31 436
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met het verbeteren en versterken van de vaststelling van de identiteit van verdachten, veroordeelden en getuigen (Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen)

G
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juni 2009

Het wetsvoorstel 31 436 was voor plenaire behandeling als hamerstuk gereed toen met betrekking tot bovenstaand wetsvoorstel de vaste commissie voor Justitie1 een brief ontving van GGZ Nederland met betrekking tot de vingerafdruk van een kleine groep veroordeelden die op vrije voeten is en zich zelf voor behandeling meldt aan de poort van de TBS/GGZ instelling. Het gesignaleerde probleem werd van dien aard geacht dat de commissie de staatssecretaris van Justitie op 9 juni 2009 een brief heeft gestuurd om hiervoor aandacht te vragen alvorens tot definitieve vaststelling over te gaan.

De minister van Justitie heeft op 22 juni 2009 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Kim van Dooren

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Den Haag, 9 juni 2009

Met betrekking tot bovenstaand wetsvoorstel is te elfder ure een brief ingekomen van GGZ Nederland m.b.t. de vingerafdruk van een kleine groep veroordeelden die op vrije voeten is en zich zelf voor behandeling meldt aan de poort van de TB5/GGZ instelling. Een kopie van die brief1 gaat hierbij.

Het wetsvoorstel was voor plenaire behandeling als hamerstuk gereed. Het gesignaleerde probleem is echter van dien aard dat de commissie voor Justitie hiervoor uw aandacht vraagt alvorens tot definitieve vaststelling over te gaan.

Het komt de commissie voor dat GGZ Nederland terecht aandacht vraagt voor de kosten verbonden aan en de praktische uitvoerbaarheid van het maken van een vingerafdruk van deze kleine groep zelfmelders. De commissie vraagt zich af of de verplichting voor deze kleine groep, gelet op de uitvoeringsproblemen tezamen met de minimale kans op fraude nog proportioneel is.

Is het mogelijk voor deze kleine groep zelfmelders alsnog een uitzondering te maken op de verplichting vingerafdrukken te nemen? Welke mogelijkheden ziet u daartoe nu, dan wel in een eerstvolgende veegwet?

De commissie wacht uw reactie af alvorens het wetsvoorstel voor plenaire behandeling te agenderen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

R. H. van de Beeten

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Den Haag, 22 juni 2009

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Bij brief van 9 juni jl. heeft u aandacht gevraagd voor de brief die GGZ Nederland op 20 mei jl. aan u heeft gestuurd met betrekking tot bovenvermeld wetsvoorstel. Met voldoening constateer ik dat GGZ Nederland waardering heeft voor het wetsvoorstel en het streven van de overheid om identiteitsfraude terug te dringen van harte ondersteunt. Het verifiëren van de identiteit van de mensen bij eerste binnenkomst in een ggz-instelling kan in algemene zin dan ook op steun rekenen van deze organisatie. GGZ Nederland kan zich vinden in het verifiëren van de identiteit van de mensen met behulp van een vingerafdruk die vanuit een andere inrichting naar een ggz-instelling worden gebracht. Ook is GGZ Nederland van mening dat de identiteit van de mensen die zich op strafrechtelijke titel voor het eerst bij een ggz-instelling melden, dient te worden geverifieerd. De wijze waarop de identiteit van deze zelfmelders ingevolge het wetsvoorstel dient te worden gecontroleerd, stuit echter op bezwaren. GGZ Nederland is van mening dat dit eenvoudig kan geschieden met behulp van een identiteitsbewijs. Verificatie met behulp van een vingerafdruk is naar de mening van deze organisatie disproportioneel. De kosten voor de aanschaf en installatie van de vingerscans die voor het nemen van een vingerafdruk nodig zijn, zouden niet in verhouding staan tot de winst die daarmee te behalen valt.

Graag ga ik hieronder in op hetgeen door GGZ Nederland naar voren is gebracht.

In de nieuwe structuur van de forensische zorg zijn de zorgaanbieders die forensische zorg verlenen, onderdeel geworden van de strafrechtsketen. Dat stelt bijzondere eisen aan de uitwisseling van informatie over personen met de overige organisaties in die keten. De betrokken zorgaanbieders zullen gegevens over justitiabelen aangeleverd krijgen vanuit en ook gegevens moeten verschaffen aan andere partijen in de keten. Bij de communicatie tussen de verschillende organisaties over verdachten of veroordeelden mag er geen misverstand over bestaan op welke justitiabele de informatie betrekking heeft. Het gebruik van de vingerscan (waarvan ik hieronder nog kort de werking zal toelichten) biedt maximale zekerheid over de identiteit van de justitiabele. Ook buiten de strafrechtsketen wordt het belang van eenduidige identificatie steeds meer onderkend. Dit komt ook tot uitdrukking in de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg. Artikel 5 van die wet legt aan de zorgaanbieder de verplichting op de identiteit en het burgerservicenummer van een cliënt vast te stellen wanneer de cliënt zich voor de eerste maal tot de zorgaanbieder wendt ter verkrijging van zorg. Artikel 6, eerste lid, van die wet verplicht de zorgaanbieder de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Volgens deze bepalingen mag er dus geen misverstand over bestaan wie de behandeling ondergaat en over wie gegevens worden uitgewisseld. Er dient zekerheid te zijn dat degene die behandeling ondergaat, ook inderdaad de juiste persoon is. De kwaliteit en eenduidigheid van de identificerende persoonsgegevens is dus ook in deze sector van essentieel belang.

In de strafrechtsketen is intussen het besef gegroeid, hetgeen is neergelegd in het onderhavige wetsvoorstel, dat het niet toereikend is om de identiteit van een veroordeelde vast te stellen aan de hand van een identiteitsbewijs, maar dat het nemen van een vingerafdruk en het vergelijken van die vingerafdruk met de vingerafdrukken die tijdens het eerste moment van contact met de strafrechtsketen zijn genomen, meer zekerheid biedt. Een veroordeelde heeft er in beginsel geen belang bij om mee te werken aan de tenuitvoerlegging van zijn straf of maatregel. De praktijk heeft bovendien uitgewezen dat lang niet iedere justitiabele een identiteitsbewijs bij zich heeft. En ten slotte komt het met enige regelmaat voor dat indien een verdachte wel een identiteitsbewijs bij zich heeft, dit bewijs vervalst is, of dat iemand gebruik maakt van een identiteitsbewijs van een ander met wie hij gelijkenis vertoont. Falsificaten zijn voor het ongeoefende oog, zoals het geval is in bijvoorbeeld ggz-instellingen, nauwelijks te herkennen. Het controleren van identiteitsbewijzen is specialistenwerk.

Documentcontrole kan bij personen die worden verdacht van of veroordeeld zijn voor een ernstig misdrijf, dus wel de eerste stap in het proces van identiteitsvaststelling zijn, maar niet de laatste. Het wetsvoorstel regelt daarom dat van een verdachte op wie een verdenking rust van een ernstig misdrijf, bij aanhouding of bij verhoor, zonder aanhouding, niet alleen zijn identiteitsbewijs wordt gecontroleerd, maar ook foto’s en vingerafdrukken worden genomen die op ieder ander relevant moment in hetzelfde strafrechtelijk traject of in een later traject, indien hij recidiveert, worden gebruikt om zijn identiteit te verifiëren. De vingerafdrukken vervullen bij de verificatie van de identiteit van een verdachte of veroordeelde als het ware dus de functie van een identiteitsbewijs. Dit fysieke identiteitsbewijs kent een aantal voordelen die het gangbare papieren identiteitsbewijs niet heeft. De justitiabele heeft het altijd bij zich, het is persoonsgebonden, uniek identificerend en niet gemakkelijk te vervalsen en daarom een veel betrouwbaarder hulpmiddel dan het papieren identiteitsbewijs. Bovendien is de apparatuur om het fysieke identiteitsbewijs te controleren eenvoudig te bedienen. Zodra de justitiabele een vinger op de vingerafdrukkenscan heeft neergelegd en zijn strafrechtsketennummer is ingegeven, verschijnen een foto en de bijbehorende identificerende persoonsgegevens op het scherm, zodat eenvoudig kan worden geverifieerd of degene die zich meldt of wordt gebracht, degene is die opgenomen of behandeld dient te worden.

Samenvattend kan dus worden gesteld dat, anders dan GGZ Nederland in zijn brief veronderstelt, de introductie van het gebruik van vingerafdrukken de verificatie van de identiteit van degene die zichzelf meldt bij een ggz-instelling alleen maar zal vergemakkelijken en past binnen het streven om de vaststelling van de identiteit van de justitiabelen op een kwalitatief hoogwaardig niveau te brengen. Gelet daarop zie ik geen aanleiding om voor de zelfmelders een uitzondering te maken op de in het wetsvoorstel voorgestelde wijze van identiteitsvaststelling.

Om de vingerafdrukken daadwerkelijk te kunnen controleren, zijn volgens GGZ Nederland 200 à 800 vingerscans nodig. De kosten voor aanschaf en installatie van een vingerscan belopen circa € 2000. Daarvan uitgaande bedragen de kosten voor de gehele ggz-sector € 400 000 tot € 1 600 000. In deze raming zijn niet meegenomen de kosten die gemaakt dienen te worden om ggz-instellingen te kunnen aansluiten op het netwerk van Justitie. Deze zullen onderdeel uitmaken van de kosten die moeten worden gemaakt voor het treffen van de maatregelen die nodig zijn voor het realiseren van de centrale inkoop van alle forensische zorg. Om het proces van centrale inkoop goed te laten verlopen is het van belang dat de informatie-uitwisseling tussen de ggz-instellingen, de justitiële inrichtingen en de Dienst Justitiële Inrichtingen goed verloopt. Om die reden zal mede op verzoek van de ggz-instellingen de aansluiting op het netwerk van Justitie in dat kader plaatsvinden.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat de inwerkingtreding en implementatie van de wet een langdurig traject zullen worden, dat zich zal uitstrekken tot in 2011. Zowel regionaal als sectoraal zal de wet gefaseerd in werking treden. Het is de bedoeling dat de nieuwe wijze van identiteitsvaststelling, zoals neergelegd in het wetsvoorstel, eerst bij de politie en de penitentiaire inrichtingen wordt geïmplementeerd. De ggz-instellingen zullen naar verwachting als laatste aan de beurt zijn. De ervaring die bij de andere sectoren zal worden opgedaan, zal worden meegenomen bij de beantwoording van de vraag hoe de nieuwe wijze van identiteitsvaststelling het beste bij de ggz-instellingen kan worden geïmplementeerd. Dat zal uiteraard in nauw overleg worden gedaan met deze instellingen en met GGZ Nederland.

Ik besef dat voor de invoering van het wetsvoorstel nog veel werk verzet zal dienen te worden, maar ik heb er alle vertrouwen in dat op termijn binnen de gehele strafrechtsketen een juiste, betrouwbare en zorgvuldige vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden verzekerd is. Ik spreek dan ook de wens uit dat deze reactie op uw brief voor u aanleiding zal zijn om het wetsvoorstel nog voor het zomerreces te agenderen.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA) (vice-voorzitter), Doek (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffie nr. 143188.03.

Naar boven