31 579
Implementatie van Europese regelgeving betreffende het verkeer van diensten op de interne markt (Dienstenwet)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 26 mei 2009

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

I. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden hechten veel waarde aan uitbreiding van de interne markt tot de dienstensector. Hoogstwaarschijnlijk zijn de gevolgen even positief als bij de vrije markt voor industriële goederen het geval is geweest. Deze leden hebben geen behoefte aan uitgebreide berekeningen over deze effecten. Deze leden hebben veel waardering voor het feit dat het wetsvoorstel de dienstenrichtlijn zonder nationale koppen heeft overgenomen. De uitbreiding van het ene loket tot binnenlandse dienstverleners achten deze leden een goede zaak. Daar het wetsvoorstel in de Tweede Kamer uitgebreid is behandeld hebben deze leden nog maar een beperkt aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van bovengenoemd wetsontwerp. De fractie heeft zowel wetsystematische als inhoudelijke vragen.

Met belangstelling hebben de leden van de PvdA-fractie kennis genomen van de Dienstenwet.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij waren niet gelukkig met het voorstel voor een Europese dienstenrichtlijn, zoals indertijd door toenmalig Commissaris Bolkestein werd voorgesteld. Hoewel het politieke akkoord tussen Europees Parlement, de lidstaten en de Commissie dat daarop volgde verbeteringen bevat, zijn deze leden ook van dit akkoord en de aangepaste richtlijn nooit een warm aanhanger geweest. De leden van de SP-fractie zullen zich bij voorliggend wetsvoorstel echter concentreren op hoe de implementatie van de richtlijn vorm krijgt. Wel hebben zij ook nog enkele vragen over de precieze gevolgen, voor zover nu reeds bekend of te voorspellen, van deze richtlijn.

Het voorstel beoogt het functioneren van de interne markt voor diensten te bevorderen door ongerechtvaardigde belemmeringen weg te nemen voor de vrije vestiging en het vrije verkeer van diensten in de lidstaten. Deze doelstelling onderschrijven de leden van de fracties van SGP en ChristenUnie.

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel. Daarbij viel echter wel op dat een aantal praktische zaken nog overdenking behoeven.

II. Achtergrond

Toepasselijk recht

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of door deze wet niet het risico bestaat dat er een rechtens onacceptabel verschil zal ontstaan tussen de aangepaste vergunningenstelsels voor dienstverleners uit andere landen die zich in Nederland willen vestigen en niet aangepaste vergunningstelsels die op eigen onderdanen kunnen worden toegepast zoals belastende voorwaarden en lopende termijnen.

In het internationaal privaatrecht (ipr) kan door de dienstverlener die aan een Nederlandse burger een dienst verricht een keuze gemaakt worden welke wetgeving van toepassing is. Het ipr valt buiten de dienstenrichtlijn (art. 3 lid 2), zo constateren de leden van de VVD-fractie. Toepasselijke wetgevingskeuze kan dus volgens de dienstenrichtlijn niet verboden worden. Dus kan een Spaanse dienstverlener met een Nederlandse consument c.q bedrijf overeenkomen dat Spaans/Roemeens etc. recht van toepassing is. Betekent dit dat buitenlandse dienstverrichters toepasselijke bepalingen over dienstverrichting van het BW kunnen ontgaan door een ipr-constructie? Met andere woorden, ziet de VVD-fractie het juist als zij concludeert dat het werklandbeginsel op deze manier te ontduiken is?

Stel een (Nederlandse) ondernemer begint een schoonmaakbedrijf in Polen. Hij sluit o.a. schoonmaakcontracten met bedrijven in Nederland en maakt gebruik van Polen die op basis van aanneming van werk (onderaanneming) in Nederland tijdelijk werkzaamheden verrichten. De ondernemer bepaalt en betaalt de vergoeding naar Poolse maatstaven. Is dit mogelijk? Over de Bolkensteinrichtlijn met haar land van oorsprong beginsel is veel te doen geweest. Wat is in het algemeen in effect het verschil van de huidige dienstenrichtlijn met het werklandbeginsel ten opzichte van de Bolkensteinrichtlijn? Wordt social dumping voorkomen of juist gemakkelijker gemaakt nu geen speciale eisen aan toegang tot en uitoefening van de dienstenactiviteit mogen worden gesteld, zo vragen de leden van de VVD-fractie de regering.

Jurisprudentie Hof van Justitie en casuïstiek

In paragraaf 2.1 van de memorie van toelichting De interne markt, vrij verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging gaat de regering in op de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting, zoals omschreven in het EG-verdrag. De interpretatie van de begrippen vestiging en dienstverrichting, in het licht van de geldende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, is van belang voor het kader waarbinnen de dienstenrichtlijn geïmplementeerd wordt. Dat geeft de leden van de SP-fractie aanleiding om ook over dit bredere kader nadere vragen te stellen.

Hoe oordeelt de regering in dit verband over een aantal zaken van het Hof van Justitie EG (Rüffert, Viking, Laval, Luxembourg), waarin de genoemde vrijheden een hoger belang wordt toegekend dan nationale wet- en regelgeving ter bescherming van arbeidsvoorwaarden?

De leden van de SP-fractie willen graag helder krijgen wat in het licht van deze uitspraken – als achtergrond waartegen de Dienstenrichtlijn wordt geïmplementeerd – nu precies de materiële winst is geweest van het uitsluiten van het arbeidsrecht, sociale zekerheid en sociale diensten en het schrappen van het land-van-oorsprongbeginsel. Daarom vragen deze leden de regering op een aantal (hypothetische) voorbeelden te reageren.

Omdat het land van oorsprong niet langer uitgangspunt is, moet een (bijvoorbeeld) Roemeense bouwondernemer die in Nederland een vestiging opent handelen naar de Nederlandse arbeidsomstandigheden- en arbeidsvoorwaardenwetgeving. Geldt dat ook voor lagere regelgeving? Vallen bij deze onderneming werkende (Nederlandse of Roemeense) werknemers bijvoorbeeld onder de gangbare CAO? En welke wet- en regelgeving (op het gebied van arbeidsrecht) geldt voor bij deze onderneming werkende ZZP-ers? Maakt het daarbij uit of deze ZZP-ers vanuit Nederland of vanuit Roemenië hun bouwdiensten aanbieden?

En hoe worden in een andere (willekeurige) sector die werkers behandeld waarvan niet precies duidelijk is of het ZZP-ers of werknemers zijn, zogenaamde schijnzelfstandigen of mensen in semiloondienst? En hoe worden zij benaderd indien het voor de Nederlandse wetgever duidelijk werknemers betreffen, echter in het land van oorsprong zelfstandigen? (Of kan een dergelijke categorie categorisch worden uitgesloten?) Nog een ander voorbeeld betreft een Poolse bouwonderneming die hier een klus (bijvoorbeeld de aanleg van een snelweg of een metro) komt uitvoeren. Hij biedt dus grensoverschrijdend een dienst aan. Hij neemt zijn eigen ploeg Poolse werknemers mee. Zij hebben in Polen een CAO afgesloten, inclusief een vergoeding voor hun verblijf in het buitenland. Geldt nu voor deze werknemers de Nederlandse CAO? Het Nederlands minimumloon? De Nederlandse arbeidsomstandighedenwetgeving? De Nederlandse arbeidstijdenwetgeving?

Het is de leden van de SP-fractie opgevallen dat er bij de vrijheid van eerste vestiging onderscheid wordt gemaakt tussen vennootschappen met en zonder winstoogmerk. Vennootschappen met winstoogmerk moeten hetzelfde worden behandeld als natuurlijke personen, maar die zonder winstoogmerk hoeven dat niet. Mogen deze vennootschappen dan wel worden gediscrimineerd naar nationaliteit?

De vrijheid van dienstverrichting leidt er volgens het arrest Saeger (aangehaald in de memorie van toelichting) toe dat lidstaten het toestaan van een dienstverrichting op hun grondgebied niet afhankelijk mogen stellen van inachtneming van alle nationale voorwaarden voor die dienst. De leden van de SP-fractie vragen de regering, als hoeder van de nationale voorwaarden, samen met parlement en rechterlijke macht, hoe zij hierover denkt. Kan de regering enkele voorwaarden noemen die (momenteel) nationaal aan dienstverleners worden gesteld, maar die door deze uitspraak waarschijnlijk niet mogen worden opgelegd aan dienstenaanbieders van over de grens?

III. Reikwijdte dienstenrichtlijn en Dienstenwet

Algemeen

Er was lange tijd onder deskundigen veel discussie (ondermeer in vaktijdschriften) over de betekenis van begrippen uit de dienstenrichtlijn en over de reikwijdte van de richtlijn. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij nu het gevoel heeft dat een en ander voor haar inmiddels zonneklaar is. Verwacht de regering dat het Hof van Justitie EG er nog vaak aan te pas zal moeten komen om de betekenis en de reikwijdte te duiden? En acht de regering dat wenselijk?

De reikwijdte is voor deze leden nog niet altijd geheel duidelijk. Wat is de positie van diensten waar in verschillende lidstaten anders tegenaan wordt gekeken? Bijvoorbeeld prostitutie. Is dat dienstverlening? Valt dat onder de richtlijn en dus onder de Dienstenwet?

Dynamische verwijzing

De dienstenrichtlijn heeft een lange voorgeschiedenis. Ondanks (of misschien wel dankzij) twee jaar discussie en 1600 amendementen is de afbakening nog altijd niet duidelijk met name niet wat er nu onder de dienstenrichtlijn valt. Daarbij komt dat de Nederlandse regering gekozen heeft voor het systeem van de dynamische verwijzing (zie art. 2). De leden van de VVD-fractie vinden dit systeem erg «klantonvriendelijk». Dat een lijst met uitzonderingen, expliciet in de wet genoemd, moet worden gewijzigd als de dienstenrichtlijn wijzigt, vinden deze leden geen argument. Wat is de reactie van de regering hierop? Hetzelfde geldt voor het niet implementeren van bepaalde artikelen (bijv. art. 9, 13 lid 2, 14 t/m 16,19, 25 etc. van de dienstenrichtlijn) omdat dit reeds bestaand recht is op basis van de jurisprudentie van het HvJEG. Dit veronderstelt een grote kennis van het Europees recht die bij ondernemers (en niet alleen bij hen) niet aanwezig is. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Gezondheidszorg

Diensten in verband met de gezondheidszorg zijn uitgezonderd van de huidige dienstenrichtlijn (zie overweging 22 en art. 2, lid 2f). Is de dienstenrichtlijn niet van toepassing omdat er andere communautaire wetgeving is die de toegang tot de gezondheidszorg voor buitenlandse dienstverrichters regelt en kunnen artsen en specialisten zich dus vrij vestigen of tijdelijk grensoverschrijdend diensten verrichten? Er is immers ook een Richtlijn erkenning beroepskwalificaties. Vallen verpleegsters/verplegers onder art 2 lid 2f? Mag een verpleegster afkomstig uit een EU-land in Nederland geen zorgdiensten verrichten?

En wat geldt voor de thuiszorg? Wanneer valt deze wel en wanneer niet onder de dienstenrichtlijn? Overweging 33 van de dienstenrichtlijn zegt dat thuiszorg onder de dienstenrichtlijn valt voor zover zij niet van de werkingssfeer van de richtlijn is uitgezonderd, zoals hulp aan ouderen.

Conflictregeling

Art. 3 van de dienstenrichtlijn bevat een conflictregeling. Indien bepalingen van de dienstenrichtlijn strijdig zijn met andere communautaire regelgeving (_) heeft de laatste voorrang. Wat is de situatie als er geen strijdigheid is, maar de specifieke regeling het onderwerp niet regelt, zo vragen de leden van de VVD-fractie de regering? Werkt de dienstenrichtlijn dan aanvullend? Stel bijv. Vo 1408/71 bevat geen één-loket verplichting. Art. 6 dienstenrichtlijn bevat deze verplichting wel. Is de één-loketverplichting van toepassing op dienstverrichters in de sociale zekerheid?

Sociale diensten

De richtlijn is blijkens art. 2 lid 2 j niet van toepassing op sociale diensten waaronder kinderzorg en ondersteuning van gezinnen of personen in permanente of tijdelijke nood die worden verleend door de staat (...). De VVD-fractie denkt dan aan de kinderbescherming, jeugdzorg en pleegouders. Is dit juist en betekent dit dat de «reguliere» kinderopvang in Nederland wel onder de richtlijn en dus onder de Dienstenwet valt?

Geschilbeslechting

De Dienstenwet is niet van toepassing, zo lezen de leden van de VVD-fractie in art. 2 lid 3 sub c op andere rechterlijke procedures of vormen van geschilbeslechting. Waarom zijn allerlei privaatrechtelijke vormen van geschilbeslechting uitgezonderd? Wat is de ratio hiervan? Klopt het dat de Dienstenrichtlijn deze uitzonderingen niet kent? Zo ja, waarom heeft Nederland deze uitzonderingen opgenomen? Waarom is op dit terrein geen vrij dienstenverkeer mogelijk? Wat valt onder geschilbeslechting? Moeten de aan het woord zijnde leden dan bijvoorbeeld denken aan arbitrage? Of aan mediation?

Overheidsopdrachten

De Dienstenwet is niet van toepassing op regels en procedures betreffende overheidsopdrachten (art. 2 lid 3 sub d ). Over welke (rijksprovinciale gemeentelijke) overheid gaat dit, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

Exclusieve economische zone

Wat behoort tot de Nederlandse exclusieve economische zone (art. 3), zo vragen de leden van de VVD-fractie. Als een onderdaan van een niet-lidstaat die wel tot de EER-zone behoort (bijv. een Noor of Zwitser) als dienstverrichter in Nederland komt, geldt de Dienstenwet dan ook voor hem/haar?

IV. Verhouding Dienstenwet met andere wetten

Verhouding Awb

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of, nu informatieplichten zo uitdrukkelijk een plaats zijn gaan innemen in het algemeen bestuursrecht, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zouden moeten worden uitgebreid met een algemeen transparantiebeginsel teneinde te waarborgen dat burgers steeds op de hoogte kunnen zijn van hun rechten en plichten?

Volgens artikel 4:20f Awb kan het bestuursorgaan aan de beschikking van rechtswege alsnog voorschriften verbinden of de beschikking intrekken voor zover nodig is om ernstige gevolgen voor het algemeen belang te voorkomen. Kan de regering de leden van de CDA-fractie uitleggen hoe dit artikel moet worden gelezen, gelet enerszijds op het feit, dat de richtlijn ten dele spreekt over « dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van het rechtmatig belang van een derde partij» en anderzijds de gevestigde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG?

Hoe is het mogelijk dat in art. 2 lid 3 sub b van de Dienstenwet geregeld wordt dat deze wet niet van toepassing is op procedures van bezwaar en beroep en in dezelfde wet de Algemene wet bestuursrecht wordt aangepast (art. 61), zo vragen de leden van de VVD-fractie?

Burgerlijk Wetboek

Zien de leden van de VVD-fractie het goed dat met de implementatie van art. 22 dienstenrichtlijn in art. 62 Dienstenwet het BW in boek 6 titel 5 twee tegenstrijdige bepalingen gaat bevatten zowel voor Nederlandse als buitenlandse dienstverrichters? Boek 6 titel 5 gaat in een nieuwe afdeling 2A een art. 230e bevatten dat minder ver gaat dan het van kracht blijvende art. 234 lid 1 sub a in titel 5 afdeling 3. Wat is de ratio van twee voor een deel overlappende en voor een deel tegenstrijdige bepalingen in het BW? Hoe is de verhouding tot art. 234 lid 1 sub c?

Wet handhaving consumentebescherming

In de Wet handhaving consumentenbescherming voegt de Dienstenwet (art 63) art. 8.9 toe dat regelt dat een buitenlandse dienstverrichter zich moet houden aan art. 6:230e. Wat is hiervan de reden, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Moet hij zich niet houden aan art. 6:234 lid 1 sub a (werklandbeginsel!) ?. Zo ja, is dan art. 8.9 (nieuw) overbodig? Zo nee, is dan soms afdeling 3 niet van toepassing? En waarom levert Nederland haar consumentenbescherming in op dit punt? Is dit geen omgekeerde discriminatie van de Nederlandse dienstverrichter die wel aan alle bepalingen van het BW moet voldoen?

V. Nationale kop en lex silencio positivo

Nationale kop

In de Eerste Kamer is meermalen van gedachten gewisseld over de onwenselijkheid van een nationale kop op Europese regelgeving. Ook met de Minister van EZ is regelmatig over dit punt van gedachten gewisseld. Als de leden van de PvdA-fractie het goed zien is het bij deze wetgeving sprake van een tweetal koppen. Ten eerste gaat het over de kop die regelt dat het systeem en de regelgeving die wordt geïmplementeerd ook openstaat voor Nederlandse dienstverleners. Dit lijkt voor de hand te liggen. Gebeurt dit in andere landen ook?

In de samenvatting van het wetsvoorstel van het ministerie van EZ lazen de leden van de SP-fractie dat Nederland géén «nationale kop» bovenop de Europese Dienstenrichtlijn zet en dus de richtlijn één-op-één invoert. Er worden twee voorbeelden genoemd (lex silencio positivo en dienstenloket) waar het wetsvoorstel verder gaat dan de richtlijn strikt genomen voorschrijft.

De leden van de SP-fractie willen graag van de regering vernemen of deze twee voorbeelden alle punten zijn waarop het wetsvoorstel verder gaat dan de strikte één-op-één invoering van de richtlijn. In antwoord op vragen van de VVD-fractie in de Tweede Kamer geeft de regering aan dat regeling voor de lex silencio positivo weliswaar verder gaat dan noodzakelijk, maar dat er geen sprake is van een «nationale kop» omdat de bovennoodzakelijke uitbreiding samenvalt met de ambities van het kabinet! De leden van de SP-fractie vragen zich met grote zorg af of alle andere «nationale koppen» die ooit door deze en voorgaande regeringen op Europese richtlijnen zijn gezet eigenlijk nooit door de regering geambieerd werden. Kan de regering deze merkwaardige redenering nog eens toelichten? Waarom mag een «nationale kop» kennelijk zo niet genoemd worden als hetgeen ermee beoogd wordt door de regering ook zo wordt geambieerd? Kan de regering aangeven of het andere genoemde voorbeeld van het Dienstenloket toevallig ook door de regering wordt geambieerd? En betreft dit dan ook daarom geen «nationale kop», volgens de regering?

Lex silencio positivo

Hebben de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen dat de lex silencio positivo nu niet in een facultatieve regeling wordt gegoten?

De tweede nationale kop wordt volgens deze leden gevormd door de lex silencio positivo al noemt de regering het een gelukkig samenvallen van de ambities van het kabinet en de invoering van deze richtlijn. Deze leden hebben kennis genomen van de wens van de Raad van State om de gevallen waarin een positieve fictieve beschikking in elk geval niet tot de mogelijkheden behoort nader te bepalen. De regering neemt dit advies niet over omdat het naar haar mening voldoende beschermd is via de bezwaarprocedure, de regering is bovendien bang dat het tot een limitatieve opsomming zou komen, hetgeen zij onwenselijk vindt. Per vergunningstelsel zo persisteert de regering dient te worden afgewogen of er contra-indicaties zijn voor de toepassing van de les silencio positivo. Bovendien zijn er voldoende bezwaarprocedures.

In antwoord op vragen van de CDA-fractie uit de Tweede Kamer antwoordt de regering dat een overheid die ertoe overgaat een lex silencio positivo in te voeren ervoor kiest om beslistermijnen te respecteren. De leden van de SP-fractie wijzen op de mogelijkheid dat zo’n overheid juist bij een eventuele achterstand kan redeneren dat indien de beslissing waarschijnlijk positief uitvalt maar gewoon af te wachten, omdat er dan immers vanzelf een positieve beschikking van rechtswege ontstaat. Deze leden willen graag een reactie van de regering op deze mogelijke redenering.

De regering schetst in antwoord op een vraag van de PvdA-fractie dat zij de lex silencio positivo zo breed mogelijk wenst in te voeren, maar dat zij anderzijds de mening van de Raad van State deelt dat de lex silencio positivo slechts te gebruiken is bij beschikkingen waarbij weinig risico bestaat dat het algemeen belang wordt geschaad. Een huisvestingsvergunning of kapvergunning wordt als voorbeeld genoemd waarbij de regering zich wel een lex silencio positivo kan voorstellen. Begrijpen de leden van de SP-fractie dat juist? Bestaat een huisvestigingsvergunning niet om een woningmarkt te reguleren en is die markt niet gereguleerd vanwege overwegingen uit het algemeen belang? Of is de regering van mening dat een gereguleerde woningmarkt niet in het algemeen belang is?

Voorts vervolgt de regering dat als een vergunningsstelsel afgeschaft kan worden, dit de voorkeur heeft boven invoering van een lex silencio positivo. Mogen we hieruit afleiden dat de regering in geval van genoemde voorbeelden (kapvergunning en huisvestingsvergunning) van mening is dat deze vergunningen kunnen worden afgeschaft?

Dwingende redenen van algemeen belang kunnen zich verzetten tegen invoering en toepassing van de lex silencio positivo. De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven hoe dwingend wordt gedefinieerd. Zijn we daarbij afhankelijk van de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen? En wat is precies het algemeen belang en door wie wordt dat geformuleerd? Wordt een democratisch gekozen overheid (nationaal, dan wel lokaal) niet geacht de hoeder te zijn van het algemeen belang? Wie mag dan vervolgens bepalen dat dit in bepaalde gevallen niet het geval is? En waarom, gebaseerd op welke redenering?

VI. Overig

Implementatietraject

De leden van de PvdA-fractie kregen de indruk dat de implementatie voortvarend wordt aangepakt. Is dat ook in andere EU-Ianden het geval. Kan de regering een overzicht geven van de stand van zaken per 1 mei voor wat betreft de implementatie van de dienstenwet in de andere EU landen. Kan de regering ons toezeggen een overzicht te geven m.b.t. de screening van de wet en regelgeving op hoofdlijnen. En hoe die screening in andere EU landen uitvalt. Kan de regering de Eerste Kamer toezeggen dat wij een rapportage krijgen van de implementatie op 28 december 2009 in de EU. Wat is de consequentie indien de dienstenwet niet op tijd wordt geïmplementeerd? Betaalt een land boete indien de implementatie niet voor uiterlijk 28 december 2009 is geschied?

Effecten Dienstenwet

Gesteld wordt, Aldus de leden van de PvdA-fractie dat deze dienstenrichtlijn met name goed is voor Nederlandse ondernemers omdat Nederland sterk is op het gebied van diensten. Op welke wijze helpt het Ministerie van Economische Zaken Nederlandse ondernemers om van de kansen die de dienstenwet biedt gebruik te maken. Afgezien van het loket www.antwoordvoorbedrijven.nl.heeft het ministerie aan de Kamer van Koophandel en bijvoorbeeld MKB Nederland gevraagd hoe zij ondernemers kunnen helpen te profiteren van deze dienstenrichtlijn?

Onder de paragraaf verwachte economische effecten in de memorie van antwoord hebben de leden van de SP-fractie gelezen wat de te verwachten effecten zijn op de economische groei. Zij hadden graag iets nauwkeurigere verwachtingen aangetroffen dan 0,3 tot 1,4 procent, maar die zijn kennelijk niet te geven. Ook hebben zij gezien dat de verwachtingen voor de werkgelegenheid overwegend positief zijn. Maar aangezien de concurrentie door de richtlijn verscherpt, dat wordt althans beoogd, zal er ook een effect zijn op prijs en druk ontstaan op de factorkosten, in casu arbeid. De leden hadden daarom toch ook informatie verwacht over de te verwachte gevolgen voor de lonen. Is er ook onderzoek gedaan naar de effecten van de richtlijn op de lonen in de sectoren die eronder vallen? En is ook het effect op de inkomensverdeling, zowel in Europa, als in Nederland, onderzocht? Zo nee, waarom niet? Welke effecten op de lonen in de dienstensector en de inkomensverdeling verwacht de regering?

In de memorie van toelichting haalt de regering onderzoek aan dat de kosten van de belemmeringen binnen de interne dienstenmarkt in kaart brengt. Belemmeringen die ondermeer bestaan uit regelgeving, maar ook uit taal- en cultuurverschillen en verschillen in consumptiegewoonten. Slechts een deel van de belemmeringen voor grensoverschrijdende dienstverrichting wordt met de dienstenrichtlijn (en de Dienstenwet) weggenomen. De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven welk deel van de in kaart gebrachte kosten op het conto van taal-, cultuur- en gedragsverschillen geschreven moet worden en middels een verandering in regelgeving dus niet kan worden weggenomen.

Gevolgen voor andere overheden

De belangrijkste wijziging in de Tweede Kamer heeft betrekking op de lex silencio positivo, zo vinden de leden van de CDA-fractie. Het «nee tenzij» wordt gewijzigd in het «ja tenzij». De commentaren van VNG en IPO waren gebaseerd op het oorspronkelijke wetsvoorstel. Kan deze wijziging nog tot extra problemen leiden bij andere overheden?

Voorts vragen deze leden hoe staat het met de screening van de diverse overheden op de vraag of de regelgeving in overeenstemming is met de Dienstenrichtlijn?

In de motie van Dijk c.s. (Kamerstuk 31 579, nr.9) wordt een wettelijke regeling gevraagd voor het afdwingen door het Rijk van de Dienstenwet bij andere overheden. Wanneer wordt het betreffende voorstel bij de Tweede Kamer ingediend? Is een dergelijke wet wel te combineren met de gemeentelijke autonomie? Is het ook niet een beetje vreemd dat er een wet komt speciaal voor andere overheden met de strekking dat deze overheden zich aan de Wet moeten houden? Dat moet toch altijd het geval zijn, zo menen de leden van de CDA-fractie?

Kan de regering informatie verschaffen over de stand van het wetsvoorstel van de minister van Binnenlandse Zaken dat de juiste naleving van Europese regels door medeoverheden moet bevorderen, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

De leden van de fracties van SGP en ChristenUnie vragen zij of de implementatie van deze dienstenrichtlijn met name voor de gemeenten binnen de gestelde termijn te realiseren is. Graag ontvangen zijn een overzicht van de vorderingen en de mogelijke knelpunten.

Buitenlandse ondernemers die via het portaal vergunningen willen regelen, moeten zich elektronisch identificeren. Hiervoor wordt op Europees niveau gekeken naar elektronische handtekening, zo signaleerden de leden van de fractie van D66. Er zijn echter meer dan 100 verschillende elektronische handtekeningen op de markt en de uitwisselbaarheid lijkt nog niet geborgd. De Europese Commissie werkt aan deze uitwisselbaarheid. Dit zal naar verwachting niet klaar zijn op de invoeringsdatum van de dienstenwet. Kan de regering uitleggen hoe gemeenten kunnen omgaan met digitale handtekeningen. Kunnen zij ze lezen, en hoe kunnen zij de betrouwbaarheid inschatten?

Dienstenloket

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het de bedoeling is dat bij het loket duidelijke informatie wordt verschaft over de vraag welke sectoren van de wet zijn uitgesloten?

Met betrekking tot het Dienstenloket wordt gesproken van een «beveiligde internetomgeving». Wat zijn de minimum beveiligingseisen waaraan moet worden voldaan?

De leden van de VVD-fractie vragen waarop het optimisme van de regering is gebaseerd dat het één-loket als onderdeel van antwoord voor bedrijven op het moment van inwerkingtreding van de wet operationeel zal zijn? Welke maatregelen heeft de regering getroffen om coördinatie tussen de verschillende back offices te beheersen? Welke maatregelen heeft de regering getroffen om de continuïteit, beschikbaarheid en betrouwbaarheid van het één-loket te garanderen?

Waarom, zo vragen de leden van de PvdA-fractie zich af, is er een eigen loket opgezet en is geen gebruik gemaakt van het loket van de KVK die per jaar ruim 20 miljoen hits scoort. Hoeveel hits scoort antwoord voor bedrijven? Komt er een aparte «Postbus 52»? of wordt het toch verder aan de KvK overgelaten. Wordt het wiel niet opnieuw uitgevonden door het niet aan de KvK over te laten?

Level playing field

Het doel van het wetsvoorstel is de Dienstenrichtlijn binnen de afgesproken termijn te implementeren, dus voor het eind van 2009.

Daar de leden van de CDA-fractie zoals bekend veel waarde toekennen aan een level playing field zouden deze leden graag geïnformeerd willen worden over de vorderingen bij een aantal belangrijke lidstaten.

Pilot SPOCS

Dit jaar wordt naar verwachting begonnen met de grootschalige pilot rond de dienstenrichtlijn SPOCS. SPOCS staat voor «Simple Procedures Online for Crossborder Services» In deze pilot wordt onder meer gewerkt aan de betrouwbare e-akten (digitale documenten) De pilot zal drie jaar lopen. De leden van de fractie van D66 vragen zich af wat de inbreng van Nederland in deze pilot zal zijn en hoe de duur van de pilot zich verhoudt tot de implementatie van de dienstenwet op 28 december 2009?

Toekomstvisie Dienstenwet

Na het verzet tegen de eerste versie van de Dienstenrichtlijn is de reikwijdte beperkt, zo constateren de leden van de SP-fractie. De aangepaste richtlijn wordt echter gezien als een eerste stap. De richtlijn beoogt eerst vooral de interne markt voor diensten te vereenvoudigen en, op den duur, volledig vrij te maken. Steunt de regering dit streven «op den duur»? Wat wordt er dan verstaan onder «volledig vrij»? Ligt het in de bedoeling om «op den duur» alle wet- en regelgeving die de markt voor diensten nu nog reguleert af te schaffen?

De dienstenrichtlijn wordt naar de letter van de richtlijn ingevoerd. Er wordt zogezegd geen nationale kop op gezet. De leden van de fractie van D66 begrijpen dat hier op dit moment voor wordt gekozen. Voor de langere termijn lijkt het nuttig om de dienstenrichtlijn verder te benutten om er zo veel mogelijk profijt van te hebben. Heeft de regering een lange termijn visie over de implementatie van de dienstenrichtlijn? Bijvoorbeeld door meertaligheid van informatie te bevorderen en aan te sluiten op ander e-overheid beleid?

Evaluatie

De beoogde instelling van een centraal punt ten behoeve van een betere informatievoorziening, bijstandsverlening en elektronische afwikkeling voor dienstverrichters vinden zij positief. Wel verzoeken de leden van SGP en ChristenUnie de invoering van de dienstenrichtlijn te evalueren. Daarbij zou met name het functioneren van het elektronische loket, mar ook de kostenontwikkeling voor ondernemers in de praktijk moeten worden meegenomen. Daarnaast zouden deze leden willen vragen om ook te toetsen of de ongeoorloofde belemmeringen waarmee Nederlandse ondernemers bij grensoverschrijdende dienstverlening worden geconfronteerd door andere lidstaten, dan zijn weggenomen, zoals de dienstenrichtlijn voorschrijft.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Kneppers-Heynert

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Terpstra (CDA), Kneppers-Heynert (VVD), voorzitter, Kox (SP), Essers (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Franken (CDA), Thissen (GL), Willems (CDA), Reuten (SP), vice-voorzitter, Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Elzinga (SP), Vliegenthart (SP), Kuiper (CU) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven