31 345
Wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning

I
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2008

Op 9 december 2008 vond in uw Kamer de plenaire behandeling plaats over het voorstel van wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning.

Met betrekking tot een aantal onderwerpen zegde ik uw Kamer nadere acties en informatie toe. Met deze brief informeer ik u daarover.

Werkwijze hoe om te gaan met suggesties inzake aanwijzing van monumenten van vóór 1940

In de ontwerp- Beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2009 geef ik aan dat ik in geval van bijzondere ontdekkingen de mogelijkheid openhoud om zelf ambtshalve monumenten aan te wijzen van vóór 1940. Ik wil daarvoor een heldere werkwijze hanteren waardoor het, bijvoorbeeld via een daartoe bestemde website, voor een ieder duidelijk is welke suggesties binnenkomen en hoe ik daarmee omga. Mijn intentie is dat dat per 1 maart 2009 geregeld is. Ik heb inmiddels de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) opdracht gegeven hierover in gesprek te gaan met de landelijk opererende monumentenorganisaties.

Borging belang monumentenzorg en archeologie in de ruimtelijke ordening

Een goede borging van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening acht ik van groot belang en ik heb goede nota genomen van de zorgen van uw Kamer daarover.

Als uw Kamer mij uitnodigt deel te nemen aan een beraad van de commissie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie en de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid met de betrokken ministers, dan zal ik daar graag aan deelnemen. Mijn suggestie is om een dergelijk beraad te koppelen aan de modernisering van de monumentenzorg, waarbij het mijn ambitie is om cultuurhistorie een meer prominente rol in de ruimtelijke ordening te laten spelen.

Onafhankelijkheid gemeentelijke monumentencommissies

In de memorie van toelichting bij de onderhavige wet heb ik gesteld dat ik hecht aan de onafhankelijkheid van de monumentencommissies en dat daarom geen leden van het college van burgemeester en wethouders in de commissie kunnen worden benoemd. Tijdens de beraadslaging bij het voorstel van 9 december jl. kwam bijvoorbeeld ook het lidmaatschap van gemeenteambtenaren en gemeenteraadsleden ter sprake. Over het wetsvoorstel is goed overleg geweest met VNG, ik neem het initiatief om hieraan een vervolg te geven. Het doel is om helder te formuleren wat de randvoorwaarden zijn voor een onafhankelijk opererende commissie. Van belang daarbij is nader te bepalen welke functies wel en niet incompatibel geacht worden met het lidmaatschap van een monumentencommissie. Deze normen kunnen hun neerslag vinden in een aanpassing van de model-erfgoedverordening van de VNG. Het contact met de VNG hierover is al gelegd.

Kwaliteit en deskundigheid gemeentelijke monumentencommissies

Al eerder heb ik de RACM opdracht gegeven om samen met de VNG een standaard te ontwikkelen voor de werkwijze van de monumentencommissies en om samen met andere partners scholing te ontwikkelen voor leden van commissies. Ik zal tevens eind 2009 een nadere evaluatie laten plaatsvinden om te onderzoeken of deze initiatieven een meetbaar effect hebben op de kwaliteit van de monumentencommissies.

Positionering RACM

Een van de beoogde gevolgen van de onderhavige wetswijziging is een (gedeeltelijke) «ontdubbeling»van de advisering bij kleine wijzigingen, waardoor de RACM meer gelegenheid krijgt om zijn deskundigheid daar in te zetten, waar die ook een meerwaarde heeft. Daarvoor, zo stelt uw Kamer, moet de RACM dan wel de gelegenheid krijgen en zal het niveau van dienstverlening naar gemeenten toe op voldoende niveau beschikbaar moeten zijn. Als onderdeel van de beleidsbrief over de Modernisering Monumentenzorg, die in het voorjaar van 2009 zal verschijnen, zal ik ruim aandacht besteden aan de positie van de RACM.

De «kan»-bepaling in de artikel 38 van de Monumentenwet

Bij de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007 (waarbij ondermeer de Monumentenwet 1988 gewijzigd is), is in de Monumentenwet 1988, (artikel 38 e.v.) onder meer geregeld dat gemeenten voorschriften kunnen vaststellen ter bescherming van (verwachte) archeologische waarden. Essentieel in de uitwerking hiervan is in hoeverre gemeenten daadwerkelijk invulling geven aan deze verantwoordelijkheid. Zoals ik uw Kamer al eerder in mijn brief van 14 februari 2007 (Kamerstukken I 2006–2007, 29 259, H) heb gemeld, zal de Wet op de archeologische monumentenzorg na drie jaar na de inwerkingtreding worden geëvalueerd. De voorbereidingen voor deze evaluatie zullen vanaf eind volgend jaar plaatsvinden. Ik zal dit punt van zorg bij die evaluatie meenemen.

Aantal gemeenten zonder monumentenverordening en zonder monumentencommissies

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel op 9 december jl. vroeg U hoeveel gemeenten nog geen monumentenverordening en monumentencommissie hebben. Op basis van de gegevens die mij thans ter beschikking staan kom ik tot de prognose dat per 1 januari 2009 zes gemeenten geen monumentenverordening of -commissie zullen hebben. Dit zijn gemeenten met geen of slechts enkele rijksmonumenten binnen de gemeentegrenzen . Het gaat om Almere,Lelystad en Zeewolde (geen monumenten), Papendrecht (1 monument), en Millingen a.d. Rijn (2 monumenten).

Diversiteit in gemeentelijke monumentenzorg

De wijze waarop gemeenten invulling geven aan het gemeentelijk monumentenbeleid kan variëren en uw Kamer heeft aangegeven graag van die ontwikkelingen op de hoogte te blijven. Ik zal uw Kamer daarover op twee manieren «bijpraten». Ik zal dat bijvoorbeeld doen in mijn reactie op het jaarverslag van de Erfgoedinspectie: de thematische en reguliere inspecties van de Erfgoedinspectie hebben vooral betrekking op de werkwijze van gemeenten. Daarnaast heb ik het voornemen om periodiek een erfgoedbalans te laten verschijnen die mij zicht zal geven op de effecten van mijn beleid. De eerste erfgoedbalans zal naar verwachting in februari 2009 verschijnen.

Delegatie in het kader van artikel 165, eerste lid 1 van de Gemeentewet

Ten slotte heb ik toegezegd dat ik nog eens naar artikel 165, eerste lid, van de Gemeentewet zou kijken. In dat artikellid is voor zover van belang bepaald dat het college van b. en w. aan een door hem ingestelde bestuurscommissie en aan het dagelijks bestuur van een deelgemeente bevoegdheden kan overdragen.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel heb al ik aangegeven dat het verlenen van een monumentenvergunning kan worden gedelegeerd. Het lid van uw Kamer, de heer Dölle, heeft naar aanleiding daarvan gesteld dat dit betekent dat het mogelijk zal worden dat burgemeester en wethouders de taak monumentenvergunningverlening kunnen overdragen aan een monumentencommissie, aan een andere bestuurscommissie of aan het dagelijks bestuur van een deelgemeente. Mijn reactie hierop was dat burgemeester en wethouders alleen kunnen delegeren aan een bestuurscommissie of aan een deelgemeente, dus niet aan een monumentencommissie.

Op grond van artikel 165, eerste lid, van de Gemeentewet kan overdracht van bevoegdheden door b. en w. inderdaad slechts plaatsvinden aan een door hem ingestelde bestuurscommissie en het dagelijks bestuur van een deelgemeente. Noch in de Gemeentewet noch in de Monumentenwet 1988 is de mogelijkheid geopend dat bevoegdheden van b. en w. worden overgedragen aan een monumentencommissie. Volledigheidshalve merk ik op dat naar de mening van het kabinet een monumentencommissie niet kan worden aangemerkt als een bestuurscommissie. Uit de taakstelling van de monumentencommissie in het huidige artikel 15 en het nu voorgestelde artikel 15 van de Monumentenwet 1988 («advisering aan b. en w. over aanvragen om een monumentenvergunning») kan worden afgeleid dat het hier gaat om een beperkte taakstelling die zich moeilijk verdraagt met de toekenning of overdracht van bestuursbevoegdheden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven