31 579
Implementatie van Europese regelgeving betreffende het verkeer van diensten op de interne markt (Dienstenwet)

E
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 3 juli 2009

Inleiding

De leden van de VVD-fractie danken de regering voor haar uitvoerige en adequate beantwoording in de memorie van antwoord.

De leden van de fractie van de PvdA danken de regering voor de uitgebreide beantwoording en toelichting in de memorie van antwoord. Toch hadden zij nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de uitvoerige memorie van antwoord. Zij hebben op enkele punten nog nadere vragen.

Lex silencio positivo

De leden van de VVD-fractie vragen de regering naar aanleiding van de in de Tweede Kamer aangenomen motie (31 579, nr. 18) antwoord geven op de vraag hoe de lex silencio positivo in de buiten de Dienstenwet vallende vergunningenstelsels wordt ingevoerd, dan wel welke doorslaggevende redenen er bestaan om hier niet toe over te gaan?

De leden van de fractie van de PvdA hebben daarnaast zorgen over de lex silencio positivo. De antwoorden stelden deze leden niet geheel gerust. Hoe verhoudt de lex silencio positivo zich met de adviezen van de commissie-Elverding? Die dringt er juist op aan voldoende tijd te nemen om tot goede besluitvorming te komen teneinde veel bezwaarprocedures te voorkomen. Deze wet dringt juist aan op snelle besluitvorming met alle risico’s van dien. Als er advies moet worden gevraagd is het vaak onmogelijk de termijnen te halen. Bij bijvoorbeeld de Monumentenwet zal in geval van bezwaar dat weken later wordt behandeld het kwaad reeds zijn geschied. Bij de beantwoording van de vragen van deze leden wordt de indruk gewekt dat de regering geheel geen nadelen aan deze lex silencio positivo verbonden ziet. Is dat ook zo?

Naar de mening van deze leden legt de regering de bal wel heel eenzijdig bij de gemeenten e.a. En dat terwijl de service en vergunning verlening vaak veel beter is dan bij de Rijksoverheid. Of heeft de regering daar een andere opvatting over?

In antwoord op een vraag naar de mogelijkheid dat gemeenten een eventuele van rechtswege positieve beslissing zouden afwachten antwoordt de regering dat «de overheid een betrouwbare partner [wil] zijn burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties en zal zich dus dienstverlenend opstellen.» De leden van de SP-fractie vragen de regering nogmaals de ratio achter invoering van de lex silencio positivo in dit kader toe te lichten.

De regering meldt in de memorie van antwoord dat de huisvestingsvergunning niet onder de reikwijdte van de dienstenrichtlijn valt, maar dat bij een herziening van de Huisvestingswet wel de mogelijkheden worden onderzocht om de lex silencio positivo toe te passen. De leden van de SP-fractie vragen de regering of dat mogelijk wordt als gevolg van de met de Dienstenwet (art. 61) te wijzigen Awb.

De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP constateren dat de aanpassing die door de Tweede Kamer inzake de lex silencio positivo door de regering wordt herhaald en ondersteund. Dat waarderen onze fracties positief. Hierdoor zal de lex silencio automatisch gelden behalve waar een uitzondering voor is gesteld. Het «nee, tenzij»-prinicipe is dus omgedraaid naar «ja, mits»-principe. Decentrale overheden hebben nu tot 2012 de tijd aan te geven voor welke vergunningen stilzwijgende vergunning (lex silencio) niet zal gelden. Betekent dat nu, zo willen wij graag weten, dat de handhaving minder stringent zal zijn?

Consumentenautoriteit

De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP stellen vraagtekens bij het feit waarom de regering het toezicht op informatievoorziening aan consumenten toebedeelt aan de consumentenautoriteit, bestuursrechtelijke handhaving dus. Waarom, zo vragen zij had niet volstaan kunnen worden met privaatrechterlijke handhaving? Bij navraag blijkt ons dat andere EU-lidstaten niet hun consumentenautoriteiten aanwijzen als toezichthouder. Zij vragen de regering of artikel 62 onder B een noodzakelijke implementatie is. De volgende vraag van de leden van de fracties van ChristenUnie en SGP is of er zo wel een gelijk speelveld ontstaat voor ondernemingen?

Grensoverschrijdende arbeid

Allereerst roept de beantwoording van de vraag van de SP over de uitspraak van het Hof van Justitie in Luxemburg bij de leden van de PvdA-fractie de vraag op of de regering het wel goed ziet. In artikel 4,7 van de dienstenrichtlijn is klip en klaar opgeschreven dat CAO’s niet als een belemmering mogen worden beschouwd voor het vrije verkeer van diensten. Het Hof echter achtte dat niet voldoende om de Zweedse vakbonden gelijk te geven die in 2004 actie voerden tegen het bouwbedrijf Laval. Laval wilde op een bouwproject in Vaxholm niet de Zweedse CAO hanteren voor 35 Letse bouwvakkers. Tegen het advies van de advocaat-generaal in, oordeelde het Hof dat de vakbondactie daartegen onrechtmatig was. In de ogen de aan het woord zijnde leden mat de rechter zich daarmee een oordeel aan over de aard van de arbeidsvoorwaarden waar het om ging. Immers daarmee, zo luidt de redenering van deze leden, zegt de rechter dat alleen maar minimum(loon)bepalingen mogen worden opgelegd vanuit het werkland Zweden en geen Zweedse CAO-normen. De rechter beroept zich daarbij op de oude richtlijn uit 1996, de detacheringsrichtlijn, die regelt dat bij tijdelijke detachering in een ander EU-land, de arbeidsvoorwaarden van het land van oorsprong van kracht kunnen blijven, als die tenminste op het niveau van het werkland minimum liggen. Dat kan dus blijkbaar en daarmee prevaleert toch, zo menen deze leden, de vrijheid van de interne markt boven de nationale tradities van onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden. Of ziet de regering dit anders? De leden van de PvdA zouden graag zien dat de regering zich onomwonden uitspreekt voor minimumloon en -arbeidvoorwaarden voor grensoverschrijdende arbeid en voor vrije CAO-onderhandelingen en actie recht voor vakbonden. En daar op aandringt bij de Europese Commissie. Dat klemt temeer omdat McCreevy al ver voor de uitspraak van het Hof al stellig beweerde dat de rechten van de interne markt zouden zegevieren, zoals ook later uit de uitspraak van het Hof bleek. Zijn voorspellende gaven bleken dus sterker dan zijn sociale.

Jurisprudentie Hof van Justitie en casuïstiek

De leden van de SP-fractie vroegen in het voorlopig verslag om een oordeel van de regering over de uitspraken van het Hof van Justitie in de zaken Rüffert, Viking, Laval en Luxemburg. Zij danken de regering voor de toelichting op drie van de zaken, maar zij missen in de memorie van antwoord een reflectie op de zaak Viking. Graag zouden deze leden alsnog het oordeel van de regering over deze zaak vernemen.

Nationale kop

De leden van de SP-fractie constateren na lezing van de memorie van antwoord dat zij met de regering kennelijk van opvatting verschillen over wat precies een nationale kop is. Kan de regering eens heel precies formuleren waarom zij belang hecht aan een één-op-één-invoering van Europese richtlijnen en wat zij daaronder verstaat? Wat begrijpt de regering precies onder het begrip nationale kop en welke argumenten zijn er om dat niet te wensen bij implementatie van Europese richtlijnen?

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heynert

De griffier van de commissie,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Terpstra (CDA), Kneppers-Heynert (VVD), voorzitter, Kox (SP), Essers (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Franken (CDA), Böhler (GL), Willems (CDA), Reuten (SP), vice-voorzitter, Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Elzinga (SP), Vliegenthart (SP), Kuiper (CU) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven