31 345
Wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning

D
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2008

Hierbij informeer ik u over het zojuist verschenen rapport «Een goed advies is het halve werk» van de Erfgoedinspectie over het functioneren van de gemeentelijke monumentencommissies1.

In deze brief geef ik een reactie op de bevindingen in het rapport.

Naar ik heb begrepen wil uw Kamer dit rapport ook betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel houdende wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning (Eerste Kamer, 2008–2009, 31 345), hierna te noemen: wetsvoorstel beperking adviesplicht. Gelet daarop ga ik hieronder ook in op het rapport in relatie tot dit wetsvoorstel.

Ik wil graag met een algemene opmerking beginnen. In het rapport wordt steeds het functioneren van de monumentencommissies mede beoordeeld in het licht van de nieuwe situatie (na inwerkingtreding van het genoemde wetsvoorstel), waarbij de commissie nog het enige adviesorgaan is van burgemeester en wethouders. De Erfgoedinspectie spreekt daarbij ook van een nieuwe adviestaak.

Van dat laatste is volgens mij geen sprake. De adviestaak van de monumentencommissies blijft hetzelfde. Alleen kan het belang van dat advies toenemen in die gevallen dat er geen advies meer wordt gegeven door de minister.

Ik meen dan ook dat het rapport van de Erfgoedcommissie zijn waarde heeft – los van het veranderende wettelijke kader. Zowel in de huidige situatie als in de situatie na inwerkintreding van het wetvoorstel zijn de aanbevelingen voor het verbeteren van het functioneren van de monumentencommissies bruikbaar.

Het algemene beeld dat de Erfgoedinspectie geeft van het functioneren van de monumentencommissies kan ik onderschrijven. Het past ook wel in het beeld dat de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) zich op dit punt heeft gevormd van de monumentenzorgpraktijk De Erfgoedinspectie geeft aan dat een de meerderheid van de monumentencommissies op zijn taak is berekend. Zij noemt het percentage van 35% dat niet op zijn taak berekend lijkt. Ik vind dat percentage te hoog.

In het rapport geeft de Erfgoedinspectie een aantal aanbevelingen. Deze zijn deels aan mij gericht en deels aan de gemeenten.

Aanbevelingen aan de Minister:

Bevorder de deskundigheid van de advisering door:

a) de RACM op te dragen te blijven adviseren over vergunningaanvragen uit gemeenten, wanneer daarom door het betreffende gemeentebestuur expliciet wordt gevraagd;

b) met de RACM te overleggen hoe in voorkomende gevallen actief specialistische kennis kan worden aangeboden;

c) met de RACM te overleggen hoe hij zijn taak als kennisinstituut kan vergroten door cursussen en opleidingen aan te bieden aan commissies en hun leden;

d) met de VNG te overleggen over de aanbevelingen om te komen tot een verbetering in deskundigheid en professionalisering van de monumentencommissies, onder andere inzake beoordelingscriteria en honorering.

Aanbevelingen aan de gemeenten:

Bevorder de deskundigheid van de advisering door:

e) de criteria die met de invoering van de Wet Beperking Adviesplicht van kracht worden te incorporeren in de verordening op de monumentencommissie;

f) de vereiste kennis op peil te brengen en te waarborgen op het gebied van cultuurhistorie, bouw-/architectuurhistorie, restauratietechniek en landschap/stedenbouw;

g) te onderzoeken of de deskundigheid kan worden bevorderd door te werken met een geïntegreerde commissie voor welstand en monumenten;

h) te onderzoeken of de deskundigheid kan worden bevorderd door regionalisering en samenwerking met andere gemeenten;

i) een adequate vergoeding aan te bieden aan deskundige commissieleden.

Bevorder de professionaliteit van de advisering door:

j) belangenverstrengeling te voorkomen door te zorgen voor een onafhankelijke positie van de commissie, zowel wat de voorzitter en de secretaris betreft als de leden;

k) criteria op te stellen en toe te passen bij het beoordelen van adviesaanvragen;

l) het uitbrengen van onderbouwde adviezen.

Graag ga ik in op de aanbevelingen; daarbij zal ik ook een reactie geven op de aanbevelingen die aan de gemeenten zijn gericht.

Ad a.

Ik heb de RACM opgedragen om – in ieder geval – nog tot een jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel beperking adviesplicht alle adviesaanvragen te behandelen, ongeacht of deze onder de adviesplicht vallen of niet. De ervaring uit de landelijke pilot met de beperking van de adviesplicht is dat een aantal gemeenten, waarvan de inschatting is dat zij heel goed in staat zijn om volledige zelfstandig de inhoudelijke beoordeling van de ondergeschikte wijzigingen te doen, nog steeds alle adviesaanvragen doorsturen aan de RACM. De RACM gaat in gesprek met deze gemeenten om te bewerkstelligen dat zij, na een zekere gewenningsperiode, meer vergunningaanvragen op de nieuwe manier behandelen. Na deze periode wil ik «nee» kunnen verkopen aan deze gemeenten, indien ik van oordeel ben dat de advisering door de RACM geen meerwaarde heeft.

Ad b.

Ik ben van mening dat de RACM – ook in de huidige situatie – pro-actief specialistische kennis aanbiedt ten behoeve van de monumentenzorgpraktijk. Deze inzet is deels generiek: het vervaardigen van richtlijnen en brochures en het verzorgen van symposia over specialistische onderwerpen. Voor een ander deel is deze inzet specifiek: het geven van specialistische adviezen bij concrete instandhoudingsvragen. Hierbij valt te denken aan adviezen over interieurs, historisch kleurgebruik, bijzondere materialen (beton, natuursteen), glas-in-lood, bouwfysische en bijzondere restauratievraagstukken, brandpreventie, orgels en klokken, molens, waterwerken, groene monumenten en archeologie. Ik merk wel op dat deze inzet van RACM-specialisten zich meestal richt op de eigenaren van monumenten en op mensen en bedrijven die het werk aan de monumenten uitvoeren. Zo worden actief uitvoerende branches benaderd, ook in het kader van certificering en erkenning. Ik zie nog wel mogelijkheden tot verdere verbreding van deze adviespraktijk, zodat deze kennis meer ter beschikking komt van gemeenten en monumentencommissies.

Het komende jaar zal de RACM daartoe inhoudelijke bijeenkomsten per provinciaal steunpunt organiseren.

Ad c.

Onder de noemer «Monumentenzorg in de praktijk» werken Erfgoed Nederland, het Nationaal Restauratiefonds en de RACM al vele jaren samen bij het verzorgen van cursussen voor het veld. Tot op heden is daarbij niet specifiek ingezet op het scholen van leden van monumentencommissies. Het rapport van de Erfgoedinspectie geeft mij aanleiding om daarin verandering te brengen. Ik zal – binnen het genoemde samenwerkingsverband – initiatief nemen om in 2009 een passend cursusaanbod te verzorgen.

Ad d.

Ook aan deze aanbeveling zal ik gevolg geven. Bij de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel beperking adviesplicht in de Eerste Kamer heb ik naar aanleiding van vragen van de leden van de PvdA-fractie al gemeld, dat ik de RACM opdracht heb gegeven een algemene standaard voor de werkwijze van monumentencommissies te ontwikkelen. Uiteraard dient dit in samenspraak te gebeuren met betrokken partners. De VNG is daarvan wel de belangrijkste.

Ik zal ook met de VNG overleggen over een richtlijn voor een passende honorering van leden van monumentencommissies. Op dit punt kan ik echter niet treden in de verantwoordelijkheid van de gemeenten.

Ten aanzien van de aanbevelingen aan de gemeenten, wil ik het volgende opmerken.

Ad e.

Uiteraard verwacht ik dat wettelijk vastgelegde criteria hun vertaling krijgen in de gemeentelijke verordening waarmee de monumentencommissie wordt ingesteld.

Ad f.

Als reactie op deze aanbeveling verwijs ik naar hetgeen ik hierboven onder ad c en ad d heb gesteld.

Ad g.

De Erfgoedinspectie doet in haar rapport geen uitspraak over de wenselijkheid van geïntegreerde commissie voor welstand en monumenten. Wel constateert zij het mogelijke gevaar dat de vertegenwoordiging van het monumentenbelang ondervertegenwoordigd zou kunnen raken.

Zij beveelt wel aan om te onderzoeken of de deskundigheid kan worden bevorderd door te werken met een geïntegreerde commissie.

Ik kan mij goed voorstellen dat gemeenten kiezen voor een geïntegreerde commissie. Bij meer omvangrijke wijzingen aan monumenten zal er in de regel zowel een advies van de welstandscommissie als van de monumentencommissie moeten komen. Integratie van deze gemeentelijke commissies kan leiden tot beperking van administratieve lasten en inhoudelijke afstemming van het monumentale belang en de eisen van welstand.

Overigens realiseer ik mij dat de situatie kan veranderen op het moment dat het Kabinetstandpunt ten aanzien van de afschaffing van de verplichte welstandsadvisering wordt geëffectueerd.

Ad h.

Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten om een deskundige monumentencommissie in te stellen. Ik kan mij voorstellen dat met name gemeenten met weinig monumenten er voor kiezen om samen te werken met andere gemeenten om voldoende «kritische massa» te krijgen voor een volwaardige monumentencommissie. Dit kan regionaal of provinciaal georganiseerd worden.

Ad i.

Voor een reactie verwijs ik naar het gestelde onder d.

Ad j.

Op dit punt wordt een stap in de goede richting gezet door middel van het wetsvoorstel beperking adviesplicht. De Erfgoedinspectie gaat in haar rapport uitgebreid in op de mogelijkheden van belangenverstrengeling. In de monumentenverordening of het reglement van de commissie is niet altijd goed geregeld hoe hiermee moet worden omgegaan. Ik zal met de VNG de wenselijkheid bespreken voor nadere richtlijnen op dit punt.

Ad k.

Deze aanbeveling neem ik mee bij het ontwikkelen van een standaard voor monumentencommissies (zie ook onder ad d.)

Ad l.

Ik onderschrijf dat het uitbrengen van onderbouwde adviezen voor monumentencommissies geldt als een voorwaarde voor professionaliteit.

Wetsvoorstel beperking adviesplicht

Het wetsvoorstel bevat twee nieuwe bepalingen ten aanzien van de monumentencommissies die voor een deel invulling geven aan de aanbevelingen van de Erfgoedinspectie. De eerste betreft de onafhankelijkheid van de commissie: degenen die een beslissing neemt op de vergunningaanvraag (burgemeester en wethouders) mogen geen deel uitmaken van de commissie. De tweede bepaling betreft de deskundigheid: ten minste enkele leden zijn deskundig op het gebied van de monumentenzorg. In de memorie van toelichting is nader uiteengezet wat onder deskundige wordt verstaan.

Met deze tweede bepaling wordt in ieder geval de situatie onmogelijk gemaakt dat een commissie slechts één deskundige op het gebied van de monumentenzorg heeft. Volgens de Erfgoedinspectie is dit een situatie die nog relatief veel voorkomt.

Als gevolg van dit wetsvoorstel zal voor een deel van de aanvragen voor vergunningen tot wijziging van rijksmonumenten de monumentencommissie nog het enige adviesorgaan zijn van burgemeester en wethouders. Uit de landelijke pilot die gaande is ten aanzien van deze maatregel blijkt dat een groot aantal relatief eenvoudige ingrepen aan monumenten niet meer aan de RACM worden voorgelegd. Het gaat daarbij om beperkte herstelwerkzaamheden aan bijvoorbeeld metsel- of pleisterwerk, het aanbrengen of vervangen van zonwering, reclame- of informatieborden, het toevoegen van achterzetbeglazing bij woonhuizen, de plaatsing van dakramen, herstel of vervanging van dakgoten, het vernieuwen van de koppen van een vloerbalklaag, herstel van gevelornamenten, het aanbrengen van Arbo-voorzieningen ten behoeve van onderhoud, of het aanbrengen of moderniseren van sanitaire voorzieningen.

Ondanks het feit dat de Erfgoedinspectie heeft geconstateerd dat een deel van de gemeentelijke monumentencommissies onvoldoende op zijn taak berekend lijkt, acht ik het toch wenselijk de beperking van de adviesplicht op korte termijn door te voeren. Mijn overwegingen daarbij zijn de volgende:

1. Het gaat om relatief kleine wijzigingen aan monumenten. Bij de belangrijke wijzigingen blijft de verplichte advisering van de RACM in stand.

2. Het verplichte advies komt in een laat stadium van het proces. Het planvormingsproces voor een vergunningaanvraag is dan in feite al afgerond. Door de veelheid van dergelijke adviezen komt de RACM onvoldoende toe aan een meer generieke en informele adviespraktijk. Zo’n praktijk is veel meer is gericht op de voorkant van het proces. Ik verwacht dat als gevolg van de voorgestelde maatregel – per saldo – het resultaat van de advisering door de RACM kan verbeteren.

3. Gemeenten zijn voor een goed besluit op een vergunningaanvraag niet alleen afhankelijk van de verplicht voorgeschreven adviezen. Ze kunnen – behalve bij de monumentencommissies – benodigde expertise betrekken bij de provinciale steunpunten, de RACM of door de inhuur van adviseurs.

4. Met de hierboven genoemde acties als follow-up van het rapport van de Erfgoedinspectie verwacht ik het functioneren van monumentencommissies te kunnen verbeteren.

5. Dit Kabinet maakt werk van vermindering van administratieve lasten. Dat kan alleen als er ook de bereidheid is om bepaalde procedurele waarborgen los te laten.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning van de Eerste Kamer onder griffienummer 142683.

Naar boven