan middelgrote en kleine bedrijven te versoepelen zonder andere banken die het zonder staatssteun redden voor de voeten te lopen? Deze leden hebben er begrip voor dat sommige banken gezien het gevaar van afwaardering van de rating voorzichtig zijn met kredietverstrekking, maar maken zich anderzijds zorgen over de kredietverstrekking aan veel bedrijven. De maatregelen die de minister van Economische Zaken genomen heeft, juichen de leden van de PvdA-fractie toe, maar zijn volgens hen onvoldoende. Meer leunen op banken die er nog goed voorstaan, volstaat waarschijnlijk niet. Deze leden zouden het toejuichen als de kredietkraan verder open ging zonder overigens onverantwoorde risico’s te nemen. Deze leden vragen zich ook af of al dan niet met geheel of gedeeltelijke staatsgarantie andere partijen, bijvoorbeeld pensioenfondsen, bereid gevonden kunnen worden meer financiële steun aan Nederlandse bedrijven te verstrekken.
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar het standpunt van de bewindslieden aangaande het standpunt van een of meer banken die zich klemgezet voelen door de staat, nu ze dreigen te worden aangeslagen als een andere toegelaten bank niet in staat is aan haar verplichtingen jegens spaarders te voldoen. Eerst is er een concurrent die spaarders wegtrekt en als die omvalt, kan jij betalen en om het nog erger te maken verhoogt de minister ook nog het gegarandeerde bedrag en dan ook nog zonder overleg. Dat tenminste een bank daarover klaagt, ontmoet bij deze leden begrip. Deze leden kunnen niet anders concluderen dan dat het toezicht steken heeft laten vallen door de betreffende bank hier te laten opereren, waar de gemiddelde burger de conclusie uit trok (evenals een aantal overheden) dat deze bank solvabel was.
Nu de staat een «aandeel» heeft in enkele verzekeraars is de overheid ook indirect verantwoordelijk voor de woekerpolissen. Wat betekent dat voor de eigenaren van die polissen en wat betekent dat voor de verzekeraars waarin de staat een aandeel heeft? Er zijn nogal wat mensen die een garantieproduct hebben gekocht met een verzekering van Lehman Brothers. Die garanties lijken nu weinig waard. Wat gebeurt er verder? De verkopers zijn zonder twijfel niet in staat de garanties te bieden. Loopt de staat het risico aangesproken te worden omdat de toezichthouder iets te verwijten valt? Zijn er andere oplossingen voor deze mensen denkbaar, die dachten zekerheid te hebben gekocht?
Het komt de leden van de PvdA-fractie voor dat het onverstandig is op korte termijn het staatsaandeel in de diverse banken te verkopen. Zou het niet verstandig zijn, zo vragen deze leden zich af, uit te spreken dat de staat in ieder geval een minimum aantal jaren (bijvoorbeeld 3 jaar) haar aandeel zal behouden en daarbij wel uit te spreken dat de staat er na een (ruim) maximum aantal jaren er vanaf wil (bijvoorbeeld 10 jaar)? Op die wijze ontstaat enige zekerheid op middellange termijn ook rond het aantrekken en uitzetten van geld zonder de angst van de markt te voeden dat de overheid er helemaal niet meer vanaf wil. Uiteraard moeten ruime marges in acht genomen worden om anticiperend gedrag van de markt te vermijden. Kan de minister nader ingaan op de criteria die gehanteerd zullen worden bij het bepalen van het tijdstip van verkoop? Met andere woorden, welke afwegingen zullen een rol spelen bij het vervreemden van het eigendom, naast uiteraard het feit dat bijna 17 miljard euro is betaald?
Op operationeel (maar ook op tactisch en strategisch) terrein is er thans ruimte voor verbetering bij de nieuwe «staatsbank». Veel blijkt onduidelijk in de sfeer van onder andere de kredietverlening, «treasury» en verzekeringen. Overweegt de minister een «Treuhand-model» te hanteren of anderszins versterking te zoeken voor her management van de bank?
Zal de toezichthouder bij pensioenfondsen de huidige uitzonderlijke omstandigheden betrekken bij de vraag of een herstelplan op korte termijn nodig is en of er sprake kan zijn van een gedeeltelijke indexatie? Heeft de bijeenkomst van 10 november jl. op alle punten een oplossing gebracht? Moet er niet even soepel worden omgegaan met de marktwaarderingsaanpak van pensioenfondsen? Een pensioenfonds is een lange termijn belegger en het zou daarnaast een slecht signaal zijn en een extra domper op het consumentenvertrouwen indien nergens, bij geen enkel groot fonds sprake is van enige indexatie. Kan de minister ook informatie verstrekken over de vraag of er bij een of meer pensioenfondsen per 1 januari aanstaande sprake is van zogenoemd afstempelen? Ziet de minister andere manieren dan een versoepeling van het herstelplan om pensioenfondsen zo nodig te helpen of tegemoet te komen, los van mogelijkheden die de fondsen zelf hebben zoals premieverhoging en achterwege laten van indexatie? Kan de minister inzicht verstrekken in het beleggingsgedrag van fondsen met het oog op de vraag of Nederlandse fondsen relatief zwaar zaten in financiële waarden, die extra hard getroffen zijn door de «crisis», nu wel de spaarder maar niet de belegger is beschermd? Over pensioenfondsen gesproken: wordt er over nagedacht pensioenfondsen te betrekken bij het oplossen en tegengaan van verdere verdieping van de financiële crisis? De fractieleden van de PvdA vrezen dat de crisis op de financiële markten er toe kan leiden dat er een sterke tendens bij bedrijven zal zijn de «defined benefit»-systemen worden ingeruild voor «defined contribution»-systemen. Deze leden zijn daar zeer op tegen. Ziet de minister dit gevaar ook en hoe tracht hij samen met de toezichthouders dit gevaar te bezweren. Hoe kijkt de minister tegen Solvency II in relatie tot pensioenfondsen? De leden van de PvdA-fractie zien Solvency II als een bedreiging voor het unieke Nederlandse Pensioenstelsel vanwege de hogere solvabiliteitseisen die aan de fondsen worden gesteld. Ziet de minister dit ook zo? Zo ja, wat is zijns inziens daartegen te doen? Of legt de minister zich erbij neer en zullen we over een aantal jaren alleen nog zogenoemde «difined contribution»-systemen hebben?
De minister-president heeft gezegd dat de overheid overweegt bepaalde investeringen die toch al in de pijplijn zaten, naar voren te halen. Heeft dat zin en aan welke investeringen valt dan te denken? Kan de minister aangeven om hoeveel geld dat in principe gaat en in welke sectoren dit aan de orde is? Is het juist dat in de gezondheidszorg juist het tegenovergestelde dreigt? Zo ja, wat gebeurt daar dan concreet aan?
Bij de onrust over belegging van provincies en gemeenten is weer eens duidelijk geworden hoeveel geld vooral provincies op de plank hebben liggen. Kan de minister een overzicht geven van de bedragen die de provincies gereserveerd hebben en kan hij laten zien hoe die bedragen zich sinds 1998 hebben ontwikkeld? Zijn de bedragen groter of kleiner geworden en als de reserves groter zijn geworden, zou dat dan niet een blijk kunnen zijn van het feit dat deze reserves wellicht te hoog zijn? Als het gaat om een bedrag van € 6 miljard dat de provincies samen als reserve hebben, komt het deze leden voor dat dit zeer hoog is en zou huns inziens een bedrag van € 2 miljard voldoende moeten zijn als reserve gezien de totale begroting van alle provincies samen. Juist nu investeren heel hard nodig is en het geld zeer schaars is zou een paar miljard extra – mits goed besteed – een geweldige impuls kunnen betekenen. Zeker investeringen in de duurzaamheid van onze aarde, een investering die zich terug verdient, zouden hiermee zeer gebaat zijn.
Hoe kijkt de minister staatsrechtelijk gezien aan tegen het conflict wat er op het ogenblik is tussen de provincie Noord-Holland en een aantal gemeenten enerzijds en de Rijksoverheid anderzijds? Hoe heeft het conflict staatsrechtelijk gezien zo kunnen escaleren en welke indruk maakt dit conflict op de burger, die twee overheden ziet vechten tot aan de rechter toe en daar niets van begrijpt? Is de positie van de Rijksoverheid in deze zaak zo zwak dat de andere overheden menen hun gelijk te kunnen halen bij de Raad van State?
Kan de minister een scenario schetsen wat er in deze financieel turbulente tijden anders zou zijn gelopen indien de Euro er niet zou zijn geweest? Kan de minister de Kamer en de burger iets duidelijk maken over de waarde van Europa – juist nu? Was het verloop van de «crisis» anders geweest als Nederland de gulden nog had gehad? Verloopt de situatie in niet-Eurolanden nu echt vreselijk anders? Is er sprake van meer oriëntatie op elkaar in de Eurolanden of is dat retoriek? Waar blijkt dat «echt anders» dan uit, of oriënteert iedereen zich meer op elkaar en heeft juist een niet-Euroland als Engeland de leiding en niet de Eurolanden?
Nu de minister de spaargelden heeft gegarandeerd, zelfs tot € 100 000, is de vraag gerechtvaardigd of hij voornemens is ook aan pensioengerechtigden enige zekerheid te verstrekken. Veel gepensioneerden en bijna gepensioneerden maken zich grote zorgen over hun pensioen. Kan de minister iets wegnemen van die onzekerheid zonder in algemeenheden te vervallen?
Bij het wetsvoorstel over short selling bleek dat de minister ook niet in noodsituatie, eigenhandig maatregelen kan nemen, alleen AFM en DNB kunnen dat. Wel kan de minister die maatregelen terugdraaien. Voor de leden van de PvdA-fractie is dat onbevredigend en in een democratisch bestel niet goed verdedigbaar dat de minister machtsmiddelen uit handen geeft, waardoor hij mogelijkerwijs uitspraken van parlement naast zich neer moet leggen. Kan de minister zijn opvattingen op dit punt nog eens uiteen zetten? Kan hij dan tevens ingaan op het argument dat je zulke instrumenten niet moet willen hebben, omdat regering en parlement deze middelen mogelijk kunnen misbruiken? Is er ook nog een onderscheid tussen «noodsituaties» waarin direct moet worden ingegrepen en reguliere situaties waarin de minister in kan grijpen indien toezichthouders geen maatregelen willen treffen en de minister wel?
Kan de minister ingaan op de ontwikkelingen bij het Holland Financial Centre? Vorig jaar was hij zeer optimistisch, maar nu moeten de ontwikkelingen hem toch niet vrolijk stemmen. De samenwerking met universiteiten komt moeizaam van de grond. De financiële injectie, het bedrag dat beschikbaar kwam voor HFC, is zwaar onvoldoende. Het lijkt erop dat het HFC niet van de grond komt. De minister heeft de Tweede Kamer een notitie toegezegd over de stand van zaken. Zouden deze leden deze notitie ook kunnen ontvangen voor 25 november 2008?
Hoe kijkt de minister aan tegen investeringen in de regio in die zin dat in een aantal regio’s sprake is van krimp, terwijl andere regio’s nog groeien? De leden van de PvdA-fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat met die krimp geen enkele rekening wordt gehouden, terwijl dat toch voor deze meeste regio’s het toekomstbeeld zal zijn, voor zover dat nu al niet het geval is. Krimp vraagt om andere investeringen als groei. In welke mate wordt daar al rekening mee gehouden bij de verdeling van het gemeentefonds en bij investeringen? Als er wel rekening mee wordt gehouden, kan de minister dat dan toelichten en ook aangeven in welke mate dat het geval is?
Terecht heeft de minister tot dusver geweigerd de begroting aan te passen aan de werkelijkheid zoals die zich de laatste weken en maanden manifesteert. De begrotingsregels geven daar ook alle ruimte voor. Toch moet er op het ministerie, ondanks het ontbreken van nieuwe cijfers van het CPB, weleens gefilosofeerd zijn over de vraag welke aanpassingen dit kabinetsbeleid verder vorm geven, welke aanpassingen deze regering zou verwelkomen als het tot aanpassingen moet komen. Kan de minister iets van die filosofieën met ons delen?
In enkele EMU-landen is al sprake van een recessie, in een aantal andere lijkt dat een kwestie van tijd. Dat zal er ongetwijfeld toe leiden dat het tekort in een aantal landen dat zelfs in een tijd van hoogconjunctuur er niet in slaagt een positief saldo op het BBP te boeken, verder zal oplopen. Wat betekent dat voor Nederland, bijvoorbeeld voor de inflatie, bijvoorbeeld voor de pensioenen? De Nederlandse burgers hebben al jaren te horen gekregen dat er een overschot moest zijn en een lage schuld om een vergrijzend Nederland ook in de toekomst welvarend te houden. Landen als Italië, Frankrijk en Spanje zullen geconfronteerd worden met een even sterke vergrijzing of nog sterker. Leidt dat niet tot neigingen in de toekomst veel meer inflatoir te financieren met alle gevolgen voor onze pensioenen van dien? Is het voor die landen niet heel aantrekkelijk om «er op los te leven» en net als de grootbanken de laatste jaren gedaan hebben er van uit te gaan dat er toch wel een oplossing zal komen? Of zullen ook in deze tijd te sancties toegepast gaan worden?
Vragen van de leden van de SP-fractie ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen van 25 november 2008
De leden van de SP-fractie hebben hun vragen toegespitst op de beleidsartikelen 02 en 08 van de Begroting Financiën, mede in het licht van de actuele ontwikkelingen ten aanzien van de financiële crisis. De vragen zijn gegroepeerd in drie onderdelen: (1) recente ontwikkelingen; (2) de begroting 2010; en (3) «herordening» van de financiële sector.
1.1. Kosten van de interventies in de financiële sector
Afgezien van de noodzaak van de recente interventies door de staat in de financiële sector, en afgezien van de systeemrisico’s die erdoor vermeden zijn (daarover handelen de onderstaande vragen niet), brengen deze interventies kosten met zich mee – inclusief kosten die kunnen ontstaan door het risico van afwaardering van door de staat verstrekte kapitalen en leningen en van effectuering van garanties – maar mogelijk ook opbrengsten. Heeft de minister met betrekking tot de genoemde kosten (thans) een risico-analyse en risico-schatting gemaakt van de diverse interventies? Zo nee waarom niet? Zo ja, kan de minister voor de diverse interventies de hoogte van de risico-schatting geven, d.w.z. het risico dat de betreffende kapitaalverstrekking of lening verloren gaat? Naast de directe rentekosten van de interventies zijn er ook indirecte rentekosten, in zoverre dat er over nieuwe inschrijvingen op de uitstaande staatsschuld een extra risicopremie moet worden betaald. Hoe hoog schat de minister het extra risico-percentage en de extra kostensom (in euro’s) die hier thans op jaarbasis mee gepaard gaan?1 (Een vergelijking met uitsluitend de rente die Duitsland of Frankrijk thans betaalt, gaat in zoverre mank dat ook deze landen thans een premie betalen als gevolg van hun interventies.) Het wordt op prijs gesteld als de antwoorden op de bovenstaande vragen tevens worden samengevat in een tabel zoals de onderstaande en als de daar ontbrekende gegevens verder worden ingevuld.
| post | hoofdsom (mrd) | looptijd tot | geschatte rentekosten op jaarbasis | geschatte opbrengsten op jaarbasis | geschat risico-% op verlies hoofdsom |
|---|---|---|---|---|---|
| nationalisatie Fortis/AA | 16,8 | n.v.t. | (mrd) | (mrd) | (%) |
| lening Fortis | 34 | (mrd) | (mrd) | (%) | |
| lening IJsland | 1 (?) | (mrd) | (mrd) | (%) | |
| kapitaalverstrekking ING | 10 | (mrd) | (mrd) | (%) | |
| kapitaalverstr. Aegon | 4 | (mrd) | (mrd) | (%) | |
| garantie interbancaire leningen | 200 | (%) | (%) | (%) | |
| uitkeringen depositogarantie voor rekening staat (schatting) | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | |
| extra risicopremie totale staatsschuld excl. bovenstaande posten | n.v.t. | (extra rente, mrd) | n.v.t. | n.v.t. |
1.2. Recente inschrijving op staatsschuld
Na 1 oktober 2008 heeft de staat, mede ter financiering van de steun aan financiële instellingen, geld geleend. Zijn er buitenlandse banken en andere financiële instellingen die ingeschreven hebben? Zijn er binnenlandse banken en andere financiële instellingen die ingeschreven hebben? Zo ja, wat was – onderscheiden naar de vier categorieën – de omvang van de bedragen?
Is het waar, zoals in de pers werd gemeld, dat de Nederlandse staat onlangs, direct of indirect, geld geleend heeft van de Nederlandse centrale bank? Zo ja, hoe past dit in het huidige EU-verdrag?
Het maximumbedrag van de depositogarantie dat tot voor kort gold (€ 38 000) was willekeurig (of lag er een redenering aan ten grondslag?) doch al relatief lange tijd bekend (voor de relatief ingewijde). De recente ophoging tot € 100 000 is eveneens willekeurig, of ligt er een redenering aan ten grondslag? Gezien de willekeur lijkt het erop dat de recente ophoging kwalitatief – niet kwantitatief – meer onrechtvaardigheidsgevoelens opwekt dan dat zij oplost («onrechtvaardigheidsgevoelens», d.w.z. bij de bijna 500 getroffenen, waaronder schrijnende gevallen). Graag verneemt de SP-fractie het commentaar van de minister op de (vermeende) willekeurigheid van de maximumgarantie en op de onrechtvaardigheidsgevoelens die deze bij betrokkenen opwekt. Ook vernemen de leden van de SP-fractie graag over de initiatieven die de minister onderneemt, ter volledige genoegdoening van de betrokkenen, bij de IJslandse bankinstellingen en/of de Nederlandse bankinstellingen en/of individuele verantwoordelijken (bestuurders/directies van banken of toezichthouders).
De leden van de SP-fractie willen ook nader geïnformeerd worden over de kwestie of DNB niet een primaire formele en/of morele verantwoordelijkheid had en heeft ten aanzien van de klanten van banken (de zwakste partij) boven de banken zelf. Ongeacht de formele verantwoordelijkheid had en heeft DNB bij de eersten primaire morele verantwoordelijkheid. Had DNB betrokkenen (bijvoorbeeld via een persverklaring) niet moeten informeren over de risico’s van belegging bij (in het onderhavige geval) IJslandse banken? Indien de verantwoordelijkheid formeel anders zou liggen, zou het dan niet beter zijn dat de minister de regels wijzigt? Dit laat de morele verantwoordelijkheid van DNB onverkort.
Is de minister van mening dat het inherent aan de financiële sector is dat de regels die toezichthouders (kunnen) opstellen steeds achterop lopen bij de «innovaties» van de sector? Is de minister van mening (net zoals sommige commentatoren) dat de dynamiek van de financiële sector vereist dat banken en verzekeringsinstellingen financiële innovaties kunnen toepassen?
1.6. Toezichthouders: eindverantwoordelijkheid en distantie
Wat moet, met betrekking tot financiële instellingen, een toezichthouder (bestuur, directie) doen of nalaten om te worden ontslagen? Past een eventueel ontslag bij de eindverantwoordelijkheid van de regering, in het bijzonder die van de minister van Financiën, voor «het functioneren van het financieel bestel»?
Indien aan toezichthouders de taak wordt gegeven om in de financiële sector de salarissen voortaan te laten goedkeuren door de toezichthoudende instanties (bepleit door de minister, samen met de premier, in de Financial Times Deutschland van 3 november jl.), moet dan het bestuur van de toezichthoudende organen niet tegelijkertijd verboden worden om in de toekomst een functie te aanvaarden in de (niet-toezichthoudende) financiële sector? Meer algemeen, is de minister van mening dat er distantie moet zijn tussen toezichthouders en de (overige) financiële sector (waarbij functiewisseling een factor is)? Acht de minister deze distantie thans voldoende?
Is de minister bereid om de Eerste Kamer spoedig te informeren over de resultaten van de wereldtop op 14 november, zodat deze – mocht het relevant zijn – betrokken kunnen worden bij de Algemene Financiële Beschouwingen op 25 november?
2.1. Interventies en de begrotingsregels
Op 7 november 2008 schreef de minister een brief aan de Tweede Kamer over wijziging van de begrotingsregels in verband met de interventies in de financiële markten (BZ 2008-00819 M).1 De leden van de SP-fractie nemen aan dat het hier om een «afspraak in beginsel» gaat, en dat de regels toepassing vinden bij de begroting 2010 omdat het goedkeuringstraject voor de begroting 2009 immers ver gevorderd is. In de brief staat, onder andere, dat alle rente over de staatsschuld (zoals voorheen) alsmede alle renteen dividendstromen die betrekking hebben op de interventies, buiten de uitgavenkaders vallen en voorts dat de lasten en baten van de garantieregelingen met betrekking tot de interventies buiten de uitgavenkaders vallen (de leden van de SP-fractie kunnen met een en ander instemmen). Tegelijkertijd vallen al deze inkomensstromen (uiteraard) binnen het EMU-saldo. Over de zogenoemde signaalwaarde van het EMU-saldo staat in de brief: «Indien als gevolg van schades bij een van de genoemde garantieregelingen de signaalwaarde van – 2% wordt bereikt, zullen geen additionele maatregelen worden getroffen. Voor het reguliere begrotingsproces blijft de signaalwaarde vanzelfsprekend wel van kracht».
Gezien de buitengewone situatie en de extra recessieve dreigingen die uitgaan van eventuele «additionele maatregelen» lijkt het echter opportuun om het geheel van de staatsinkomsten- en uitgavenstromen m.b.t. de interventies buiten de signaalwaarde te houden; dat wil zeggen: (a) de dividend- en rente-inkomsten van de interventies; (b) de directe rentekosten van de interventies; (c) de extra risico-premie op inschrijvingen op het geheel van de staatsschuld; (d) de (genoemde) schades als gevolg van garantieregelingen. Is de regering bereid deze nadere omschrijving van de signaalwaarde te overwegen?
2.2. Beleggingen en investeringen
De Nederlandse taal is gezegend met een onderscheid tussen «investeringen» en «beleggingen», terwijl de Engelse taal slechts de term «investment» kent (alleen als een schrijver of spreker zich onmiddellijk bewust is van de twee betekenissen wordt soms de term «direct investment» voor het Nederlandse «investering» gebruikt – meestal is de betekenis van «investment» onduidelijk). Juist bij complexe financiële kwesties – zoals die thans spelen – is het onderscheid tussen beleggingen en investeringen belangrijk.2 Het is dan ook te betreuren dat in de Miljoenennota 2009 regelmatig de term «investering» of«investeerder» wordt gebruikt waar kennelijk «belegging» of«belegger» bedoeld wordt (bijvoorbeeld blz. 23, 25; op blz. 28 wordt de term «belegger» naast «investeerder»=belegger gebruikt). Kan de minister toezeggen om in regeringsstukken voortaan het in deze correcte Nederlands te gebruiken zodat we zeker weten wat de beoogde betekenis van de termen is?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie de minister om uiterste terughoudendheid te betrachten bij het gebruik van Engelse termen in de regeringsstukken zodat burgers niet nóg verder vervreemden van financiële vraagstukken.1 Niettemin, bij vondsten zoals TINA en TARA glimlachen de leden van de SP-fractie graag met de regering mee.
3. «Herordening» van de financiële sector
De volgende drie onderwerpen hebben indirect of direct betrekking op een mogelijke «herordening» van de financiële sector.
3.1. Liquiditeitscreatie en eigen vermogen banken
Er lijken vijf toevoerkanalen voor de excessief toegenomen liquiditeitscreatie door banken, en wel op basis van kredietverlening voor:2 (1) beleggingen in effecten (via prolongatie, o.a. aan beleggingsfondsen); (2) beleggingen in grondstofvoorraden (eveneens via prolongatie); (3) vastgoedbeleggingen – exclusief de eigen woning – (ook via prolongatie); (4) aankopen van een eigen woning; (5) lopende bestedingen aan investeringen en consumptie. Met name de eerste drie kanalen lijken – als de liquiditeit eenmaal gecreëerd is – te communiceren (speculatie). Voorts heeft prijsinflatie in de kanalen 1–3 ook prijseffecten in het 5e kanaal; en prijsinflatie in het 4e kanaal werkt, via verhoogde hypotheekleningen, beperkt door naar het 1e (belegging) en 5e (consumptie) kanaal. Zonder nadere maatregelen blijven we (wereldwijd) voorlopig zitten met deze excessief toegenomen liquiditeiten. Is deze mini-analyse volgens de regering correct?
Is het correct dat vergroting van het eigen vermogen van banken (al dan niet door overheidsdeelname) ceteris paribus leidt tot afname van de geldhoeveelheid? Is het correct dat, naast netto schuldaflossing door bankklanten, uitsluitend dit kanaal leidt tot een afname van de geldhoeveelheid?
3.2. Verslaggeving, controle, en bankkwalificatie door toezichthouders
Kan de minister zijn opvatting geven over de volgende drie samenhangende ideeën? (Lees hier voor de grammaticaal «tegenwoordige tijd» de «toekomstige tijd».)
1. Banken zijn volledig verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid, helderheid (risico’s) en volledigheid van hun balansgegevens/jaarcijfers (met name moeten ook alle afgegeven garanties «P.M.» op de balans staan). De bewijslast daarvoor ligt bij hen. Banken moeten zich houden aan de intentie van de regels die toezichthouders hebben opgesteld. Bij twijfel hierover moeten banken vooraf overleggen met de toezichthouder (horizontaal toezicht). Bij gebleken onbetrouwbaarheid, onhelderheid of onvolledigheid verliezen banken hun bankvergunning. Bovendien stallen ze een extra eigenvermogensbestanddeel bij de locale centrale bank; bij gebleken tekortkomingen in de verslaggeving wordt dit ontnomen.
2. Alleen accountantskantoren die een door toezichthouders afgegeven accountantsvergunning hebben (keurmerk), mogen jaarcijfers goedkeuren.3 Het gaat hier om feitenvaststelling (waarheidsgetrouwheid). Bij twijfel over de feiten zijn accountants gehouden de toezichthouder te consulteren. Bij gebleken ondeskundigheid of onbetrouwbaarheid van de accountant, verliest het accountantskantoor zijn vergunning. Verlies van vergunning wordt openbaar gemaakt.
3. Bij toezichthouders gaat het enerzijds om normstelling en anderzijds om het beoordelen van feiten in het licht van de normen. Als toezichthouders volledig kunnen vertrouwen op de feitelijkheid van de jaarcijfers (de banken zelf en de accountants staan hiervoor in), dan is het voor toezichthouders niet zo moeilijk om risico-regels op te stellen (o.a. balansverhoudingen) én om de feitelijke risico’s te beoordelen die banken lopen. Het ligt dan voor de hand om de toezichthouders ook de bankkwalificaties (de zogenaamde «ratings») te laten opstellen.
We kunnen wel een paar weken, of misschien ook maanden, overleven met een kreupel banksysteem dat geen kredieten meer verstrekt. Maar we kunnen zelfs geen paar dagen fysiek overleven met een lam betaalsysteem. In tegenstelling tot 80 jaar geleden (1929) beschikken we niet meer over een adequaat bankbiljettenbetaalsysteem. Om het betaalsysteem veilig te stellen is er alle reden om de organisatie van banken anders in te richten. Graag vernemen de leden van de SP-fractie het commentaar van de minister op het onderstaande idee.
Het betaalsysteem – het betalingsnet – wordt ondergebracht bij een «netwerkbank» die publiek eigendom is, zoals nu al het energienet, spoorwegnet en autowegnet. De huidige banken zijn dan (slechts) «kredietbanken» – die, net als nu, eventueel ook nog zakelijke dienstverlening kunnen doen.
Iedereen heeft een vast rekeningnummer bij de netwerkbank. Alle salarissen worden overgemaakt naar de netwerkbank (een andere mogelijkheid is er niet). Van daar uit verrichten salarisontvangers betalingen aan bedrijven enzovoorts (met een pinpas, via automatische overschrijving of internet, enzovoorts, net als nu). Bedrijven – of wie dan ook – kunnen tevens een (sub)rekening aanhouden bij een kredietbank en vrijelijk geld daarnaar overmaken. Kredietbanken betalen voor het netgebruik aan de netwerkbank.
De netwerkbank leent primair uit aan publieke instellingen (obligaties en korte leningen).1 Bedrijven en huishoudens die geld willen inlenen doen dat uitsluitend bij een kredietbank (net zoals nu). Spaargelden kunnen uitgezet worden bij de netwerkbank of bij een kredietbank. Bij de netwerkbank geldt staatsgarantie voor alle spaargelden. Bij de kredietbanken niet (maar kredietbanken kunnen een onderlinge garantie organiseren – uiteraard met beperkte houdbaarheid). De huidige spaargeldgarantie tot € 100 000 voor alle banken kan immers slechts een vertrouwenwekkende tijdelijke noodmaatregel zijn.
De netwerkbank vormt zo een stabiele buffer. Een kredietbank kan eventueel failliet gaan, maar het betaalsysteem blijft altijd veilig.
In roerige tijden – zoals nu – zal het gevolg wél zijn dat spaargelden naar de netwerkbank gestuwd worden, met domino-effect voor de kredietbanken. Kredietbanken kunnen dat slechts voorkomen door minder risicovol gedrag; dat is ook de bedoeling. Tikt de domino toch, dan moeten absoluut solvabele banken – slechts die – wellicht toch weer overgenomen worden door de staat. Het verschil met nu is dat een insolvabele bank mag failleren omdat er geen catastrofe dreigt.
Het huidige crisismanagement moet managen met het oog op de toekomst. Nu is de tijd om met de banken netwerksplitsing overeen te komen.
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Den Haag, 14 november 2008
Bijgaand treft u aan de schriftelijke antwoorden op een aantal vragen gesteld door de leden van uw Kamer, ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen d.d. 25 november 2008.
Vraag PvdA – Noodzaak tot Europees toezicht
Is er naar de mening van de bewindslieden noodzaak tot Europees toezicht? Zal er binnen afzienbare tijd enige kans op zijn of blijft het: «coördinatie ja, toezicht nee»? Valt het niet te betreuren dat nu Europa het hardst nodig is, zij het meest laat afweten? Van Europees Commissievoorzitter de heer Barosso werd niets vernomen en de ongebreidelde voorstanders van nog meer liberalisatie van de markt in de Europese Commissie hielden zich opvallend stil. Geeft dat aan dat de voorstanders van Europa gelijk hebben (Europa is meer nodig dan ooit) of juist de tegenstanders die terecht kritisch zijn, nu Europa het gedeeltelijk lijkt af te laten weten. Hoe zien de bewindslieden de toekomst van de Euro indien gemeenschappelijk toezicht niet binnen afzienbare tijd tot stand komt. Kan de minister ook commentaar geven op de, begin oktober alweer, gelanceerde plannen van Eurocommissaris McGreevy. Gaan diens plannen, naar de mening van de minister te ver of juist niet ver genoeg? Lijkt door de eerste reacties het Europese toezicht niet verder weg dan ooit?
De economische realiteit is dat in Europa steeds meer grensoverschrijdende financiële instellingen actief zijn en dat activiteiten van banken en verzekeraars niet meer gebonden zijn aan landsgrenzen. Versterking van het Europees toezicht is dan gewoon een noodzaak. In de afgelopen periode heeft Europa laten zien dat zij gecoördineerd en effectief kan optreden, bijvoorbeeld met betrekking tot gezamenlijke afspraken die zijn gemaakt over het depositogarantiestelsel en over de aanpak van de financiële crisis. Verder heeft de ECB enkele keren krachtig opgetreden en de financiële markten van noodzakelijke liquiditeit voorzien. Als er geen samenwerkingsverbanden waren geweest binnen Europa en ieder Europees land zijn eigen munt en monetair beleid zou hebben gehad, dan was aanpak van de kredietcrisis veel moeilijker geweest.
Vraag PvdA – Moet het toezicht op de financiële sector strenger of juist effectiever?
Moet het toezicht op de financiële sector strenger of juist effectiever? Hoe kan het zijn dat er producten aan de man worden gebracht die zo complex zijn dat de toezichthouder ze niet lijkt te begrijpen? Hoe kan het dat er een bank in Nederland actief is die niet aan zijn verplichtingen kan voldoen? Mag het publiek er niet van uit gaan dat als een bank in Nederland opereert, de Nederlandse toezichthouder(s) ook voor hen bewaakt dat de ingelegde gelden veilig zijn? Waarom zijn er niet veel nadrukkelijker waarschuwingen uitgegaan naar het publiek dat, als de toezichthouders geen middelen om goed toezicht te houden en eventueel in te grijpen het publiek daar rekening mee moest houden. Wat beteken dit soort vrijheden van banken als er zo makkelijk misbruik van gemaakt kan worden. Welke zekerheden zijn er dat dit in de toekomst beter wordt geregeld? Hoe valt te vermijden dat strenger toezicht er toe leidt dat allerlei slimme jongens mazen vinden en trucs verzinnen om het piramide spel opnieuw op te zetten?
Het toezicht op de financiële sector moet erop gericht zijn dat er geen perverse prikkels in het financieel systeem zijn die leiden tot een kortetermijn focus zonder voldoende rekening te houden met de daaraan verbonden risico’s. Daarbij ligt ook een verantwoordelijkheid van de financiële sector zelf. Bankieren moet weer gericht zijn op het effectief beheersen van risico’s. Een belangrijke oorzaak van de kredietcrisis is namelijk geweest dat de risico’s van complexe financiële producten door de financiële sector zelf niet werden begrepen.
Op grond van Europese richtlijnen en de Wet op het financieel toezicht mag een financiële instelling van een land EU-lidstaat of een EER-land een bijkantoor openen in een andere lidstaat. Het land waar de financiële instelling van het bijkantoor is gevestigd blijft verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht. Deze regels voor prudentieel toezicht zijn binnen Europa geharmoniseerd. Dit betekent niet dat er absolute zekerheden bestaan dat een bank die in Nederland opereert nooit in financiële problemen kan komen. Dit geldt namelijk voor geen enkele financiële instelling. In het geval van een bijkantoor vallen ingelegde gelden onder het depositogarantiestelsel van het desbetreffende land van herkomst. Het publiek moet zich hier van bewust zijn. Indien het depositogarantiestelsel van het land waar het bijkantoor is gevestigd ruimer is, dan heeft de financiële instelling overigens wel de mogelijkheid om voor het aanvullende gedeelte deel te nemen aan het depositogarantiestelsel van het land waar het bijkantoor is gevestigd. Hier moet dan wel een MoU voor worden afgesloten met de toezichthouder van het land waar het bijkantoor is gevestigd.
Vraag PvdA – Onderscheid tussen spaarbanken en andere banken
Overweegt de minister bij nieuwe regelgeving een sterk onderscheid te maken tussen spaarbanken en andere banken in die zin dat spaargeld nooit aangetast kan worden door een virus als er nu rondwaart, kortom, speciale regels die extra veiligheid voor spaarders betekenen?
Een scheiding tussen spaarbanken en andere banken biedt geen oplossing. In de financiële sector vervagen de grenzen tussen de verschillende sectoren juist steeds meer. In een complexe omgeving zou een onderscheid tussen sectoren te rigide kunnen zijn en het toezicht alleen maar moeilijker maken en zelfs arbitrage in regelgeving kunnen uitlokken. Mede om dit soort redenen heeft Nederland juist gekozen om het toezicht te baseren op een scheiding op functionele basis (prudentieel toezicht versus gedragstoezicht) en deze verantwoordelijkheden elk bij één instelling neer te leggen. Een scheiding tussen spaarbanken en overige banken leidt bovendien tot minder efficiëntie, terwijl betwijfeld mag worden of het tot minder besmetting in de financiële sector zou leiden. Juist het omvallen van traditionele zakenbanken in de VS (Bear Sterns, Lehman Brothers) hebben namelijk de paniek in de financiële sector aangewakkerd.
Vraag PvdA – IFRS fair value benadering
Hoe kijkt de minister aan tegen de IFRS, die vraagt om waardering op marktwaarde, die er toe leidt dat er extra problemen zijn bij financiële instellingen die er niet zouden zijn of in geringere mate als er sprake zou kunnen zijn van een soepeler hantering van deze voorschriften.
Allereerst wil ik de voordelen van fair value en het belang van wereldwijd vergelijkbare verslaggevingstandaarden benadrukken. De overstap naar IFRS in 2005 en de hiermee gepaard gaande fair value waardering heeft grote voordelen opgeleverd. Zo worden risico’s nu beter gewaardeerd en daarmee beheersd. Tegelijkertijd wordt aan investeerders en andere relevante stakeholders een beter inzicht gegeven in de daadwerkelijke prestaties van de onderneming.
Wel is het van belang voor ondernemingen in het algemeen en voor financiële instellingen in het bijzonder dat er duidelijkheid bestaat over de waardering van financiële producten waarbij geen adequate marktprijs voorhanden is ten gevolge van illiquide markten. De IASB heeft inmiddels gehoor gegeven aan deze oproep door het publiceren van richtsnoeren aangaande toepassing van fair value ingeval markten inactief raken. Daarnaast is het omwille van het handhaven van een level playing field van belang dat eventuele resterende knelpunten worden meegenomen door de IASB in het convergentie-traject met de FASB om beide regimes goed op elkaar te laten aansluiten. In dit licht moeten ook de recente wijzigingen die de IASB heeft doorgevoerd t.a.v. de herclassificatie van financiële instrumenten worden bezien. Dit maakt het voor ondernemingen en dus ook financiële instellingen eenvoudiger om financiële instrumenten, onder voorwaarden, anders dan op marktwaarde te waarderen.
Vraag PvdA – Toezicht beloningssystemen
De president van De Nederlandsche Bank heeft recent in een toespraak aangegeven dat de DNB in de toekomst strikter zal gaan toezien op de integriteit van de leidinggevenden van financiële instellingen en zich ook nadrukkelijker zal gaan bemoeien met bonussen en de wijze waarop dit beloningssysteem wordt toegepast. Is dat niet een impliciete erkenning van het feit dat het toezicht hierop de laatste jaren tekort is geschoten? Is hierop niet het spreekwoord van het kalf en de put van toepassing?
De Nederlandsche Bank (DNB) oefent in zijn hoedanigheid van toezichthouder op de financiële markten toezicht uit op de integriteit van de leidinggevenden van financiële instellingen. Zo vindt in dat kader reeds een toetsing van de betrouwbaarheid van leidinggevenden plaats. De huidige kredietcrisis heeft er toe geleid dat het onderwerp integriteit van de leidinggevenden van financiële ondernemingen zowel internationaal als nationaal nadrukkelijk op de agenda is gezet. Dit betekent voor de Nederlandse situatie onder meer dat de beoordeling van de integriteit van leidinggevenden van financiële ondernemingen met nog meer nadruk dan voorheen deel zal uitmaken van het door DNB uitgevoerde toezicht.
Wat betreft de opmerking van de president van DNB ten aanzien van de bonussen en de wijze waarop dit beloningssysteem toepassing vindt, moet worden opgemerkt dat deze opmerking niet zozeer betrekking heeft op de beloning van de hiervoor bedoelde leidinggevenden maar op de beloningsstructuur binnen een financiële onderneming in het geheel. De heer Wellink noemde vooral transactie-gerelateerde bonussen, de bonussen die door werknemers van dergelijke ondernemingen worden genoten wanneer zij een handelstransactie uitvoeren.
Ik vertrouw er op dat DNB het toezicht op de financiële markten in Nederland op een adequate wijze kan uitoefenen, maar juich iedere verbetering van dat toezicht, zoals een scherper toezicht op de beloningstructuur van financiële ondernemingen, toe. Het is niet nodig om transactie-gerelateerde bonussen (helemaal) te verbieden, het is wél noodzakelijk om de omvang en tijdshorizon van bonussen meer in lijn te brengen met de langere termijn doelstellingen van de ondernemingen zelf.
In het kader van het toezicht hebben deze leden nog enkele praktische vragen. Moet de «capital charge» van banken niet boven de 10% liggen en ideaal gesproken op 12%? Is er mondiaal of op Europees niveau extrageld beschikbaar voor verbeterd toezicht? Moet ook wettelijk afgedwongen worden dat veel beter inzicht wordt verkregen in wie de eigenaar is van derivaten van enige omvang? Overweegt de minister ook het strafrecht veel nadrukkelijker een rol te laten spelen bij ernstige overtredingen die het toezicht constateert?
• Capital charge: Momenteel is er een algemene tendens gaande waarin de markt een hoger bufferkapitaal eist van financiële instellingen. Wat de ideale omvang van dit bufferkapitaal is, is afhankelijk van de specifieke risico’s die de instelling loopt. Het is dus niet wenselijk om de kapitaalbuffer op één vast percentage te zetten en daarmee alle banken over een kam te scheren.
• Verbeterd toezicht: Momenteel wordt op mondiaal en Europees niveau gewerkt aan verbeteringen van het financieel toezicht. Wanneer hier meer duidelijkheid over is, komen kostenaspecten aan de orde. Op nationaal niveau is de lijn dat de sector op basis van het profijtbeginsel bijdraagt aan de financiering van het toezicht.
• Eigenaar derivaten: Er bestaan veel verschillende soorten derivaten. Van veel derivaten is moeilijk vast te stellen wie het uiteindelijke eigendom heeft (dit achterhalen zou in de praktijk tot grote administratieve lasten leiden). Wel is er momenteel een meldingsplicht voor call optie posities indien bepaalde grenswaarden (laagste momenteel 5%, wordt 3%) worden overof onderschreden.
• Strafrecht: Wet Economische Delicten ziet reeds op ernstige overtredingen en misdrijven in de financiële sector.
Waar was het IMF de laatste jaren? Waarom heeft deze waakhond niet geblaft? Heeft het optuigen van een nieuw mondiaal financieel toezichtsysteem zin als bestaande instituten klaarblijkelijk niet functioneren of moet er met een nieuw toezichtregime ook een nieuwe toezichthouder komen en is de rol van de IMF als waakhond uitgespeeld en blijft alleen haar rol als kredietverlener over?
Als de huidige crisis iets aantoont, is dat wel dat er behoefte is aan een internationale organisatie die een onafhankelijk oordeel velt over de financiële stabiliteit. Het IMF is daar in mijn ogen nog altijd de meest geschikte organisatie voor, maar zal wel hervormd moeten worden om deze taken op het gebied van financiële stabiliteit naar behoren te kunnen verrichten. Het IMF omvormen tot een wereldwijde toezichthouder is overigens te ambitieus. Op het gebied van financieel toezicht moeten we ons in eerste instantie richten op Europa. Daar is namelijk al sprake van bestaande structuren en kunnen op relatief korte termijn een aantal belangrijke stappen worden gezet om het toezicht te versterken.
Hoewel het IMF tekort heeft geschoten in de aanloop naar de huidige crisis, gaat het te ver om te stellen dat het IMF niets heeft zien aankomen. Het IMF heeft in het voorjaar van 2007 wel degelijk gewezen op de zeepbellen die het afgelopen jaar zijn geknapt. Dit heeft het IMF echter niet duidelijk en eenduidig genoeg naar buiten uitgedragen. Dit moet in de toekomst beter. Ook zou het IMF zijn «surveillance» op het gebied van de financiële sector moeten verbeteren. Ten eerste zou er meer aandacht voor financiële sector onderwerpen moeten komen in de jaarlijkse artikel iv missies van het IMF (waarbij het IMF de economieën van lidstaten bestudeert en beoordeelt). Ten tweede zouden de Financial Sector Assesment Programs (FSAPs) verplicht gesteld moeten worden. Deze programma’s, die nauwgezet de financiële sector van lidstaten bestuderen, hebben plaatsgevonden in bijna alle IMF-lidstaten, maar opvallend genoeg niet in de VS en China. Hoewel deze twee landen inmiddels ingestemd hebben met een FSAP, zou het toch goed zijn om deze programma’s verplicht te stellen.
Vraag PvdA – Rijnlands kapitalisme en privatisering energie
De minister sprak in een van zijn vele persconferentie over het einde van het Wall Street kapitalisme. Wat bedoelde de minister daar precies mee? Welke nieuwe contouren ziet de minister opdoemen van wat deze leden dan gemakshalve maar Sociaal of Rijnlands Kapitalisme noemen? Gaat dat dan alleen om bevoegdheden van aandeelhouders of Raad van Commissarissen of alleen over beloningen of gaat het over veel meer?
Gaat het bijvoorbeeld ook over zeggenschap over producten die banken en verzekeraars maken, over invloed op of zeggenschap over voor ons land strategisch belangrijke ondernemingen (Telecommunicatie, post, energie enzovoorts)? Betekent het (en dat is nu heel actueel) dat er geen verkoop van energiebedrijven aan buitenlandse ondernemingen zal plaats vinden en dat de staat aandelen van lagere overheden gaat overnemen? indien die lagere overheden van deze aandelen af willen. Immers, energie is een strategisch goed en als er een tekort aan is, zal afhankelijkheid van een buitenlandse onderneming wel eens veel risico met zich mee kunnen brengen. In dit verband vragen deze leden ook hoever de splitsing van energiebedrijven in andere Europese landen is gevorderd? Hoeveel landen hebben ons voorbeeld gevolgd en hoeveel zullen er naar schatting het komend jaar volgen nu al dit soort liberaliseringdiscussies door wat er op de financiële markten gebeurt in een ander daglicht komen te staan? Of gaat het nog verder en betekent het einde van dit kapitalisme ook het einde van allerlei vormen van aanbesteding in sectoren waarvan het sterk de vraag is of die er zich voor lenen en waar langzamerhand de wrange vruchten van een doorgeschoten marktwerking zichtbaar worden? Of gaat het niet over het einde van dit laatste, maar over vormen van aanbesteding bij zorg en onderwijs en andere, waar de regels zo zullen worden aangepast dat niet de prijs bepalend is, maar de kwaliteit en het milieu? De leden van deze fractie waren blij met deze uitspraak, maar zijn nieuwsgierig naar de verdere invulling en koestert hoge verwachtingen hiervan na een dergelijk krachtige en voor deze leden zo welkome uitspraak.
Met het eind van het Wall Street kapitalisme wordt bedoeld dat er een eind komt aan elementen van het systeem die te sterk gebaseerd zijn op hebzucht, onverantwoorde risico’s en perverse beloningen. Financiële markten en financiële partijen moeten zich weer sterker richten op hun kerntaak: het dienstbaar zijn aan de economie en het verhogen van de welvaart door een efficiënt betalingsverkeer en door geld van spaarders op een verantwoorde wijze en met een lange termijn focus beschikbaar te stellen aan burgers en bedrijven die geld willen lenen en investeren.
Het sociaal of Rijnland kapitalisme kenmerkt zich door een grotere aandacht voor de lange termijn, de dienstbaarheid van de financiële sector aan de economie in zijn volle breedte en een oog voor de belangen van verschillende partijen in de economie. De term «Sociaal Kapitalisme» is veel omvattend en raakt niet alleen de verdeling van bevoegdheden tussen aandeelhouders en Raden van Commissarissen en topbeloningen. Het gaat zeer breed over de institutionele kaders en de verdeling van zeggenschap in ons economisch systeem. Sociaal kapitalisme impliceert echter niet dat de overheid zich overal mee bemoeit. Het is aan de banken en verzekeraars zelf om te bepalen welke producten zij op de markt zetten en aan ondernemingen om hun eigen strategie te bepalen. De overheid stelt wel de institutionele kaders en grenzen waarbinnen deze afwegingen gemaakt worden.
Dit geldt ook voor strategisch belangrijke ondernemingen, zoals telecommunicatie, energie en post. Het goed functioneren hiervan is van cruciaal belang voor de economie. Voor zover de markt niet zorg kan dragen voor een goed functioneren, ligt hier een taak voor de overheid, in eerste instantie door het stellen van nadere regels waarbinnen de markt functioneert en pas in laatste instantie door directe zeggenschap. Uitgangspunt daarbij is de vraag of relevante publieke belangen afdoende zijn geborgd. In de nota Deelnemingenbeleid is uiteen gezet hoe het kabinet deze afwegingen concreet maakt. In een aantal sectoren wordt de borging van publieke belangen uitsluitend via wet- en regelgeving en toezicht in sommige gevallen als te rigide ervaren. In die gevallen kiest het kabinet ervoor het instrument van aandeelhouderschap in te zetten.
Voor wat betreft de energiesector is in dit licht geconcludeerd dat de netwerken in publieke handen dienen te blijven. Voor wat betreft productieen levering geldt een dergelijke beperking niet, omdat het kabinet van mening is dat de publieke belangen (betaalbaarheid, duurzaamheid en leveringszekerheid) middels wet- en regelgeving, toezicht en bewaking van de concurrentie voldoende zijn gebord. Dit wil niet zeggen dat hier een privatiserings-verplichting bestaat; de beslissing is aan de aandeelhouders van deze bedrijven.
In een flink aantal Europese landen in Europa (Verenigd Koninkrijk, België, Denemarken, Spanje, Italië) is sprake van splitsing van het hoogspanningsnetwerk van productie en levering. Andere landen zijn hier mee bezig. Nederland is een voorloper voor wat betreft splitsing van distributienetwerken van productie- en levering. Het is het kabinet niet bekend of andere landen in Europa als gevolg van de kredietcrisis hun energiesector anders zijn gaan ordenen.
Het kabinet, in casu de minister van Economische Zaken, pleit in Europa actief voor zogenoemde «unbundling» en steunt het derde pakket energierichtlijnen van de Commissie actief. In het recent gesloten politiek akkoord over het derde wetgevingspakket is de voor Nederland belangrijkste clausule opgenomen, namelijk die clausule die het mogelijk maakt om op te treden tegen overnames van gesplitste productie- en leveringsbedrijven door geïntegreerde bedrijven teneinde het gelijke speelveld te waarborgen.
Ook voor (aanbestedingen in) bijvoorbeeld de zorg en onderwijs moet een goede balans getroffen worden tussen de voordelen van de markt en de zeggenschap en invloed van de overheid. Hier zijn geen algemene uitspraken over te doen. Marktordening is een kwestie van maatwerk, waarbij telkens goed bezien moet worden wat er overgelaten kan worden aan private partijen en waar de overheid op welke wijze in moet grijpen, met het oog op publieke belangen zoals milieu en stabiliteit.
Naast de kredietcrisis is er sprake van een klimaatcrisis. Sommigen zijn van mening dat de ambities op klimaatgebied bijgesteld moeten worden in verband met de financiële crisis. Maar niets zou mooier zijn deze twee crises gelijktijdig en samen aan te pakken. Ziet de minister daar mogelijkheden toe? Kan hij deze uitdaging omzetten in kansen?
De financiële crisis is voor het kabinet geen reden om de inspanningen op klimaatgebied te verminderen. De uitdagingen rond klimaat hebben een lange tijdshorizon en vereisen een structureel beleid. De financiële crisis heeft naar verwachting een tijdelijk karakter en heeft geen invloed op de klimaatambities van het kabinet.
Een belangrijke mijlpaal voor het klimaatbeleid is het bereiken van een akkoord over het Europese klimaat- en energiepakket. Nederland zet zich – met een groot aantal andere landen – in om de emissiedoelstellingen in dit pakket vol overeind te houden, ondanks de financiële crisis.
De financiële crisis en de klimaatcrisis vertonen overigens wel enkele overeenkomsten. Het gaat om mondiale problemen met mogelijk grote nationale gevolgen. In beide gevallen is een mondiale aanpak nodig. Dit is in lijn met de Nederlandse inzet in Europa en bij de onderhandelingen over een mondiaal klimaatakkoord in VN verband.
Vraag PvdA – Kredietverlening aan MKB middels «staatsbanken»
Is het denkbaar dat nu de staat veel invloed heeft op een tweetal banken, die invloed wordt aangewend om de kredietverlening aan middelgrote en kleine bedrijven te versoepelen zonder andere banken die het zonder staatssteun redden voor de voeten te lopen?
De Nederlandse staat bemoeit zich niet actief met de dagelijkse activiteiten en de specifieke kredietverlening van financiële instellingen aan Nederlandse bedrijven. Dit geldt zowel voor de twee overgenomen banken die als deelneming worden aangehouden als voor pensioenfondsen.
Vraag PvdA – Dekking depositogarantiestelsels
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar het standpunt van de bewindslieden aangaande het standpunt van een of meer banken die zich klemgezet voelen door de staat, nu ze dreigen te worden aangeslagen als een andere toegelaten bank niet in staat is aan haar verplichtingen jegens spaarders te voldoen. Eerst is er een concurrent die spaarders wegtrekt en als die omvalt, kan jij betalen en om het nog erger te maken verhoogt de minister ook nog het gegarandeerde bedrag en dan ook nog zonder overleg. Dat tenminste een bank daarover klaagt, ontmoet bij deze leden begrip. Deze leden kunnen niet anders concluderen dan dat het toezicht steken heeft laten vallen door de betreffende bank hier te laten opereren, waar de gemiddelde burger de conclusie uit trok (evenals een aantal overheden) dat deze bank solvabel was.
Op grond van de Europese Richtlijn inzake depositogarantiestelsels kan een bijkantoor in Nederland van een bank in een andere Lidstaat (inclusief IJsland, Noorwegen en Liechtenstein) deelnemen in het Nederlandse depositogarantiestelsel ter aanvulling van het stelsel van de andere Lidstaat (topping up). Voor dit deel valt het onder het Nederlandse depositogarantiestelsel. De kosten van het depositogarantiestelsel worden door de sector gedragen. De regeling is neergelegd in de Wet financieel toezicht en het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen beleggerscompensatie en depositogarantie Wft. Ik ben als minister van Financiën bevoegd om de dekking, die is bepaald in het Besluit, zonder overleg met de sector te verhogen. Wat betreft de topping up wordt momenteel gewerkt aan een aanpassing van het Besluit om voorwaarden te kunnen stellen aan de deelname van bijkantoren in Nederland van banken in andere Lidstaten aan het Nederlandse depositogarantiestelsel.
Nu de staat een «aandeel» heeft in enkele verzekeraars is de overheid ook indirect verantwoordelijk voor de woekerpolissen. Wat betekent dat voor de eigenaren van die polissen en wat betekent dat voor de verzekeraars waarin de staat een aandeel heeft? Er zijn nogal wat mensen die een garantieproduct hebben gekocht met een verzekering van Lehman Brothers. Die garanties lijken nu weinig waard. Wat gebeurt er verder? De verkopers zijn zonder twijfel niet in staat de garanties te bieden. Loopt de staat het risico aangesproken te worden omdat de toezichthouder iets te verwijten valt? Zijn er andere oplossingen voor deze mensen denkbaar, die dachten zekerheid te hebben gekocht?
Het oplossen van problemen die verband houden met de producten die verzekeraars verkopen of in het verleden hebben verkocht en diensten die verzekeraars leveren of hebben geleverd, is en blijft ook na de kapitaalversterking door de Staat een aangelegenheid voor degenen die de operationele leiding hebben van de verzekeraars. De Staat zal hier in hoedanigheid van kapitaalverschaffer geen rol toekomen. De kapitaalversterking is ook niet bedoeld om het nadeel van gedupeerden van beleggingsverzekeringen op kosten van de belastingbetaler af te wikkelen, maar om de solvabiliteitsbasis van de betreffende verzekeraars te verstevigen zodat die verzekeraar haar contractuele verplichtingen ten aanzien van haar klanten kan blijven nakomen. Los van deze kapitaalverstrekking sta ik nog steeds achter mijn oproep aan de aanbieders, waaronder verzekeraars met een kapitaalversterking, om gedupeerde polishouders tegemoet te komen en daartoe op korte termijn in gesprek te gaan en tot een oplossing te komen van het geschil.
Personen die hun financiële middelen niet onmiddellijk willen aanwenden, kunnen hun geld op verschillende manieren aanhouden. De meest veilige manier is het aanhouden van een deposito bij een bank. Een meer risicovolle manier is beleggen of het aanwenden voor bepaalde producten die op de financiële markten worden aangeboden. In een markteconomie zijn deconfitures van ondernemingen onvermijdelijk. Wanneer men ervoor heeft gekozen zijn geld aan te wenden voor de meer risicovolle producten, en er vervolgens een deconfiture plaatsvindt, kunnen de gevolgen onaangenaam zijn. Het behoort evenwel niet tot de taak van het depositogarantiestelsel deze gevolgen te redresseren. In dit verband wordt opgemerkt dat de producten die door Lehman Brothers Treasury Co. B.V (hierna: Lehman Brothers) zijn aangeboden niet vallen onder de dekking van het depositogarantiestelsel, Dit is in de eerste plaats zo omdat Lehman Brothers geen kredietinstelling in de zin van de Wft is; om die reden staat Lehman Brothers ook niet onder toezicht van DNB. In de tweede plaats zijn de producten die door Lehman Brothers zijn aangeboden zeer divers, en van veel producten staat allerminst vast dat zij onder de definitie van «deposito» vallen. Lehman Brothers staan evenmin ingeschreven in het door de AFM bijgehouden register.
Het is niet gebleken dat de toezichthouders iets te verwijten valt. Zelfs indien achteraf zou worden geoordeeld dat het toezicht op punten wellicht beter had gekund, hoeft dit nog niet tot aansprakelijkheid te leiden. Ten eerste is het oordeel dat het beter had gekund niet synoniem aan onrechtmatig. Daarnaast gelden ook nog andere vereisten voor aansprakelijkheid1. Los van het vorenstaande staat de aansprakelijkheid van een toezichthouder over het algemeen los van de aansprakelijkheid van de Staat.
Het komt de leden van de PvdA-fractie voor dat het onverstandig is op korte termijn het staatsaandeel in de diverse banken te verkopen. Zou het niet verstandig zijn, zo vragen deze leden zich af uit te spreken dat de staat in ieder geval een minimum aantal jaren (bijvoorbeeld 3 jaar) haar aandeel zal behouden en daarbij wel uit te spreken dat de staat er na een (ruim) maximum aantal jaren er vanaf wil (bijvoorbeeld 10 jaar). Kan de minister nader ingaan op de criteria die gehanteerd zullen worden bij het bepalen van het tijdstip van verkoop? Met andere woorden welke afwegingen zullen een rol spelen bij het vervreemden van het eigendom, naast uiteraard het feit dat bijna 17 miljard euro is betaald?
De nationalisatie van de Nederlandse onderdelen van Fortis was onderdeel van een reddingsactie. De genationaliseerde bedrijven (banken en verzekeraars) zullen op termijn weer in de private sfeer moeten worden ondergebracht. De Staat heeft niet de ambitie om tot in lengte van dagen een Staatsbank of Staatsverzekeraar als deelneming te hebben. Naar mogelijkheden voor privatisering wordt gekeken. Uitgangspunten daarbij zijn:
De stabiliteit van de bedrijven en van de financiële sector dient gewaarborgd te zijn;
Het vertrouwen van de klanten, voornamelijk de spaarders, in de bancaire sector dient te worden herwonnen en versterkt;
De belangen van de belastingbetaler behartigen: terugverdienen van de investering;
Bouwen aan een sterke en gezonde financiële sector in en voor Nederland met voldoende concurrentie.
Wanneer naar buiten wordt getreden over de nieuwe richting die de Staat wenst in te slaan met de genationaliseerde bedrijven, zal ook worden aangeven over welk tijdpad de Staat bij privatisering denkt.
Vraag PvdA – Management «staatsbanken» («Treuhand-model»)
Op operationeel (maar ook op tactisch en strategisch) terrein is er thans ruimte voor verbetering bij de nieuwe «staatsbank». Veel blijkt onduidelijk in de sfeer van onder andere de kredietverlening, «treasury» en verzekeringen. Overweegt de minister een «Treuhand-model» te hanteren of anderszins versterking te zoeken voor het management van de bank?
Sinds de nationalisatie en afsplitsing van de Nederlandse onderdelen van Fortis België werkt het management volop aan de noodzakelijke verbeteringen bij Fortis & ABN Amro. Dit betreft ook de treasury functie. Deze taak ligt primair bij het management. Onderdeel van de reddingsactie is wel dat de Nederlandse Staat in deze periode van stabilisatie waar nodig assisteert. Hierover is intensief contact met management.
Vraag PvdA – Positie pensioenfondsen
Zal de toezichthouder bij pensioenfondsen de huidige uitzonderlijke omstandigheden betrekken bij de vraag of een herstelplan op korte termijn nodig is en of er sprake kan zijn van een gedeeltelijke indexatie. Heeft de bijeenkomst van 10 november jl. op alle punten een oplossing gebracht? Moet er niet even soepel worden omgegaan met de marktwaarderingsaanpak van pensioenfondsen? Een pensioenfonds is een lange termijn belegger en het zou daarnaast een slecht signaal zijn en een extra domper op het consumentenvertrouwen indien nergens, bij geen enkel groot fonds sprake is van enige indexatie. Kan de minister ook informatie verstrekken over de vraag of er bij een of meer pensioenfondsen per 1 januari aanstaande sprake is van zogenoemd afstempelen? Ziet de minister andere manieren dan een versoepeling van het herstelplan om pensioenfondsen zo nodig te helpen of tegemoet te komen, los van mogelijkheden die de fondsen zelf hebben zoals premieverhoging en achterwege laten van indexatie? Kan de minister inzicht verstrekken in het beleggingsgedrag van fondsen met het oog op de vraag of Nederlandse fondsen relatief zwaar zaten in financiële waarden, die extra hard getroffen zijn door de «crisis», nu wel de spaarder maar niet de belegger is beschermd? Over pensioenfondsen gesproken: wordt er over nagedacht pensioenfondsen te betrekken bij het oplossen en tegengaan van verdere verdieping van de financiële crisis? De fractieleden van de PvdA vrezen dat de crisis op de financiële markten er toe kan leiden dat er een sterke tendens bij bedrijven zal zijn de «defined benefit»-systemen worden ingeruild voor «defined contribution»-systemen. Deze leden zijn daar zeer op tegen. Ziet de minister dit gevaar ook en hoe tracht hij samen met de toezichthouders dit gevaar te bezweren. Hoe kijkt de minister tegen Solvency II in relatie tot pensioenfondsen? De leden van de PvdA-fractie zien Solvency II als een bedreiging voor het unieke Nederlandse Pensioenstelsel vanwege de hogere solvabiliteitseisen die aan de fondsen worden gesteld. Ziet de minister dit ook zo? Zo ja, wat is zijns inziens daartegen te doen? Of legt de minister zich erbij neer en zullen we over een aantal jaren alleen nog zogenoemde «difined contribution»-systemen hebben?
Over de gevolgen van de kredietcrisis voor pensioenfondsen vindt nauw overleg met de sector plaats.
In de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 10 november jl. is ingegaan op het overleg dat op 10 november jl. met de sector heeft plaatsgehad. Op basis van dit overleg heeft DNB in het kader van artikel 141 Pensioenwet en na overleg met de minister van SZW besloten pensioenfondsen uitstel te verlenen ten aanzien van het indienen van herstelplannen tot 1 april 2009. Dit besluit bouwt voort op de oproep van DNB aan pensioenfondsen op 8 oktober jl. om geen overhaaste beslissingen te nemen. De beslissing van DNB berust mede op het oordeel van de minister van SZW dat op dit moment de toepassing van artikel 142 Pensioenwet om vrijstelling te verlenen van de termijnen voor een herstelplan niet aan de orde is. Voorts wordt in die brief er onder meer gewezen dat de huidige volatiliteit op financiële markten en de gebrekkige liquiditeit in meerdere relevante deelmarkten een goede inschatting van de te nemen maatregelen moeilijk maken. Deze brief van 10 november jl. sluit aan op de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 4 november jl. (Kamerstukken II, 2008–09, 31 371, nr. 38). In die brief is aangegeven dat in december 2008 De Nederlandsche Bank de cijfers over de vermogenspositie van de pensioenfondsen over het derde kwartaal 2008 zal bekend maken. De opmerkingen in die brief dat er op dit moment geen informatie over de gevolgen voor de indexering van de pensioenen voor 2009 en dat hoe pensioenfondsen om wensen te gaan met premie en indexatie indien nodig onderdeel zal zijn van een herstelplan, gelden in dat verband nog steeds. Een echt compleet beeld van de situatie is pas mogelijk als de herstelplannen beschikbaar zijn.
De vraag of de opvatting wordt gedeeld dat Solvency II vanwege de hoger solvabiliteitseisen aan pensioenfondsen een bedreiging is voor het unieke Nederlandse pensioenstelsel, kan bevestigend worden beantwoord. In de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 17 september 2007 aan de Tweede Kamer, (Kamerstukken II, 2006–07, 22 112, nr. 564) is aangegeven dat Nederland het standpunt van de Commissie onderschrijft dat het Solvency II richtlijnvoorstel niet van toepassing is op pensioenfondsen die vallen onder Richtlijn 2003/41/EG (de IORP-richtlijn). Dat geldt onverkort. De Commissie heeft dat standpunt onlangs bij de evaluatie van deze richtlijn bevestigd.
Ten aanzien van de vraag of we ons erbij neerleggen dat we over enkele jaren alleen nog zogenoemde defined-contribution systemen hebben, wijs ik op de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de International Accounting Standards Board van 6 oktober jl. Die brief is ook aan de Tweede Kamer gezonden. In die brief is onder meer gewezen op het gevaar dat verslaggevingsregels ondernemers dwingen af te zien van het dragen van welke vorm van risico dan ook. Dat staat haaks op de Europese doelstellingen die met het oog op de vergrijzing en de dalende beroepsbevolking zijn gemaakt over adequate en financiële gezonde oudedagsvoorzieningen.
Vraag PvdA – Naar voren halen investeringen
De minister-president heeft gezegd dat de overheid overweegt bepaalde investeringen die toch al in de pijplijn zaten, naar voren halen. Heeft dat zin en aan welke investeringen valt dan te denken? Kan de minister aangeven om hoeveel geld dat in principe gaat en in welke sectoren dit aan de orde is? Is het juist dat in de gezondheidszorg juist het tegenovergestelde dreigt? Zo ja, wat gebeurt daar dan concreet aan?
Het kabinet inventariseert op dit moment de mogelijke gevolgen van de kredietcrisis. Bij deze inventarisatie zal ook worden ingegaan op de consequenties voor investeringen. Bij de vastgoed investeringen van ziekenhuizen is een pas op de plaats waarneembaar. Zorginstellingen hebben niet langer toestemming nodig van de overheid voor bouwprojecten, maar ze krijgen ook geen geld meer via hun budget. Ze moeten het zelf terugverdienen met bestaande middelen in het A-segment en de opbrengsten uit het B-segment. Bij nieuwbouw kan het huidige B-segment te klein zijn om voldoende kosten terug te verdienen. De onzekerheid over de uitbreiding van het B-segment kan dus effect hebben op bouwbeslissingen. Dit is dus niet het gevolg van de kredietcrisis.
Om de bekostiging van nieuwbouw te faciliteren is besloten dat nieuwbouwkosten (na een nader vorm te geven marginale toets) weer tijdelijk en gedeeltelijk (voor gemiddeld 66%, gelijk aan het A-segment) zullen worden nagecalculeerd via de budgetten. Verder komt er vanaf 2009 een overgangsregime voor WTZi-goedgekeurde projecten, waarbij de risicodragendheid van ziekenhuizen voor bestaande kapitaallasten in het B-segment geleidelijk wordt uitgebreid over een periode van drie jaar.
In het Wetgevingsoverleg BZK van 10 november 2008 hebben de staatssecretaris en minister van BZK aan de Tweede Kamer toegezegd een top met medeoverheden te organiseren over de gevolgen van de financiële en economische crisis voor de medeoverheden en mogelijke initiatieven om negatieve gevolgen het hoofd te bieden. In deze top wordt ook de wijze waarop medeoverheden met hun investeringsbeleid een rol kunnen spelen bij het positief beïnvloeden van het bestedingsniveau in de Nederlandse economie aan de orde gesteld.
Vraag PvdA – Reserves provincies
Kan de minister een overzicht geven van de bedragen die de provincies gereserveerd hebben en kan hij laten zien hoe die bedragen zich sinds 1998 hebben ontwikkeld? Zijn de bedragen groter of kleiner geworden en als de reserves groter zijn geworden, zou dat dan niet een blijk kunnen zijn van het feit dat deze reserves wellicht te hoog zijn?
Hoe kijkt de minister staatsrechtelijk gezien aan tegen het conflict wat er op het ogenblik is tussen de provincie Noord-Holland en een aantal gemeenten enerzijds en de Rijksoverheid anderzijds? Hoe heeft het conflict staatsrechtelijk gezien zo kunnen escaleren en welke indruk maakt dit conflict op de burger, die twee overheden ziet vechten tot aan de rechter toe en daar niets van begrijpt? Is de positie van de Rijksoverheid in deze zaak zo zwak dat de andere overheden menen hun gelijk te kunnen halen bij de Raad van State?
Onderstaand overzicht laat de ontwikkeling zien van de bedragen voor de algemene reserves, de bestemmingsreserves en de saldi van de rekeningen gedurende de jaren 1998 tot en met 2007.
Overzicht ontwikkeling reserves gezamenlijke provincies (bedragen x € 1 miljoen)
| ultimo jaar | algemene reserve | bestemmings-reserves | saldo rekening | totaal |
|---|---|---|---|---|
| 1998 | 802,0 | 1 391,2 | 101,8 | 2 295,1 |
| 1999 | 872,7 | 3 131,1 | 198,9 | 4 202,7 |
| 2000 | 508,0 | 1 866,0 | 116,7 | 2 490,7 |
| 2001 | 436,1 | 1 865,3 | 184,8 | 2 486,2 |
| 2002 | 796,8 | 1 673,0 | 118,9 | 2 588,8 |
| 2003 | 639,0 | 2 031,1 | 416,4 | 3 086,5 |
| 2004 | 522,1 | 2 409,5 | 83,1 | 3 014,7 |
| 2005 | 695,0 | 2 452,8 | 94,3 | 3 242,1 |
| 2006 | 785,2 | 2 819,0 | 214,6 | 3 818,8 |
| 2007 | 862,8 | 3 762,9 | 386,4 | 5 012,1 |
Uit het overzicht blijkt dat het totaal van deze bedragen in de loop der jaren geleidelijk is toegenomen.
Het totaalbedrag van de reservepositie van de gezamenlijke provincies aan het eind van het jaar 2007 bedraagt € 5 miljard en is dus lager dan het in de vraag genoemde bedrag van € 6 miljard. Dit verschil is mogelijk verklaarbaar, doordat in het overzicht geen «voorzieningen» zijn opgenomen. Gelden voor voorzieningen zijn bestemd om te kunnen voldoen aan juridisch afdwingbare uitgavenverplichtingen. Tot de voorzieningen behoren tevens van derden verkregen middelen met een specifiek bestedingsdoel (zoals specifieke uitkeringen van het rijk).
Al voordat de gevolgen van de onrust op de financiële markten voor mede-overheden zichtbaar werd stond de financiële verhouding Rijk-provincies al in de belangstelling van Rijk, IPO en de Raad voor de financiële verhoudingen (RFV), vanwege de scheefheid in de financiële mogelijkheden van provincies, die niet eenduidig te verklaren is vanuit een verschil in takenpakket van de provincies of vanuit beleidsmatige en financiële risico’s. Uit de opeenvolgende Interprovinciale Vergelijkingen van BZK blijkt dat de financiële positie van provincies als goed kan worden bestempeld: toenemende reserves, stijgende opbrengsten van de opcenten en tevens een toenemende onbenutte belastingcapaciteit illustreren dit beeld. Daarom is de RFV door de beheerders van het provinciefonds verzocht een onderzoek in te stellen naar de financiële verhouding Rijk-provincies. Dit onderzoek richt zich op zowel de verdeling als de omvang van bestaande geldstromen. In dit onderzoek zal ook aandacht zijn voor de reservepositie van de provincies. De resultaten van dit onderzoek worden begin 2009 verwacht.
Artikel 132, vierde lid, van de Grondwet geeft de Kroon de bevoegdheid om besluiten van gemeente- en provinciebesturen te vernietigen. Deze constitutionele opdracht houdt in dat besluiten van decentrale overheden wegens strijd met het recht en het algemeen belang kunnen worden vernietigd. De spontane vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon waarbij een terughoudend gebruik uitgangspunt is. Vanuit dit kader heeft het kabinet gehandeld. Vanaf 8 oktober is het Rijk in overleg getreden met de gedupeerde mede-overheden en zijn afspraken gemaakt over hoe het Rijk de mede-overheden met raad en daad kan bijstaan. Ook heeft meerdere keren bestuurlijk overleg plaatsgevonden. Daarbij is telkens ook gewezen op de onderhandelingen die vanuit het Rijk met de IJslandse autoriteiten worden gevoerd die niet mogen worden gefrustreerd door eenzijdig optreden van een aantal mede-overheden. Ook zou het beginsel van gelijkheid van crediteuren leidend moeten bij alle pogingen vanuit Nederland om geld terug te halen. Dit is ook door de Rechtbank Amsterdam bepaald in haar uitspraak van 13 oktober inzake het instellen van de noodregeling. Echter, het is nu eenmaal niet altijd te voorkomen is dat belangen van mede-overheden en het Rijk soms uiteen lopen. Door de betrokken bewindspersonen, in het bijzonder de staatssecretaris van BZK, is dan ook benadrukt dat dit niets afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van die mede-overheden. Het kabinet heeft derhalve geoordeeld dat de acties onder leiding van Noord-Holland in strijd zijn met het algemeen belang. Vervolgens is door de minister van Financiën en de minister en staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de voordracht tot een vernietigingsbesluit gedaan. Dit vernietigingsbesluit is gepubliceerd in het Staatsblad van 11 november jl. Vervolgens is door de provincie Noord-Holland gemeld dat een bodemprocedure bij de Raad van State zal worden gevolgd. Bij deze beslissing zullen eigen afwegingen van Noord-Holland een rol hebben gespeeld. Ik ben het met u eens dat goede interbestuurlijke verhoudingen van belang zijn voor een goede relatie tussen overheid en samenleving. Wel is van belang op te merken dat juist omdat toepassing van het instrument van spontane vernietiging niet heel gebruikelijk is, een verdere rechtsvormende taak voor de rechter niet onnavolgbaar is, zonder hiermee overigens te willen impliceren dat de positie van het Rijk zwak zou zijn. Het gegeven dat de provincie Noord Holland heeft gekozen voor een «rustige» bodemprocedure in plaats van het procederen door middel van een voorlopige voorziening, geeft mij aanleiding te concluderen dat de interbestuurlijke verhoudingen aan het normaliseren zijn.
Vraag PvdA – De euro en de kredietcrisis
Kan de minister een scenario schetsen wat er in deze financieel turbulente tijden anders zou zijn gelopen indien de Euro er niet zou zijn geweest? Kan de minister de Kamer en de burger iets duidelijk maken over de waarde van Europa – juist nu? Was het verloop van de «crisis» anders geweest als Nederland de gulden nog had gehad? Verloopt de situatie in niet-Eurolanden nu echt vreselijk anders? Is er sprake van meer oriëntatie op elkaar in de Eurolanden of is dat retoriek? Waar blijkt dat «echt anders» dan uit, of oriënteert iedereen zich meer op elkaar en heeft juist een niet-Euroland als Engeland de leiding en niet de Eurolanden?
De Euro is een bron van stabiliteit in deze tijden van turbulentie op financiële markten. Zonder de Euro was er als gevolg van de financiële crisis sprake geweest van een hoge en schadelijke volatiliteit van wisselkoersen binnen de Eurozone. Het in problemen komen van financiële instellingen had zeker voor kleinere landen kunnen leiden tot het onder druk komen van de nationale valuta. Zonder Euro was er ook geen Europese Centrale Bank geweest, die krachtige instrumenten heeft om door een effectief monetair beleid in de liquiditeitbehoefte van Europees en zelfs wereldwijd opererende financiële instellingen te voorzien. In extremo kunnen de voordelen van een gezamenlijke munt geïllustreerd worden aan de hand van de situatie in IJsland. Kleinere landen met een eigen munt en een grote financiële sector zijn uiterst kwetsbaar voor een financiële crisis. Ook in een aantal andere niet-Eurolanden staan de valuta onder druk, zoals Hongarije en een aantal andere Oost-Europese landen.
De Eurolanden zijn sterk op elkaar georiënteerd. Dat blijkt onder andere uit de coördinatie van de genomen maatregelen op het terrein van het depositogarantiestelsel en steun aan financiële partijen. De ministers van Financiën van de Eurozone overleggen regelmatig met elkaar, naast de vergaderingen waarop alle Eurolanden (dus ook Engeland) aanwezig zijn. En uiteraard wordt het monetair beleid van de ECB binnen de Eurozone gecoördineerd, doordat de presidenten van de nationale centrale banken zitting hebben in Raad van Bestuur van de ECB.
Vraag PvdA – Zekerheid pensioengerechtigden
Nu de minister de spaargelden heeft gegarandeerd, zelfs tot € 100 000, is de vraag gerechtvaardigd of hij voornemens is ook aan pensioengerechtigden enige zekerheid te verstrekken. Veel gepensioneerden en bijna gepensioneerden maken zich grote zorgen over hun pensioen. Kan de minister iets wegnemen van die onzekerheid zonder in algemeenheden te vervallen.
De kwestie rondom spaartegoeden is van een andere orde dan eventuele onzekerheden omtrent aanvullende pensioenen. In het geval van spaartegoeden was er de vrees dat mensen het deel van hun gespaarde vermogen dat uitkwam boven de oorspronkelijke grens van de depositogarantiestelling, kwijt zouden zijn. Ten aanzien van pensioenen garandeert de staat iedere 65-plusser een basisinkomen in de vorm van de AOW.
Wat betreft aanvullende pensioenen zijn de afgelopen maanden de dekkingsgraden bij pensioenfondsen aanzienlijk teruggelopen. Hierbij moet worden meegewogen dat het pensioenvermogen nog altijd zo’n € 600 miljard bedraagt, en de jaarlijkse pensioenuitkering circa € 20 miljard. Er is vooralsnog geen reden aan te nemen dat pensioenfondsen niet in staat zouden zijn om de nominale pensioenen uit te keren.
De beslissing ten aanzien van indexatie en premiestelling is inhoudelijk en qua timing aan de fondsen zelf. De toezichthouder stelt dat de huidige volatiliteit op de financiële markten en de gebrekkige liquiditeit in meerdere relevante deelmarkten het moeilijk maken om een goede inschatting te maken van de te nemen maatregelen. DNB heeft derhalve besloten pensioenfondsen uitstel te verlenen ten aanzien van het indienen van herstelplannen tot 1 april 2009. Ik zie geen aanleiding voor maatregelen aanvullend op de ruimte die het FTK biedt.
Vraag PvdA – Eigenhandig optreden MFIN
Bij het wetsvoorstel over short selling bleek dat de minister, ook niet in noodsituatie, eigenhandig maatregelen kan nemen, alleen AFM en DNB kunnen dat. Wel kan de minister die maatregelen terugdraaien. Voor de leden van de PvdA-fractie is dat onbevredigend en in een democratisch bestel niet goed verdedigbaar dat de minister machtsmiddelen uit handen geeft, waardoor hij mogelijkerwijs uitspraken van parlement naast zich neer moet leggen. Kan de minister zijn opvattingen op dit punt nog eens uiteen zetten? Kan hij dan tevens ingaan op het argument dat je zulke instrumenten niet moet willen hebben, omdat regering en parlement deze middelen mogelijk kunnen misbruiken? Is er ook nog een onderscheid tussen «noodsituaties» waarin direct moet worden ingegrepen en reguliere situaties waarin de minister in kan grijpen indien toezichthouders geen maatregelen willen treffen en de minister wel?
Het toezicht op de financiële markten wordt op grond van de Wet op het financieel toezicht uitgeoefend door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank. Bij wet in formele zijn alle bevoegdheden in het kader van toezicht en handhaving overgedragen aan deze toezichthouders. De minister van Financiën heeft dus geen eigenstandige bevoegdheden in kader van uitoefenen van het toezicht. De achtergrond van deze attributie van toezichtbevoegdheden is gelegen in het beginsel van «toezicht op afstand». Dit beginsel is onverkort van waarde in het belang van een onafhankelijke en deskundige uitoefening van het toezicht op de financiële markten.
De minister van Financiën kan wel wel ministeriële regelingen vaststellen. Op een aantal plaatsen in de Wft is hiertoe een delegatiebepaling opgenomen. In deze bepalingen is sprake van een geclausuleerde regelgevende bevoegdheid juist vanwege de noodzakelijke democratische legitimatie van algemeen verbindende voorschriften. In het wetsvoorstel over short selling is er voor gekozen een tijdelijke regelgevende bevoegdheid neer te leggen bij de toezichthouder. Hierbij is aangesloten bij het bestaande kader voor regelgevende bevoegdheid van de toezichthouders in de artikelen 1:28 en 1:29 van de Wft. De toezichthouder zit dichter op de marktontwikkelingen en heeft die expertise in huis die nodig is voor de beoordeling van de noodzakelijk te treffen maatregelen. De minister geeft hiermee geen machtsmiddelen uit handen: niet alleen zal in voorkomende gevallen informeel overleg tussen de toezichthouder en het ministerie plaatsvinden, ook is de minister bevoegd de toezichthouder regels in te trekken als die naar zijn oordeel in strijd met het recht of onredelijk belastend voor de financiële marktsector zijn. De attributie van regelgevende bevoegdheid in deze noodsituaties is voorts geclausuleerd en door het opnemen in de Wft ook democratisch gelegitimeerd. De aangehaalde argumenten kan ik niet helemaal plaatsen, maar mogelijk wordt gerefereerd aan uitspraken en passages die recht beogen te doen aan het beginsel van «toezicht op afstand». Ten slotte kan de minister te allen tijde door middel van wetswijzigingen of via algemene maatregelen van bestuur of ministeriële regelingen (afhankelijk van een daartoe aanwezige wettelijke grondslag) de naar zijn oordeel benodigde regels voorstellen. Het ligt echter voor de hand deze instrumenten aan te grijpen als de beperkte geldigheid op voorhand niet prominent aanwezig is.
Vraag PvdA – Holland Financial Centre
Kan de minister ingaan op de ontwikkelingen bij het Holland Financial Centre? Vorig jaar was hij zeer optimistisch, maar nu moeten de ontwikkelingen hem toch niet vrolijk stemmen. De samenwerking met universiteiten komt moeizaam van de grond. De financiële injectie, het bedrag dat beschikbaar kwam voor HFC, is zwaar onvoldoende. Het lijkt erop dat het HFC niet van de grond komt. De minister heeft de overkant een notitie toegezegd over de stand van zaken. Zouden wij deze kunnen ontvangen voor 25 november 2008?
Het kabinet en Holland Financial Centre hebben een ambitieuze agenda vastgesteld om de positie van Nederland als hoogwaardig financieel centrum te versterken. Ik kan u verzekeren dat er goede voortgang wordt gemaakt bij de uitvoering ervan en zal u de voortgangsrapportage met alle plezier doen toekomen voor 25 november 2008.
Vraag PvdA – Investeren in krimpregio’s
Hoe kijkt de minister aan tegen investeringen in de regio in die zin dat in een aantal regio’s sprake is van krimp, terwijl andere regio’s nog groeien? De leden van de PvdA-fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat met die krimp geen enkele rekening wordt gehouden, terwijl dat toch voor deze meeste regio’s het toekomstbeeld zal zijn, voor zover dat nu al niet het geval is. Krimp vraagt om andere investeringen als groei. In welke mate wordt daar al rekening mee gehouden bij de verdeling van het gemeentefonds en bij investeringen? Als er wel rekening mee wordt gehouden, kan de minister dat dan toelichten en ook aangeven in welke mate dat het geval is?
Het onderwerp krimp heeft recent meer aandacht gekregen. Dat heeft onder meer geleid tot een adviesaanvraag aan de Rfv/Rob over dat onderwerp. Het kabinet bereidt een standpunt voor op het inmiddels verschenen Rob/Rfv advies.
Naar de vraag hoe de krimpgemeenten in het verdeelstelsel van het gemeentefonds zitten, hebben de fondsbeheerders al een eerste scan uitgevoerd. Dit is opgenomen in het Periodiek Onderhoudsrapport gemeentefonds 2009, welke als bijlage is opgenomen in de Gemeentefondsbegroting 2009.
De eerste voorlopige conclusie is dat er in de uitgaven- en inkomstenpatronen onderdelen zijn aan te wijzen die «typisch» bij krimpgemeenten behoren, zoals minder kosten aan onderwijshuisvesting en minder opbrengsten uit grondexploitatie. Verder zijn ook beperkt hogere kosten voor Openbare orde en veiligheid en Bevolkingszaken gevonden en hebben krimpgemeenten meer kosten door een wat zwakkere sociale structuur, wat mogelijk ook enig verband houdt met krimp. Een tweede conclusie is dat deze gemeenten hiervoor ook een hogere algemene uitkering ontvangen, zodat sprake is van een redelijke vergoeding voor de diverse uitgaven van krimpgemeenten. Kortom, het gemeentefonds volgt in zijn uitkeringen de kostenverschillen, ook voor krimpgemeenten.
Vraag PvdA – Aanpassingen begroting
Terecht heeft de minister tot dusver geweigerd de begroting aan te passen aan de werkelijkheid zoals die zich de laatste weken en maanden manifesteert. De begrotingsregels geven daar ook alle ruimte voor. Toch moet er op het ministerie, ondanks het ontbreken van nieuwe cijfers van het CPB, weleens gefilosofeerd zijn over de vraag welke aanpassingen dit kabinetsbeleid verder vorm geven, welke aanpassingen deze regering zou verwelkomen als het tot aanpassingen moet komen. Kan de minister iets van die filosofieën met ons delen?
Ik ben blij dat de Eerste Kamer fractie van de PvdA de kabinetslijn ondersteunt dat de begroting niet aangepast hoeft te worden. De begroting is solide en kan ook in economisch slechte tijden wel een stootje hebben. Het kabinet houdt vast aan haar investeringsagenda. Daarnaast is in de Miljoenennota besloten tot een forse lastenverlichting voor volgend jaar. Dit alles past binnen de begrotingsregels. Een belangrijke overweging voor het kabinet op dit moment is het feit dat de automatische stabilisatoren aan de inkomstenkant hun werk kunnen doen. Juist ook bij een verslechterend economisch beeld kan automatische stabilisatie zijn nut bewijzen. Dit betekent wel dat het begrotingssaldo een verslechtering zal laten zien ten opzichte van het beeld bij Miljoenennota.
Anderzijds vindt het kabinet het van belang door te gaan met de uitvoering van het Coalitie Akkoord. Hierin is een ambitieus programma aan investeringen en structuurversterkende maatregelen opgenomen in opgenomen. De plannen in de Miljoenennota passen in dit streven en maken uitvoering van het CA mogelijk.
Vraag PvdA – EMU-criteria en inflatie
In enkele EMU-landen is al sprake van een recessie, in een aantal andere lijkt dat een kwestie van tijd. Dat zal er ongetwijfeld toe leiden dat het tekort in een aantal landen dat zelfs in een tijd van hoogconjunctuur er niet in slaagt een positief saldo op het BBP te boeken, verder zal oplopen. Wat betekent dat voor Nederland, bijvoorbeeld voor de inflatie, bijvoorbeeld voor de pensioenen? De Nederlandse burgers hebben al jaren te horen gekregen dat er een overschot moest zijn en een lage schuld om een vergrijzend Nederland ook in de toekomst welvarend te houden. Landen als Italië, Frankrijk en Spanje zullen geconfronteerd worden met een even sterke vergrijzing of nog sterker. Leidt dat niet tot neigingen in de toekomst veel meer inflatoir te financieren met alle gevolgen voor onze pensioenen van dien? Is het voor die landen niet heel aantrekkelijk om «er op los te leven» en net als de grootbanken de laatste jaren gedaan hebben er van uit te gaan dat er toch wel een oplossing zal komen? Of zullen ook in deze tijd te sancties toegepast gaan worden?
De inflatie in Nederland wordt door meerdere factoren beïnvloed, en slechts ten dele door begrotingstekorten in andere lidstaten. Een belangrijke factor is bijvoorbeeld de olieprijs, zoals we de laatste tijd hebben kunnen zien. Ook CAOs en veranderingen in binnenlandse btw-tarieven spelen een rol.
Binnen de EU hebben lidstaten gezamenlijk besloten tot het Groei- en Stabiliteitspact. Dit pact is een gedeelde verantwoordelijkheid van de lidstaten. Het EG-Verdrag stelt grenzen aan de EMU schuld (maximaal 60% BBP of in voldoende mate afnemend) en het EMU saldo (maximaal tekort van 3%). Alleen onder exceptionele omstandigheden, mag, onder stringente voorwaarden, worden afgeweken van de eisen. Indien lidstaten niet aan de eisen of voorwaarden voldoen, volgen er sancties. Lidstaten die «er op los zouden willen leven», zullen dus met dergelijke sancties te maken krijgen. Het is daarnaast te verwachten dat zulke overheden zowel binnenlands als op de financiële markten zouden worden gestraft voor een dergelijk beleid, bijvoorbeeld doordat een hogere rente op staatsleningen wordt gevraagd.
In aanvulling op de generieke eisen ten aanzien van EMU-saldo en EMU-schuld zijn er per lidstaat middellange termijn doelstellingen (MTOs) overeengekomen. Deze MTOs worden momenteel herzien, waarbij ook toekomstige vergrijzinggerelateerde verplichtingen zullen worden meegenomen. Nederland zet zich hierbij in om de MTO afhankelijk te maken van de schuldquote van een land.
Vraag SP – Kosten en baten recente interventies financiële sector
De recente interventies door de staat in de financiële sector brengen kosten met zich mee – inclusief kosten die kunnen ontstaan door het risico van afwaardering van door de staat verstrekte kapitalen en leningen en van effectuering van garanties – maar mogelijk ook opbrengsten. Heeft de minister met betrekking tot de genoemde kosten (thans) een risico-analyse en risico-schatting gemaakt van de diverse interventies? Zo nee waarom niet? Zo ja, kan de minister voor de diverse interventies de hoogte van de risico-schatting geven, d.w.z. het risico dat de betreffende kapitaalverstrekking of lening verloren gaat? Naast de directe rentekosten van de interventies zijn er ook indirecte rentekosten, in zoverre dat er over nieuwe inschrijvingen op de uitstaande staatsschuld een extra risicopremie moet worden betaald. Hoe hoog schat de minister het extra risico-percentage en de extra kostensom (in euro’s) die hier thans op jaarbasis mee gepaard gaan. Het wordt op prijs gesteld als de antwoorden op de bovenstaande vragen tevens worden samengevat in een tabel zoals de onderstaande en als de daar ontbrekende gegevens verder worden ingevuld.
| Post | hoofdsom (mrd) | looptijd tot | geschatte rentekosten op jaarbasis | geschatte opbrengsten op jaarbasis | geschat risico % op verlies hoofdsom |
|---|---|---|---|---|---|
| nationalisatie Fortis /AA | 16,8 | n.v.t. | (mrd) | (mrd) | (%) |
| lening Fortis | 34 | (mrd) | (mrd) | (%) | |
| lening IJsland | 1 (?) | (mrd) | (mrd) | (%) | |
| kapitaalverstrekking ING | 10 | (mrd) | (mrd) | (%) | |
| kapitaalverstr. Aegon | 4 | (mrd) | (mrd) | (%) | |
| garantie interbancaire leningen | 200 | (%) | (%) | (%) | |
| uitkeringen depositogarantie voor rekening staat (schatting) | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | |
| extra risicopremie totale staatsschuld excl. bovenstaande posten | n.v.t. | (extra rente, mrd) | n.v.t. | n.v.t. |
Bij elk van de overheidsinterventies is een op de situatie toegesneden risico-analyse gemaakt. De uitkomsten van deze risico-analyses zijn meegenomen om de waarde te bepalen van de Nederlandse delen van Fortis en om de condities te bepalen waaronder kapitaal is verstrekt aan ING en Aegon. Ook wat betreft de garantieregeling van € 200 mld. is sprake van marktconforme voorwaarden waaraan voldaan moet worden. Dit betekent dus dat het risico in de prijs is verdisconteerd. Het is echter niet mogelijk dit op eenvoudige wijze in de tabel te kwantificeren. Wel ga ik in de Najaarsnota 2008 uitgebreid in op de budgettaire gevolgen voor 2008 en 2009 van de maatregelen die zijn genomen op de financiële markten.
Vraag SP – Financieringsbehoefte
Na 1 oktober 2008 heeft de staat mede, ter financiering van de steun aan financiële instellingen, geld geleend. Zijn er buitenlandse banken en andere financiële instellingen die ingeschreven hebben? Zijn er binnenlandse banken en financiële instellingen die ingeschreven hebben? Zo ja, wat was – onderscheiden naar vier catagorieën – de omvang van de bedragen?
De extra financieringsbehoefte is grotendeels opgevangen in de geldmarkt door extra uitgifte van schatkistpapier en commercial paper. De tabel hieronder geeft de omvang van de veilingen van schatkistpapier, het belangrijkste instrument op de geldmarkt. Verder is de omvang van de veiling in november van de 3-jaars staatsobligatie verhoogd van € 2 miljard naar € 4 miljard.
Er is een groep van circa 15 internationaal actieve banken die aan veilingen van de Nederlandse Staat mogen deelnemen. Zij zijn gevestigd in Amsterdam, Frankfurt, London en Parijs. De Nederlandse Staat verkoopt zijn schuldpapier alleen aan deze groep banken. Of deze banken voor eigen rekening of voor derden kopen, is niet bekend. De afname van de banken in de veilingen is vertrouwelijke informatie. Het is daarom niet mogelijk om de omvang van de bedragen uit te splitsen naar de bovenstaande categorieën.
Resultaten uitgifte schatkistpapier vanaf 6 oktober t/m 10 november
| Uitgiftedatum | Volume (in euro’s) |
|---|---|
| 6-10-08 | 8 640 000 000 |
| 13-10-08 | 11 340 000 000 |
| 20-10-08 | 7 150 000 000 |
| 27-10-08 | 9 560 000 000 |
| 3-11-08 | 6 080 000 000 |
| 10-11-08 | 8 210 000 000 |
Vraag SP – Heeft de staat geld geleend van DNB?
Is het waar, zoals in de pers werd gemeld, dat de Nederlandse Staat onlangs, direct of indirect, geld geleend heeft van de Nederlands centrale bank? Zo ja, hoe past dit in het huidige EU-verdrag?
DNB heeft geld geleend aan Fortis Bank Nederland (FBN) om zo de Nederlandse Staat meer tijd te geven om zelf de middelen bijeen te brengen. Op die manier kon een verstoring van de geldmarkt worden voorkomen. Voor deze voorfinanciering door DNB heeft de Staat garant gestaan. In dat opzicht is er sprake van een indirecte lening van DNB aan de Nederlandse Staat.
Er zijn omstandigheden waarin DNB, zonder in strijd te handelen met het in het EU-verdrag opgenomen verbod op monetaire financiering, tijdelijke liquiditeiten kan verschaffen aan een bank in moeilijkheden.
Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn voor de korte tijd die de Staat nodig heeft om dergelijke middelen zelf bijeen te brengen. De gekozen constructie voor FBN was dringend vereist om zwaarwegende redenen van financiële stabiliteit. Daarbij is het feit dat de Staat zich volledig garant heeft gesteld ten opzichte van DNB voor de terugbetaling van groot belang.
Het overbruggingskrediet van DNB is binnen een maand afgelost. Naarmate FBN in staat is zelfstandig financiering aan te trekken, zal kredietverlening door de Nederlandse Staat aan FBN eveneens verminderen.
Vraag SP – Willekeur maximumgarantie depositogarantiestelsel
Graag verneemt de SP-fractie het commentaar van de minister op de (vermeende) willekeurigheid van de maximumgarantie van het depositogarantiestelsel en op de onrechtvaardigheidsgevoelens die deze bij betrokkenen opwekt. Ook verneemt de SP-fractie graag over de initiatieven die de minister onderneemt, ter volledige genoegdoening van de betrokkenen, bij de IJslandse bankinstellingen en/of de Nederlandse bankinstellingen en/of individuele verantwoordelijken (bestuurders/directies van banken of toezichthouders).
Het depositogarantiestelsel is bedoeld om de kleine spaarder te beschermen. Het is geen ongelimiteerde garantie, omdat banken en burgers zelf ook een verantwoordelijkheid moeten blijven behouden. Op 7 oktober jl. is in Europees verband de maximumgrens verhoogd tot € 50 000 met de mogelijkheid deze te verhogen. NL heeft de grens toen tijdelijk verhoogd tot € 100 000. Dit is gedaan om extra zekerheid te bieden aan depositohouders.
De minister van Financiën heeft op 9 oktober toegezegd dat alle depositohouders bij Icesave hun spaargeld tot € 100 000 linksom of rechtsom vergoed zullen krijgen. Het Rijk is in onderhandeling met IJsland over een voorfinanciering van een lening opdat IJsland kan voldoen aan haar verplichting de eerste € 20 887 uit het IJslandse depositogarantiestelsel te voldoen. De MoU hiervoor is op 11 oktober jl. door NL en IJsland ondertekend. Momenteel zijn de onderhandelingen gaande over de nadere uitwerking van die MoU. DNB is inmiddels druk bezig met de voorbereiding van het Nederlandse depositogarantiestelsel. Een groep van 479 particuliere spaarders alsmede een aantal mede-overheden en wholesale klanten heeft deposito’s uitstaan voor een bedrag van meer dan € 100 000 bij Landsbanki. De overheid zet zich er voor in dat deze depositohouders zo veel mogelijk terugbetaald zullen krijgen, onder meer door diplomatieke druk op IJsland en het verbinden van voorwaarden met het oog op deze gedupeerde spaarders en investeerders bij de leningen aan IJsland vanuit het IMF. Daarnaast volgen wij de ontwikkelingen in IJsland rondom Landsbanki nauwgezet en schuwen wij niet desnoods juridische stappen richting IJsland te zetten om onoorbaarheden aan de kaak te stellen.
Vraag SP – Morele verantwoordelijkheid DNB voor klanten van banken
De SP-fractie wil ook nader geïnformeerd worden over de kwestie of DNB niet een primaire formele en/of morele verantwoordelijkheid had en heeft ten aanzien van de klanten van banken (de zwakste partij) boven de banken zelf. Ongeacht de formele verantwoordelijkheid had en heeft DNB bij de eersten primaire morele verantwoordelijkheid. Had DNB betrokkenen (bijv. via een persverklaring) niet moeten informeren over de risico’s van belegging bij (in het onderhavige geval) IJslandse banken? Indien de verantwoordelijkheid formeel anders zou liggen, zou het dan niet beter zijn dat de minister de regels wijzigt? (Dit laat de morele verantwoordelijkheid van DNB onverkort.)
Op grond van Europese richtlijnen ligt de taak voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht op banken die in IJsland zijn gevestigd bij de IJslandse autoriteiten. DNB oefent alleen het liquiditeitstoezicht op bijkantoren uit. Tot aan de nationalisatie van Landsbanki op 6 oktober jl was er geen liquiditeitsprobleem. Een persverklaring van DNB over de risico’s van het houden van een spaarrekening bij Icesave is strijdig met het absolute geheimhoudingsregime uit de Wet op het financieel toezicht dat weer één op één is overgenomen uit de Europese bankenrichtenlijn. Bovendien zou een publieke uitlating tot averechtse effecten hebben geleid. Om depositohouders als zwakkere partij niet te veel in onzekerheid te houden, heeft de minister van Financiën toegezegd dat spaarders bij Icesave ook het deel tot € 20 887 linksom of rechtsom vergoed zullen krijgen. Het Rijk heeft hierover een MoU gesloten met IJsland. Momenteel zijn de onderhandelingen gaande over de nadere uitwerking van die MoU.
Vraag SP – Innovaties in de financiële sector
Is de minister van mening dat het inherent aan de financiële sector is dat de regels die toezichthouders (kunnen) opstellen steeds achterop lopen bij de «innovaties» van de sector? Is de minister van mening (net zoals sommige commentatoren) dat de dynamiek van de financiële sector vereist dat banken en verzekeringsinstellingen financiële innovaties kunnen toepassen?
De financiële sector moet innovaties kunnen toepassen voorzover dat niet tot perverse prikkels leidt of tot het nemen van excessieve risico’s. Dit betekent niet automatisch dat regels achterlopen. Het financieel toezicht is geen statische activiteit maar moet meegroeien met de ontwikkelingen in de sector.
Vraag SP – Ontslag toezichthouders
Wat moet, m.b.t. financiële instellingen, een toezichthouder (bestuur, directie) doen of nalaten om te worden ontslagen? Past een eventueel ontslag bij de eindverantwoordelijkheid van de regering, i.h.b. die van de minister van Financiën, voor «het functioneren van het financieel bestel»? Indien aan toezichthouders de taak wordt gegeven om in de financiële sector de salarissen voortaan te laten goedkeuren door de toezichthoudende instanties (bepleit door de minister, samen met de premier, in de Financial Times Deutschland van 3 november jl.), moet dan het bestuur van de toezichthoudende organen niet tegelijkertijd verboden worden om in de toekomst een functie te aanvaarden in de (niet-toezichthoudende) financiële sector? Meer algemeen, is de minister van mening dat er distantie moet zijn tussen toezichthouders en de (overige) financiële sector (waarbij functiewisseling een factor is)? Acht de minister deze distantie thans voldoende?
De Wet op het financieel toezicht en de Bankwet 1998 bevatten het institutioneel kader voor de onderlinge relatie tussen de minister van Financiën en het bestuur van de toezichthouders. Kort gezegd komt het er op neer dat bestuurders kunnen worden ontslagen als zij niet meer voldoen aan de eisen voor de uitoefening van hun functie of daarin op ernstige wijze zijn tekortgeschoten. Mocht hiervan sprake zijn, dan zal de minister zijn verantwoordelijkheid nemen. Het niet functioneren van het financieel bestel is geen zelfstandige ontslaggrond. Eerst als sprake is een zodanig causaal verband tussen het doen of nalaten van een bestuurder van de toezichthouder en het functioneren van het financieel bestel komen genoemde bepalingen in beeld.
Een voorstel dat ik heb gedaan om te voorkomen dat in de financiële sector excessieve risico’s worden genomen, is om de toezichthouder de beloningsstructuur te laten toetsen. Een verbod op functiewisseling tussen medewerkers van de toezichthouder en de financiële sector leidt niet tot extra knelpunten bij het handhaven van de financiële stabiliteit. Functiewisseling zou daarom niet verboden moeten zijn. Wel wordt bij functiewisselingen tussen bestuurders van toezichthouders en financiële instellingen een periode in acht genomen waarin de betrokkene tijdelijk geen werkzaamheden mag verrichten (de zogenaamde afkoelingsperiode).
Is de minister bereid om de Eerste Kamer spoedig te informeren over de resultaten van de wereldtop op 14 november, zodat deze – mocht het relevant zijn – betrokken kunnen worden bij de Algemene Financiële Beschouwingen op 25 november?
Het kabinet is bereid u te informeren over de resultaten van de wereldtop van 15 november, indien dit relevant is voor de algemene financiële beschouwingen van 25 november.
Vraag SP – Wijziging begrotingsregels
Op 7 november 2008 schreef de minister een brief aan de Tweede Kamer over wijziging van de begrotingsregels in verband met de interventies in de financiële markten (BZ 2008-00819 M). De SP-fractie neemt aan dat het hier om een «afspraak in beginsel» gaat, en dat de regels toepassing vinden bij de begroting 2010 omdat het goedkeuringstraject voor de begroting 2009 immers ver gevorderd is. Gezien de buitengewone situatie en de extra recessieve dreigingen die uitgaan van eventuele «additionele maatregelen» lijkt het opportuun om het geheel van de staatsinkomsten- en uitgavenstromen m.b.t. de interventies buiten de signaalwaarde te houden; dat wil zeggen: (a) de dividend- en rente-inkomsten van de interventies; (b) de directe rentekosten van de interventies; (c) de extra risico-premie op inschrijvingen op het geheel van de staatsschuld; (d) de (genoemde) schades als gevolg van garantieregelingen. Is de regering bereid deze nadere omschrijving van de signaalwaarde te overwegen?
De gepleegde interventies in de financiële sector zijn veelal niet relevant voor het EMU-saldo. Deze zijn dan ook niet van invloed op het al dan niet bereiken van de signaalwaarde. Van de interventies die wel relevant zijn voor het EMU-saldo, is het waarschijnlijk dat alleen schades voortvloeiend uit de garantieregeling voor bancaire leningen en het depositogarantiestelsel een fors negatief effect op het EMU-saldo kunnen hebben. Het saldo van renteuitgaven en rente-, premie- en dividendontvangsten kan ook een positief effect hebben op het EMU-saldo. Daarom is er voor gekozen dat alleen wanneer zich schades voordoen binnen een van deze garantieregelingen en daardoor de signaalwaarde wordt bereikt, geen additionele maatregelen worden getroffen.
Vraag SP – Taalkundig onderscheid investeren en beleggen
De Nederlandse taal is gezegend met een onderscheid tussen «investeringen» en «beleggingen». Juist bij complexe financiële kwesties – zoals die thans spelen – is het onderscheid tussen beleggingen en investeringen belangrijk. Het is dan ook te betreuren dat in de Miljoenennota 2009 regelmatig de term «investering» of «investeerder» wordt gebruikt waar kennelijk «belegging» of «belegger» bedoeld wordt (bijvoorbeeld blz. 23, 25; op blz. 28 wordt de term «belegger» naast «investeerder»=belegger gebruikt). Kan de minister toezeggen om in regeringsstukken voortaan het in deze correcte Nederlands te gebruiken zodat we zeker weten wat de beoogde betekenis van de termen is?
In sommige situaties is er inderdaad sprake van een onderscheid tussen beleggen en investeren. In toekomstige teksten zullen we er naar streven deze termen scherper te onderscheiden.
Vraag SP – Toevoerkanalen voor excessief toegenomen liquiditeitscreatie
Er lijken vijf toevoerkanalen voor de excessief toegenomen liquiditeitscreatie door banken, en wel op basis van kredietverlening voor:1 (1) beleggingen in effecten (via prolongatie, o.a. aan beleggingsfondsen); (2) beleggingen in grondstofvoorraden (eveneens via prolongatie); (3) vastgoedbeleggingen – excl. de eigen woning – (ook via prolongatie); (4) aankopen van een eigen woning; (5) lopende bestedingen aan investeringen en consumptie. Met name de eerste drie kanalen lijken – als de liquiditeit eenmaal gecreëerd is – te communiceren (speculatie). Voorts heeft prijsinflatie in de kanalen 1–3 ook prijseffecten in het 5e kanaal; en prijsinflatie in het 4e kanaal werkt, via extra hypotheekleningen, beperkt door naar het 1e (belegging) en 5e (consumptie) kanaal. Zonder nadere maatregelen blijven we (wereldwijd) voorlopig zitten met deze excessief toegenomen liquiditeiten. Is deze mini-analyse volgens de regering correct?
Is het correct dat vergroting van het eigen vermogen van banken (al dan niet door overheidsdeelname) ceteris paribus leidt tot afname van de geldhoeveelheid? Is het correct dat, naast netto schuldaflossing door bankklanten, uitsluitend dit kanaal leidt tot een afname van de geldhoeveelheid?
Bij het verstrekken van leningen beoordelen banken de kans dat het uitgeleende bedrag daadwerkelijk terug zal worden betaald. Bij dit oordeel speelt de kredietwaardigheid en vermogenspositie van een lener (in het algemeen, of meer specifiek in relatie tot de waarde van eventueel onderpand) en de inschatting van de toekomstige verdiencapaciteit van de lener een belangrijke rol. Effecten, grondstoffenvoorraden, vastgoed en de eigen woning maken allen onderdeel uit van de vermogenspositie van de lener en kunnen dienen als onderpand voor een lening. De actuele waarde van een vermogensbestanddeel wordt veelal bepaald op financiële markten. De fundamentele waarde van een vermogensbestanddeel is doorgaans onzeker. Prijzen en prijsbewegingen kunnen zowel het gevolg zijn van reële ontwikkelingen als van speculatie. De vraag of er sprake is van excessieve liquiditeitscreatie is daarom vaak niet goed, of alleen achteraf, te beantwoorden.
Een stijging in vermogensprijzen (en overtrokken optimisme over de toekomstige verdiencpapaciteit) maakt burgers en bedrijven vermogender en maakt hen meer bereid en stelt hen beter in staat meer te lenen voor investeringen en consumptie, hetgeen kan leiden tot extra liquiditeitscreatie. Bij een daling van vermogensprijzen gebeurt het omgekeerde. Bovendien zijn banken dan minder bereid om geld uit te lenen omdat zij zelf liquiditeitschaarste ervaren, en voorzichtiger worden in het aangaan van risico’s. Hierdoor neemt de liquiditeit af. Het is dus niet zo dat we blijven zitten met de (excessief) toegenomen liquiditeit. Het probleem is juist andersom. Door de verminderde liquiditeit komen in de eerste plaats banken, en mogelijk later ook bedrijven en burgers in de problemen. Daarom hebben monetaire autoriteiten zich ingespannen om voldoende liquiditeit in de markten te pompen.
De vergroting van het eigen vermogen van banken leidt niet tot een afname van de geldhoeveelheid. Het tegendeel is het geval. Voor elke bedrag dat een bank uitleent en belegd moet op basis van het risico van deze lening of belegging een bepaalde hoeveelheid kapitaal worden aangehouden (Basel II kapitaalvereisten). Meer bufferkapitaal betekent dus dat banken meer uit kunnen lenen. Ten tweede verhoogt een groter buffervermogen het vertrouwen in banken, zowel onderling als het vertrouwen van burgers en bedrijven in banken. Dat betekent dat banken beter en goedkoper in staat zijn geld aan te trekken (bijvoorbeeld van spaarders) en eerder bereid zijn geld aan elkaar uit te lenen (interbancaire geldmarkt). Het soepel functioneren van de interbancaire geldmarkt is een cruciale voorwaarde voor banken om hun rol te vervullen als kredietverstrekker.
Vraag SP – Samenhang banken, accountants en toezichthouders
Kan de minister zijn opvatting geven over de volgende drie samenhangende ideeën? (Lees hier voor de grammaticaal «tegenwoordige tijd» de «toekomstige tijd».)
1. Banken zijn volledig verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid, helderheid (risico’s) en volledigheid van hun balansgegevens/jaarcijfers (met name moeten ook alle afgegeven garanties «P.M.» op de balans staan). De bewijslast daarvoor ligt bij hen. Banken moeten zich houden aan de intentie van de regels die toezichthouders hebben opgesteld. Bij twijfel hierover moeten banken vooraf overleggen met de toezichthouder (horizontaal toezicht). Bij gebleken onbetrouwbaarheid, onhelderheid of onvolledigheid verliezen banken hun bankvergunning. Bovendien stallen ze een extra eigenvermogensbestanddeel bij de locale centrale bank; bij gebleken tekortkomingen in de verslaggeving wordt dit ontnomen.
2. Alleen accountantskantoren die een door toezichthouders afgegeven accountantsvergunning hebben (keurmerk), mogen jaarcijfers goedkeuren.1 Het gaat hier om feitenvaststelling (waarheidsgetrouwheid). Bij twijfel over de feiten zijn accountants gehouden de toezichthouder te consulteren. Bij gebleken ondeskundigheid of onbetrouwbaarheid van de accountant, verliest het accountantskantoor zijn vergunning. Verlies van vergunning wordt openbaar gemaakt.
3. Bij toezichthouders gaat het enerzijds om normstelling en anderzijds om het beoordelen van feiten in het licht van de normen. Als toezichthouders volledig kunnen vertrouwen op de feitelijkheid van de jaarcijfers (de banken zelf en de accountants staan hiervoor in), dan is het voor toezichthouders niet zo moeilijk om risico-regels op te stellen (o.a. balansverhoudingen) én om de feitelijke risico’s te beoordelen die banken lopen. Het ligt dan voor de hand om de toezichthouders ook de bankkwalificaties (de zogenaamde «ratings») te laten opstellen.
1. Banken: Het is zeker zo, dat banken verantwoordelijk zijn voor betrouwbare en volledige jaarrekeningen, jaarverslagen en overige gegevens. Hiervoor is een speciale afdeling opgenomen in de Wet financieel toezicht (afdeling 3.3.9), waarin de boekhouding en rapportage van financiële ondernemingen geregeld is.
2. Accountantskantoren: Het voorstel van de SP geeft in grote lijnen weer wat al in de Wet toezicht accountantsorganisaties is geregeld.
– Een vergunning van de AFM is al vereist. Dit is echter geen keurmerk, maar een recht om bepaalde controles te mogen verrichten. Daarbij gelden zwaardere eisen voor controles van beursbedrijven, banken en verzekeraars (de organisaties van openbaar belang).
– Het huidige systeem is dat door het AFM-toezicht op accountantsorganisaties kwaliteitsbeheersing, betrouwbaarheid, deskundigheid en integriteit wordt geborgd. Accountants consulteren de AFM niet over individuele controles die zij uitvoeren. Dit zou de AFM als toezichthouder mede op de stoel van de accountant plaatsen. Daarvan zie ik de voordelen niet.
– Als een accountant twijfelt over de feiten moet hij hierover eerst in overleg treden met de betreffende onderneming. Als een onderneming niets doet met een melding in het geval van een frauduleuze weergave van de financiële verantwoording zal de accountant hiervan melding moet maken bij de hiertoe bevoegde opsporingsdiensten.
– Accountants die in strijd met de regels handelen kunnen voor de tuchtrechter worden gebracht en hun titel (en dus recht om controles uit te voeren) verliezen. Accountantskantoren kunnen afhankelijk van de ernst van de overtreding een openbare waarschuwing, boete, dwangsom krijgen en in het ernstigste geval hun vergunning verliezen. Verlies van vergunning betekent ook deregistratie uit het openbaar register van de AFM, waardoor het publiek hiervan kennis kan nemen.
Op deze punten denk ik dus dat het huidige stelsel op orde is.
3. Toezichthouders: Jaarcijfers geven in het algemeen slechts een partieel beeld van het actuele risicoprofiel van een bank. Zo kijkt de toezichthouder bij de beoordeling van risico’s naar veel meer factoren dan statische balansverhoudingen en mechanische risicoregels. Stresstests, de kwaliteit van het management en de verwachte impact van toekomstige macro-economische ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld ook van belang. Ook worden jaarcijfers slechts periodiek door accountants getoetst en vindt toezicht het gehele jaar door plaats. Al met al denk ik dat een risicobeoordeling die volledig berust op door accountants getoetste jaarcijfers een schijnzekerheid creëert.
Wat betreft de suggestie om toezichthouders ratings aan banken te laten verschaffen zie ik wel een aantal problemen. Ik vraag me vooral af of dit wel een overheidstaak is. De focus ligt nu internationaal op het vormen van een regelgevend kader en versterkt toezicht, waardoor credit rating agencies tot betere en meer onafhankelijke ratings kunnen komen. Zo presenteert de Commissie 12 november 2008 een voorstel met deze strekking. Het lijkt me goed om eerst de impact die de versterkte regulering en toezicht heeft op de kwaliteit van credit ratings te evalueren. Verder kan ik me voorstellen dat het onwenselijk is dat er potentiële belangenconflicten ontstaan als de toezichthouder ratings afgeeft, bijvoorbeeld bij de keuze tussen het afgeven van een downgrade en het voorkomen van liquiditeitsproblemen bij een bank.
Vraag SP – Publieke netwerkbank
We kunnen wel een paar weken, of misschien ook maanden, overleven met een kreupel banksysteem dat geen kredieten meer verstrekt. Maar we kunnen zelfs geen paar dagen fysiek overleven met een lam betaalsysteem. In tegenstelling tot 80 jaar geleden (1929) beschikken we niet meer over een adequaat bankbiljettenbetaalsysteem. Om het betaalsysteem veilig te stellen is er alle reden om de organisatie van banken anders in te richten. Graag verneemt de SP-fractie het commentaar van de minister op het onderstaande idee.
Het betaalsysteem – het betalingsnet – wordt ondergebracht bij een «netwerkbank» die publiek eigendom is, zoals nu al het energienet, spoorwegnet en autowegnet. De huidige banken zijn dan (slechts) «kredietbanken» – die, net als nu, eventueel ook nog zakelijke dienstverlening kunnen doen.
Iedereen heeft een vast rekeningnummer bij de netwerkbank. Alle salarissen worden overgemaakt naar de netwerkbank (een andere mogelijkheid is er niet). Van daar uit verrichten salarisontvangers betalingen aan bedrijven enzovoorts (met een pinpas, via automatische overschrijving of internet, enzovoorts, net als nu). Bedrijven – of wie dan ook – kunnen tevens een (sub)rekening aanhouden bij een kredietbank en vrijelijk geld daarnaar overmaken. Kredietbanken betalen voor het netgebruik aan de netwerkbank.
De netwerkbank leent primair uit aan publieke instellingen (obligaties en korte leningen).1 Bedrijven en huishoudens die geld willen inlenen doen dat uitsluitend bij een kredietbank (net zoals nu). Spaargelden kunnen uitgezet worden bij de netwerkbank of bij een kredietbank. Bij de netwerkbank geldt staatsgarantie voor alle spaargelden. Bij de kredietbanken niet (maar kredietbanken kunnen een onderlinge garantie organiseren – uiteraard met beperkte houdbaarheid). De huidige spaargeldgarantie tot € 100 000 voor alle banken kan immers slechts een vertrouwenwekkende tijdelijke noodmaatregel zijn.
De netwerkbank vormt zo een stabiele buffer. Een kredietbank kan eventueel failliet gaan, maar het betaalsysteem blijft altijd veilig.
In roerige tijden – zoals nu – zal het gevolg wél zijn dat spaargelden naar de netwerkbank gestuwd worden, met domino-effect voor de kredietbanken. Kredietbanken kunnen dat slechts voorkomen door minder risicovol gedrag; dat is ook de bedoeling. Tikt de domino toch, dan moeten absoluut solvabele banken – slechts die – wellicht toch weer overgenomen worden door de staat. Het verschil met nu is dat een insolvabele bank mag failleren omdat er geen catastrofe dreigt.
Het huidige crisismanagement moet managen met het oog op de toekomst. Nu is de tijd om met de banken netwerksplitsing overeen te komen.
Een goed werkend betaalsysteem is essentieel voor het functioneren van de economie. Het is van belang dat betaalsystemen betrouwbaar blijven en dat de stabiliteit van de financiële sector wordt versterkt.
In dit licht vind het kabinet het zeer onwenselijk om een scheiding aan te brengen tussen het netwerk en de aan te bieden producten en diensten. Een dergelijke scheiding zal tot veel meer onrust in de financiële sector leiden en deze scheiding zal daarmee in sterke mate de reële economie raken.
Daarbij gaat het voorstel veel verder dan het scheiden van netwerk en producten en diensten. In het voorstel worden door de netwerkbank, de overheidsbank, al veel producten en diensten aangeboden. Daarbij is er sprake van gedwongen winkelnering, alle Nederlandse inwoners zijn verplicht om diensten af te nemen bij deze netwerkbank. Ook dit is onwenselijk. Concurrerende marktpartijen zijn beter dan de overheid in staat om te zorgen voor betaalproducten en betaaldiensten die goed aansluiten op de vraag van consumenten en bedrijven. Zo kunnen banken bijvoorbeeld concurreren op dienstverlening en voorwaarden en kosten van betaalrekeningen. De consument kan kiezen voor de aanbieder die hem het beste bedient. Daarmee is de consument uiteindelijk beter af.
Het is uiteraard van groot belang dat deze concurrentie in goede banen wordt geleid, het verbeteren van toezicht en regelgeving is essentieel. Daarom moeten er in Nederland en in Europa afspraken worden gemaakt over hoe het toezicht en de regelgeving verbeterd kan worden. Daar wordt ook al hard aan gewerkt.
Samenstelling:
Van den Berg (SGP), Bemelmans-Videc (CDA), Terpstra (CDA), Ten Hoeve (OSF), Kox (SP), Vedder-Wubben (CDA), Biermans (VVD), Essers (CDA), voorzitter, Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Leijnse (PvdA), Peters (SP), De Boer (CU), vice-voorzitter, Reuten (SP), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Laurier (GL), Hermans (VVD), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Elzinga (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
Het Financieele Dagblad noemde/schatte onlangs een bedrag van € 3 mrd (7 november, blz. 3) Dat lijkt een forse overschatting (d.w.z. bij een «reguliere» financieringsbehoefte van minder dan € 30 mrd per jaar en een reguliere schuld van ruim € 200 mrd met een gemiddelde looptijd van 7 jaar).
In voetnoot 1 van de brief staat: «EMU-saldo is een bruto-schuld begrip». Dit betreft de EMU-schuld.
Keynes was niet slechts een eminent deskundige op financieel-economisch terrein, maar ook een uitstekend schrijver. Zelfs hij verloor zich soms in de dubbelzinnigheid van de term «investment» in de Engelse taal.
Het Engelse financiële jargon – bekend aan de ingewijde – heeft hetzelfde effect op de burger als dat van het potjeslatijn van de medicus op de patiënt.
De kanalen betreffen de «zekerheden» (of onderpanden) op grond waarvan banken krediet verlenen.
De vergunning geldt afzonderlijk voor specialistische sectoren, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen in de financiële sector.
Bij een eventueel overschot kunnen ze ook beleggen in preferente obligaties van bedrijven met een gegarandeerd hoog bufferkapitaal (preferent t.o.v. eventuele andere obligaties).
Naast een onrechtmatige gedraging, zijn toerekening, schade, causaliteit en relativiteit vereisten voor toekenning van schadevergoeding.
De kanalen betreffen de «zekerheden» (of onderpanden) op grond waarvan banken krediet verlenen.
De vergunning geldt afzonderlijk voor specialistische sectoren, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen in de financiële sector.
Bij een eventueel overschot kunnen ze ook beleggen in preferente obligaties van bedrijven met een gegarandeerd hoog bufferkapitaal (preferent t.o.v. eventuele andere obligaties).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20082009-31700-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.