31 436
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met het verbeteren en versterken van de vaststelling van de identiteit van verdachten, veroordeelden en getuigen (Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen)

E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 12 mei 2009

Met genoegen heb ik kennisgenomen van het nader verslag over het voorstel van Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen. Daarin geven de leden van de SP-fractie tot mijn vreugde aan dat het wetsvoorstel op hun instemming kan rekenen, maar dat zij nog wel een aantal vragen hebben over het feit dat daarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen het verwerken van persoonsgegevens van meerderen minderjarige verdachten en veroordeelden. Graag beantwoord ik hieronder deze vragen.

De lezing van de leden van de SP-fractie van het bij artikel XI van het wetsvoorstel gewijzigde artikel 4 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is juist. In dat artikel is er inderdaad in voorzien dat voor de termijn van het bewaren van justitiële gegevens de strafbedreiging bepalend is en niet de duur van de straf die de rechter als reactie op het misdrijf heeft opgelegd. In geval van een veroordeling wegens een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, zullen ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, de justitiële gegevens van betrokkene dertig jaar worden bewaard. In geval van een veroordeling wegens een lichter misdrijf, dat wil zeggen een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar staat, geldt ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, voor het bewaren van de justitiële gegevens van betrokkene een termijn van twintig jaar. Deze bewaartermijnen zullen ook gaan gelden voor de strafvorderlijke gegevens van betrokkene, zijn vingerafdrukken, de persoonsgegevens die over hem in de strafrechtsketendatabank worden verwerkt, en zijn DNA-profiel.

De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe de verwijzing naar artikel 352 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het bij artikel XI van dit wetsvoorstel gewijzigde artikel 4, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens zich verhoudt tot het aan deze Kamer bij memorie van antwoord aangeboden ontwerp-Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden. Volgens deze leden valt in artikel 5 in samenhang met artikel 6 van dit ontwerpbesluit te lezen dat vingerafdrukken en foto’s worden vernietigd zodra kort gezegd de officier van justitie de Justitiële Informatiedienst ervan in kennis stelt dat iemand niet langer als een verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt. Volgens artikel 5, derde lid, van het ontwerpbesluit doet deze omstandigheid zich in ieder geval voor bij een beslissing tot niet-vervolging, een kennisgeving van niet verdere vervolging, een onherroepelijke buitenvervolgingstelling, een rechterlijke verklaring dat de zaak geëindigd is, een vrijspraak of een onherroepelijk ontslag van alle rechtsvervolging waarbij niet een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens dat bij artikel XI van dit wetsvoorstel aangepast is, worden justitiële gegevens dertig jaar na een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352 Sv indien er sprake is van een veroordeling wegens een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. De leden van de SP-fractie wijzen erop dat artikel 352 Sv betrekking heeft op de beslissingen, die in artikel 5 van het ontwerpbesluit zijn genoemd, te weten vrijspraak en ontslag van rechtsvervolging, en die als beslissingen gelden op grond waarvan iemands vingerafdrukken en foto’s vernietigd dienen te worden. Deze leden vragen een toelichting op dit punt. Verder vragen deze leden zich af of zij het goed zien dat, anders dan in het bij artikel XI van dit wetsvoorstel gewijzigde artikel 4, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens bedoeld lijkt, vingerafdrukken en foto’s niet na een vrijspraak door de rechter terzake van een misdrijf waarop gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, dertig jaar worden bewaard.

De conclusie van de leden van de SP-fractie is inderdaad juist dat vingerafdrukken en foto’s geen dertig jaar worden bewaard indien de rechter degene op wie deze persoonsgegevens betrekking heeft, ingevolge artikel 352, eerste lid, Sv vrijspreekt. Zijn foto’s en vingerafdrukken dienen op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, juncto artikel 5, derde lid, van het ontwerp-Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden, zoals deze artikelleden luiden in de versie van het ontwerpbesluit die ik tegelijkertijd met de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer heb aangeboden, terstond vernietigd te worden nadat de Justitiële Informatiedienst en het Korps landelijke politiediensten van de vrijspraak van betrokkene in kennis zijn gesteld. Dit geldt ook in geval van een onherroepelijk ontslag van alle rechtsvervolging waarbij niet een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd. Op deze regel bestaat een uitzondering. Indien degene wiens gegevens het betreft, in een andere zaak als verdachte van een strafbaar feit is aangemerkt of in een andere zaak is veroordeeld, blijven zijn vingerafdrukken en foto’s ingevolge artikel 6, derde lid, van het ontwerpbesluit bewaard. Voor het bewaren van justitiële gegevens geldt op dit punt een andersoortige regeling. Zoals in reactie op de eerste vraag van de leden van de SP-fractie uiteengezet is, worden justitiële gegevens ingevolge het bij artikel XI van dit wetsvoorstel aangepaste artikel 4, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, afhankelijk van de strafbedreiging die voor het misdrijf geldt, twintig of dertig jaar na de vrijspraak bewaard. Vandaar dat in artikel 4, eerste lid, ook wordt gesproken over een einduitspraak als bedoeld in artikel 352 Sv. Justitiële gegevens zijn uitgezonderd van de regel dat deze vernietigd dienen te worden zodra iemand is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. De reden daarvoor is dat het bewaren van deze gegevens van belang kan zijn om op een later moment volledig inzicht te kunnen hebben in het strafrechtelijk verleden van betrokkene.

Een doorn in het oog van de leden van de SP-fractie is dat de hele regeling van bewaartermijnen onverkort van toepassing is op minderjarigen. Recent onderzoek toont wederom aan dat bijna de helft van de jongeren aangeeft ooit een strafbaar feit te hebben gepleegd. Een vechtpartij op school of een winkeldiefstal komen het meest voor (Junger-Tas, Steketee en Moll, mei 2008). Een veroordeling voor een dergelijk strafbaar feit kan volgens deze leden er dus toe leiden dat de vingerafdrukken en foto’s van degene op wie de veroordeling betrekking heeft, twintig jaar worden bewaard. De minister benadrukt dat het controleren van de identiteit van een jongere die zich meldt voor een buiten-justitiële afdoening de minister doelt op een Halt-afdoening met behulp van vingerafdrukken een te zwaar middel is. De minister acht dat in dat geval disproportioneel. Wanneer de jongere zich echter om wat voor reden dan ook niet meldt voor de Halt-afdoening, zal hij alsnog gedagvaard en vervolgd worden. Zijn vingerafdrukken en foto’s zullen dan twintig jaar bewaard blijven. Het feit dat de minister zich tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer vergiste en aanvankelijk zei dat bij een taakstraf vernietiging aan de orde is onmiddellijk nadat de taakstraf is beëindigd, doet bij de leden van de SP-fractie de vraag rijzen of de minister zelf wel zo overtuigd is van de proportionaliteit van het bewaren van vingerafdrukken van minderjarigen gedurende twintig jaar, ongeacht de geringe zwaarte van het gepleegde strafbare feit.

Uit het feit dat ik tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer in eerste instantie aangaf dat de vingerafdrukken en foto’s van minderjarigen worden vernietigd onmiddellijk nadat zij hun taakstraf hebben ondergaan, mag zeker niet de conclusie worden getrokken dat ik niet overtuigd ben van de noodzaak hun vingerafdrukken en foto’s te nemen en gedurende een langere termijn te bewaren dan na het ondergaan van hun straf of maatregel. Zoals de leden van de SP-fractie ook al hebben bemerkt, berustte deze opmerking op een misverstand dat ik dan ook vrijwel direct nadat ik de opmerking had gemaakt, heb hersteld. Ik acht het namelijk noodzakelijk dat de vingerafdrukken en foto’s van minderjarige verdachten en veroordeelden even lang worden bewaard als die van meerderjarige verdachten en veroordeelden. Voor het vaststellen van de identiteit van een verdachte of veroordeelde maakt het naar mijn mening namelijk niet uit of iemand minderjarig of meerderjarig is. Onafhankelijk van iemands leeftijd acht ik het van belang dat in alle fasen van het strafrechtelijk traject met behulp van deze gegevens kan worden gecontroleerd of betrokkene de juiste justitiabele is, dat wil zeggen of hij degene is die hij zegt te zijn. Het is niet alleen van belang dat een dergelijke controle kan worden uitgevoerd tijdens het strafrechtelijk traject in het kader waarvan de vingerafdrukken en foto’s zijn genomen, maar ook in een later strafrechtelijk traject als betrokkene opnieuw een strafbaar feit heeft begaan. Indien zo’n controle niet mogelijk zou zijn, is bijvoorbeeld het risico niet ondenkbeeldig dat niet de veroordeelde zelf, maar een ander de aan de veroordeelde opgelegde straf of maatregel ondergaat. En dat is vanuit maatschappelijk oogpunt ongewenst. Vandaar dat de vingerafdrukken en foto’s niet onmiddellijk na het ondergaan van een straf of maatregel vernietigd dienen te worden, maar gedurende een langere termijn dienen te worden bewaard. De kans op recidive is bij minderjarigen helaas, zoals de leden van de SP-fractie onderschrijven, net zoals bij meerderjarigen, aanwezig. Omdat de kans op herhaling aanwezig is, is het ook van belang dat van beide categorieën de vingerafdrukken en foto’s na het ondergaan van een straf of maatregel gedurende een bepaalde tijd worden bewaard en mogen worden gebruikt voor het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten. Zo kan door de verwerking van de vingerafdrukken van een verdachte en de vergelijking van deze vingerafdrukken met de sporen van vingerafdrukken die op de plaats van een delict zijn veilig gesteld, door hem gepleegde strafbare feiten worden bestreden en kan hij door de verwerking van zijn vingerafdrukken wellicht worden weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.

Om deze redenen zijn in het ontwerp-Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden dan ook voor het bewaren van de vingerafdrukken en foto’s van minderjarige justitiabelen dezelfde termijnen gehanteerd als voor meerderjarige justitiabelen. Daarmee wordt aangesloten bij de bestaande situatie waarin de bewaartermijnen voor de vingerafdrukken en foto’s van minderjarigen en meerderjarigen ook gelijk zijn. De bewaartermijnen zijn gedifferentieerd naar de zwaarte van het misdrijf ter zake waarvan een verdenking bestaat of waarvoor veroordeeld is. Deze termijnen zijn voorts afhankelijk van recidive en de duur van de opgelegde gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Voor de lengte van de bewaartermijnen verwijs ik kortheidshalve naar paragraaf 6.8 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel alsmede het ontwerp-Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden en de nota van toelichting die daarbij hoort.

De leden van de SP-fractie merken op dat de minister uitgebreid ingegaan is op de verhouding van de inbreuk op het privéleven door het nemen van foto’s en vingerafdrukken en deze vervolgens twintig of dertig jaar te bewaren. Zij vragen de minister ook te willen ingaan op de rechten van het kind zoals onder andere geformuleerd in artikel 40 van het Internationale verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Zij noemen hier met name de bepaling dat rekening moet worden gehouden met de leeftijd van het kind (eerste lid), en met de bepaling dat de handelwijze van de staat ten aanzien van kinderen hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staat zowel tot hun omstandigheden als tot het strafbare feit (vierde lid).

Ingevolge artikel 40, eerste lid, van het IVRK erkennen de staten die partij zijn bij dit verdrag het recht van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van het begaan van een strafbaar feit, op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind, die de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot, en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. Voor de verwezenlijking van het recht van ieder kind op een rechtvaardige behandeling in strafzaken, zoals neergelegd in artikel 40, eerste lid, van het IVRK, is in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel een aantal verplichtingen voor de staten neergelegd. Van belang is in dit verband artikel 40, tweede lid, onder b, onderdeel vii. Daarin is de verplichting neergelegd dat van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit zijn of haar privéleven volledig wordt geëerbiedigd tijdens alle stadia van het proces. Ik acht het nemen en verwerken van de vingerafdrukken, zoals vormgegeven in het onderhavige wetsvoorstel en het daarop gebaseerde ontwerp-Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden in overeenstemming met artikel 40 van het IVRK. Ik voel me daarbij gesteund door de Hoge Raad die in geval van DNA-onderzoek, dat een ingrijpender dwangmiddel is dan de afname van vingerafdrukken of foto’s, heeft geoordeeld dat aan artikel 40 van het IVRK geen generieke uitzondering kan worden ontleend voor minderjarigen (HR 13 mei 2008, LJN BC8231). Verder voel ik me gesteund door de Raad voor de kinderbescherming die in zijn advies over het conceptwetsvoorstel heeft gesteld dat het IVRK geen reden is minderjarigen uit te sluiten van de werkingssfeer van dit wetsvoorstel.

De kern van dit artikel is dat het jeugdstrafrecht een pedagogisch perspectief dient te bieden. De reactie op het plegen van strafbare feiten dient gebaseerd te zijn op rehabilitatie, het geven van een tweede kans en correctie of compensatie voor een te kort geschoten opvoeding. Het nemen en verwerken van de vingerafdrukken en foto’s van minderjarige verdachten en veroordeelden is niet in strijd met deze beginselen. Integendeel, de wetenschap dat hun vingerafdrukken en foto’s bekend zijn bij justitie, kan hen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen omdat zij effectiever en efficiënter kunnen worden opgespoord. Verder ben ik van oordeel dat het nemen en verwerken van de vingerafdrukken en foto’s geen nadelige effecten voor de minderjarige verdachten en veroordeelden oplevert. Deze gegevens zijn niet openbaar, zij blijven binnen justitiekringen en worden uitsluitend gebruikt ten behoeve van een strafzaak. De minderjarigen worden na het ondergaan van hun straf of maatregel niet meer met hun vingerafdrukken en foto’s geconfronteerd, tenzij zij opnieuw een strafbaar feit begaan. Tot slot vormt het verwerken van de vingerafdrukken en foto’s van de minderjarigen naar mijn oordeel, zoals ik heb betoogd in paragraaf 7.1 van de memorie van toelichting, geen beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals neergelegd in artikel 10 van de Grondwet, artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van personen met het oog op de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7) en de richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG van 24 oktober 1995, L 81). Kortheidshalve verwijs ik naar paragraaf 7.1 en naar het antwoord dat ik op de hiervoor gestelde vraag van de leden van de SP-fractie heb gegeven en waarin ik heb aangegeven waarom het van belang is dat de bewaartermijnen van de vingerafdrukken en foto’s van minderjarige en meerderjarige justitiabelen gelijk zijn. Overigens zijn deze bewaartermijnen op dit moment ook al voor beide categorieën gelijkluidend.

De leden van de SP-fractie betreuren het dat Nederland nog steeds geen werk maakt van de aanbeveling van het Comité dat toeziet op de naleving van de rechten van het kind in Geneve om het voorbehoud ten aanzien van de artikelen 37 en 40 van het IVRK in te trekken. Dit voorbehoud, inmiddels tien jaar geleden gemaakt, geeft Nederland volgens deze leden niet zonder meer de vrijheid deze bepalingen tot in lengte van dagen naast zich neer te leggen.

Nederland heeft bij de goedkeuring van het IVRK geen voorbehoud gemaakt bij artikel 40 van het IVRK dat in dit kader relevant is. Zoals ik hiervoor uiteengezet heb, is de voorgestelde regeling voor het nemen en verwerken van de vingerafdrukken en foto’s van minderjarige justitiabelen bovendien met het gestelde in artikel 40 in het geheel niet strijdig.

Ten aanzien van het voorbehoud dat Nederland bij artikel 40 gemaakt heeft, heeft de Minister voor Jeugd en Gezin de Tweede Kamer bericht (zie Kamerstukken 2008/09, 31 001, nr. 66) dat in de eerstvolgende rapportage aan het VN-comité zal worden aangegeven of aan de aanbevelingen die tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 40 strekken, kan worden voldaan. Opheffing van het voorbehoud zou ertoe leiden dat ook voor lichte delicten te allen tijde in rechtsbijstand en de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen zou moeten worden voorzien.

Het verheugt mij dat de leden van de SP-fractie concluderen dat dit wetsvoorstel naar de letter voldoet aan de uitspraak in de zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk (EHRM 4 december 2008, appl.nr. 30567/04 en 30566/04) doordat vingerafdrukken en foto’s van de verdachten en veroordeelden worden vernietigd na vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging en de opslag van deze gegevens in de tijd beperkt is. Die conclusie kan ik van harte onderschrijven. Zoals uit mijn reactie op de eerdere vragen van deze leden kan worden afgeleid, deel ik niet hun ernstige twijfels over het feit of het wetsvoorstel een toets van het EHRM zou doorstaan, voor zover het gaat om «de eisen van proportionaliteit in het algemeen en aan de bijzondere verantwoordelijkheid van de staat voor minderjarigen in het bijzonder». Ik begrijp hun twijfels ook niet in het licht van hun oordeel dat het wetsvoorstel voldoet aan de uitspraak in de zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk, omdat onder meer de opslag van de vingerafdrukken en foto’s in de tijd beperkt is. Het EHRM oordeelde in deze zaak dat het ongelimiteerd bewaren van gegevens als vingerafdrukken van iedere vrijgesproken of niet-vervolgde verdachte van ieder strafbaar feit in een strafrechtelijke databank in strijd is met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals dat besloten ligt in artikel 8 van het EVRM. In het onderhavige wetsvoorstel zijn er echter wel grenzen gesteld aan de ernst van het strafbare feit. In beginsel worden alleen de vingerafdrukken en foto’s genomen en verwerkt van de personen op wie een verdenking rust van of die veroordeeld zijn voor een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. Dat is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Een dergelijk misdrijf is in de systematiek van het Wetboek van Strafvordering te beschouwen als een ernstig strafbaar feit. Een misdrijf waarvoor geen voorlopige hechtenis mogelijk is en een overtreding zijn in die systematiek minder ernstige strafbare feiten. Deze onderscheiding behelst vanzelfsprekend een ernstoordeel in abstracto. Ook zijn er in het op het wetsvoorstel gebaseerde ontwerp-Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden grenzen gesteld aan de duur van het bewaren van de vingerafdrukken en foto’s en zijn de bewaartermijnen, zoals is aangegeven, gedifferentieerd naar de zwaarte van het misdrijf terzake waarvan een verdenking bestaat of waarvoor veroordeeld is en zijn de bewaartermijnen voorts afhankelijk van recidive en de duur van de opgelegde gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Verder worden vingerafdrukken en foto’s terstond vernietigd, zodra zich een omstandigheid voordoet die meebrengt dat degene wiens vingerafdrukken en foto’s van zijn verwerkt, niet langer als een verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt. Bovendien worden speciaal in het belang van de minderjarige deze gegevens terstond vernietigd, zodra de minderjarige met goed gevolg een Halt-afdoening heeft afgerond.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Naar boven