31 320
Regels omtrent energie-efficiëntie (Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie)

31 3741
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt

D
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN2

Vastgesteld 3 oktober 2008

Het voorbereidend onderzoek van deze wetsvoorstellen heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennis genomen van beide wetsvoorstellen. Omdat beide voorstellen in de Tweede Kamer gezamenlijk zijn behandeld zullen deze leden dat ook doen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van beide wetsvoorstellen.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de wetsvoorstellen. Zij beperken zich tot een aantal vragen over voorstel 31 374. In voorkomend geval hebben de vragen analoge betrekking op voorstel 31 320.

De leden van de SGP-fractie en de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van beide wetsvoorstellen.

Inhoud van de wetsvoorstellen

De commissie voor Economische Zaken heeft kennisgenomen van de instemmende brief van EnergieNed en Netbeheer Nederland van 8 september 2008. Zij vraagt de Regering in het bijzonder een reactie te geven op het gestelde in de bijlage bij genoemde brief.

Door de handelwijze van de Tweede Kamer is de implementatie van de richtlijn 2006/32/EG onnodig opgehouden, immers het betrof een één op één omzetting in Nederlandse wetgeving.

Graag vernemen de leden van de CDA-fractie van de regering waarom is gewacht met de indiening van dit wetsvoorstel tot 7 januari 2008. Immers, de richtlijn is van 5 april 2006 en het betreft een omzetting zonder nationale kop.

Door amendement op stuk nr. 7 is voor leveranciers van energie de verplichting opgenomen om naast eventuele andere vrije contractvormen, levering volgens een modelcontract aan te bieden. Het opstellen van een dergelijk modelcontract wordt opgedragen aan de NMa, weliswaar na consultatie van relevante partijen. De leden van de CDA-fractie vragen of het opstellen van een model contract door de mededingingsautoriteit, gerekend moet worden tot de taak van de mededingingsautoriteit. In het bijzonder vragen deze leden aan de regering of door een dergelijke handelwijze de onafhankelijkheid van deze autoriteit niet in het gedrang kan komen. Het is immers volgens de wettekst de mededingingsautoriteit die deze overeenkomst vaststelt. De leden van de PvdA-fractie en van de SP-fractie sluiten zich bij beide vragen aan.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de reactie van de regering op de opmerkingen van het College Bescherming Persoonsgegevens middels de tweede nota van wijziging. Toch resteert nog een vraag in dit verband. Door de introductie van de slimme meter zal het mogelijk worden om – indien door de afnemer wordt gewenst – informatiediensten te ontvangen van daartoe gespecialiseerde aanbieders. Deze leden vragen of afnemers een met name genoemde aanbieder aan moeten geven aan wie meetinformatie ter beschikking kan worden gesteld of dat dan geldt voor alle aanbieders van informatiediensten.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt melding gemaakt van de exponentiële stijging van de huidige analoge elektriciteits- en gasmeters, terwijl deze stijging geen verband hield met de onderliggende kosten (pagina 10). Deze kosten zijn tussen 2001 en 2006 voor elektriciteitsmeters met 83% en voor gasmeters met 44% gestegen. De memorie van toelichting (paragraaf 2.3.2.3, pagina 11) voegt daar nog aan toe «zonder dat daarvoor een aanvaardbare verklaring is». Het bevreemdt de leden van de CDA-fractie dat voor de kosten van de slimme meter wordt uitgegaan van het gemiddeld gewogen tarief in 2005, rekening houdend met de nadien opgetreden inflatie. Kan de regering nog eens uiteenzetten waarom deze klaarblijkelijk niet te verklaren enorme gestegen tarieven als uitgangspunt worden genomen.

De leden van de CDA-fractie hebben eveneens kennisgenomen van de brief van VEMW van 19 september 2008. Deze leden verzoeken de Regering om een reactie op het gestelde en de vragen van VEMW in deze brief.

De leden van de CDA fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de netto contante waarde van de baten van de uitrol van de slimme meters ca. € 109 mln per jaar positief is, echter de jaarlijkse extra kosten van de nieuwe meters zijn ca. € 88 mln structureel. Per saldo is er sprake van een betrekkelijk kleine marge tussen kosten en baten. Deze leden vragen of de kosten en baten ook in de proefperiode zowel in de eerste evaluatie na één jaar als ook bij de daaropvolgende evaluatie worden meegenomen.

De leden van de CDA-fractie hebben met grote bevreemding kennisgenomen van de opstelling van de minister van Economische Zaken ten aanzien van de aan de Eerste Kamer in de nadere memorie van antwoord bij wetsvoorstel 30 212 (splitsing van energiebedrijven) gedane toezegging tijdens het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer. Kan de minister dit nader verklaren?

Voor de leden van de CDA-fractie blijft het in strijd met het systeem van het Burgerlijk Wetboek om op een deelterrein van consumentenrecht een vervaltermijn te introduceren. Zou men al de mogelijkheid van onbeperkte sluiting willen vermijden, is dat ook mogelijk door binnen dat systeem analoog aan 3:316 en 3:317, tweede lid BW aan sluiting de eis te verbinden van het instellen van een eis of iedere andere daad van rechtsvervolging binnen zes maanden.

Tijdens het wetgevingsoverleg is opgemerkt, dat door in de wet opgenomen van een vervaltermijn de rechtsbetrekking eindigt. De minister nam dit eveneens over. Dat roept de vraag op wat de minister onder een rechtsbetrekking verstaat. In de visie van de leden van de CDA-fractie in deze Kamer bestaat overeenkomstig de heersende leer een rechtsbetrekking uit bijvoorbeeld een overeenkomst tot levering van gas of elektriciteit. De minister zal toch niet willen beweren dat door de vervaltermijn de overeenkomst tussen leverancier en afnemer eindigt? Mogelijk waren minister en Tweede Kamer in de war met de verbintenissen die uit een overeenkomst voortvloeien, zoals die tot betaling voor geleverde diensten. Mogelijk bedoelden zij, dat door tijdsverloop een verbintenis teniet zou gaan. Dat staat noch in de thans voorliggende wetstekst, noch in de wetsgeschiedenis van het amendement. De leden hier aan het woord houden het dan ook maar op, dat de rechtsvordering weliswaar niet meer zou kunnen worden ingesteld (al dan niet door verval), maar de natuurlijke verbintenis ten aanzien van de betalingsverplichting is blijven bestaan. Gaarne een reactie van de minister hierop.

De door de minister omarmde amendering op stuknummer 33 roept voorts een aantal juridisch-technische vragen op. Wat als de factuur door leverancier is verzonden, maar naar zijn zeggen niet door de klant is ontvangen? Rust dan op de leverancier overeenkomstig de gewone regels van bewijsrecht enkel de last aan te tonen dat deze factuur in een gesystematiseerde stroom is aangemaakt, zodat op tegenbewijs van de klant mag worden aangenomen dat deze ook is verzonden in de zin van de thans voorliggende tekst? Het antwoord daarop kan slechts positief zijn, aangezien anders in de tekst een andere terminologie had moeten zijn gehanteerd.

Wat is te verstaan onder het rechtstreekse gevolg van een daartoe gerichte opzettelijke gedraging van de afnemer? Afgezien van de tautologie – het begrip opzet sluit het element «daartoe gerichte» in zich – wordt hier op het oog op de leverancier een onmogelijke bewijslast gelegd. Noch de indieners, noch de minister hebben aan deze terminologie ook maar een woord besteed, zodat de rechtspraktijk straks in het duister tast over de bedoeling van althans regering en Tweede Kamer als medewetgever.

Verder zegt de toelichting op het amendement, dat na facturering sluiting van de rechtsvordering tot betaling daarvan kan plaatsvinden in verband met schuldhulpverlening. Uit welke bepaling in het wetsvoorstel, c.q. de bestaande wet kan dit worden opgemaakt? En wanneer zou die sluiting dan eindigen?

De leden van de CDA-fractie geven de minister in overweging voor de beantwoording overleg te plegen met haar collega van Justitie.

Slimme meters

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven hoe slim de slimme meters zijn, met andere woorden, hoe geavanceerd zijn ze in technisch opzicht? Wat kunnen ze wel en wat kunnen ze niet? Hoe groot is de kans dat de meters zijn verouderd als de uitrol is voltooid? Eveneens vragen deze leden of er ook «slimme elektriciteitsnetten» zijn, met andere woorden, is ons gas- en elektriciteitsnet qua capaciteit of anderszins voldoende geschikt om al die mogelijke functies van de slimme meter te benutten of blijven mogelijkheden onbenut? Hoeveel besparing denkt de minster met de slimme meter te bereiken en wat is het energetische toekomstpad?

Naast het administratieve aspect dat uitgebreid bij de TK behandeling aan de orde is geweest, is erover gesproken dat de afnemer de mogelijkheid heeft energie te gebruiken op momenten dat dit goedkoper is (tijdafhankelijk transporttarief). De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het gedrag van afnemers zodanig beïnvloed en gestuurd kan worden dat een betere benutting van productiemiddelen plaatsvindt en levering dus goedkoper kan. Wat is de visie van de minister? De meter moet hiervoor niet alleen het gebruik in kWh maar ook de kosten in euro’s registreren. Is de voorziene meter zo slim?

In het wetsvoorstel wordt gesproken over «slimme meters». Volgens de leden van de SP-fractie wekt de minister hiermee de indruk dat zij aan meters intelligentie toekent (tenzij hier een germanisme is geïntroduceerd). Kent zij meters inderdaad intelligentie toe en wil zij deze mening overdragen aan de burgers? Zo niet dan ware het beter om in een toekomstige wetswijziging de term te vervangen door een adequate term. Kan de minister dit toezeggen?

Toegang tot het net

Met betrekking tot wetsvoorstel 31 374 vragen de leden van de VVD-fractie hoe reëel de kans is dat nieuwe leveranciers toegang krijgen tot het net en er überhaupt voor afnemers iets te switchen valt naar andere (goedkopere) leveranciers.

Kapen van computers

Het openen van de mogelijkheid om elektriciteits- en gasaansluitingen op afstand te bedienen en het gebruik op afstand te meten opent diverse vergezichten (of wellicht nabije toestanden), zowel met betrekking tot persoonsgegevens (gebruik) als tot afsluiting van gebruik. In de Tweede Kamer zijn deze kwesties tot op zekere hoogte reeds besproken. In aanvulling daarop worden de leden van de SP-fractie door de minister graag nader geïnformeerd over het kraken en kapen van de computers van de netbeheerder. Wat is het ernstigste kraak- en kaapgeval waar de minister wel rekening mee houdt en hoe is hierin in het wetsvoorstel voorzien? Welke zijn de nog ernstigere (grens-)gevallen waar de minister meent geen rekening mee te moeten of kunnen houden, terwijl zij daar wel haar gedachten over heeft laten gaan?

Dwangsmacht van de staat m.b.t. energielevering

In het verlengde van vorige vraag [kapen van computers] willen de leden van de SP-fractie graag van de minister weten of de ontegenzeggelijke voordelen die tevens aan het voorstel verbonden zijn de dwangsmacht van de staat rechtvaardigen die ook aan het voorstel verbonden is. Immers, burgers die zich zorgen maken over het in de vorige vraag gestelde, lijken zich niet te kunnen onttrekken aan het voorgestelde meet- en regelsysteem (de «uitrolverplichting»). In hoeverre past dit bij een «vrije samenleving in onderlinge geborgenheid en solidariteit»?

Baten en lasten

De eerder door de leden van de SP-fractie gestelde vragen over computerkaping en dwangsmacht maken de volgende vraag meer opportuun dan dat deze gebruikelijk is. In aansluiting op de gegevens uit de memorie van toelichting verzoeken de leden van de SP-fractie om een overzicht van het totaal van de baten en lasten van het wetsvoorstel – onderscheiden naar eenmalige investeringen en jaarlijkse baten en lasten – waarin de diverse gewijzigde voorstellen van wet zijn verwerkt. Verzocht wordt om dit overzicht onder te verdelen in vijf staten: netbeheerder, leveranciers, overige bedrijven, consumenten, totaal. Tevens wordt verzocht om bij iedere post aan te geven: (a) de bron (via voetnoot of andere markering); (b) de mate waarin de ambtelijke staf van de minister de posten, c.q. de onderliggende onderzoeksgegevens, gecontroleerd heeft op betrouwbaarheid en waarschijnlijkheid (via markering bij iedere post, bijvoorbeeld via symbolen: ... gecontroleerd en betrouwbaar; ... gecontroleerd, het gaat om vermoedens; § gecontroleerd, niet betrouwbaar; • niet gecontroleerd).

In de memorie van toelichting, pag. 40 staat bij «slimme meter introductie» (slimme-meter-introductie) onder lasten: Aanschaf en installatie slimme meters, conversie, € 1 036 mln. Is het correct dat de kosten van de meters geschat worden op zo’n € 400 per stuk? Indien dit correct is dan zou het gaan om nabij 2,5 miljoen meters voor huishoudens en bedrijven samen. Heeft dit bedrag dan geen betrekking op een complete «uitrol»? Indien het geen complete «uitrol» betreft, geldt dit dan ook voor de andere bedragen?

Capaciteitstarief

Kleinverbruikers van elektriciteit betalen thans een transporttarief gebaseerd op de hoeveelheid getransporteerde elektriciteit uitgedrukt in kWh (verbruikstarief). Met het wetsvoorstel wordt voorgesteld dit verbruikstarief te vervangen door een capaciteitstarief (kW). Met de invoering van een capaciteitstarief vermindert de prikkel tot energiebesparing. De zogeheten energiebesparingsrichtlijn verbiedt het nemen van maatregelen die de prikkel tot energiebesparing kunnen beperken of zelfs geheel wegnemen. De leden van deSGP-fractie zouden, mede namens de leden fractie van de ChristenUnie, graag van de regering vernemen hoe de invoering van het capaciteitstarief zich verhoudt tot de energiebesparingsrichtlijn? De regering stelt onder meer dat de invoering van het capaciteitstarief zou zijn toegestaan, omdat zij de negatieve effecten van het capaciteitstarief op de besparingsprikkel compenseert door verhoging van de energiebelasting. Zou de regering nader kunnen onderbouwen op welke gronden zij van oordeel is dat de energiebesparingsrichtlijn voorziet in een dergelijke mogelijkheid van compensatie van negatieve effecten op de energiebesparing als gevolg van een maatregel, zoals het capaciteitstarief, door het nemen van compenserende maatregelen op andere terreinen, zoals in dit geval verhoging van de energiebelasting? Voorziet de energiebesparingsrichtlijn in een uitdrukkelijke wettelijke grondslag voor bedoeld compensatiemechanisme? Er zijn ook de nodige aansluitingen waaraan geen verblijfsfunctie is gekoppeld. In dit verband kan onder meer worden gedacht aan aansluitingen ten behoeve van openbare verlichting. Onder invloed van toegepaste nieuwe technieken (onder andere led-verlichting) is thans een belangwekkende daling van het energieverbruik per lichtmast te zien. De invoering van een capaciteitstarief vermindert voor deze categorie aansluitingen de prikkel tot energiebesparing. Voor deze aansluitingen zonder verblijfsfunctie behoeft geen energiebelasting te worden betaald. De verhoging van de energiebelasting heeft derhalve geen effect op het verbruik van elektriciteit door lichtmasten. Voor dit type aansluitingen zonder verblijfsfunctie is dus geen sprake van een compenserende werking van de energiebelasting voor de negatieve effecten op energiebesparing van de invoering van het capaciteitstarief. Hoe verhoudt de invoering van het capaciteitstarief voor deze categorie aansluitingen (zonder verblijfsfunctie) zich tot de energiebesparingsrichtlijn?

Artikelsgewijze vragen

Artikel I, onderdeel A

Deze leden vragen de regering nader te omschrijven wat wordt bedoeld met de in artikel 1, lid 1, onderdeel ag (definitie meetbedrijf) bedoelde termen «collecteren, valideren en vaststellen van meetgegevens»? Hoe verhoudt deze taak van een meetbedrijf zich tot de taken van netbeheerders? Betreft het in dit artikel bedoelde collecteren, valideren en vaststellen een exclusieve taak van de meetbedrijven?

Artikel I, onderdeel B

In artikel 16, lid 1, onderdeel h, wordt de term «de meetinrichting» vervangen door «de inrichting om te meten». Wat is de aanleiding voor deze wijziging? Waarom kon het bestaande begrip «meetinrichting» dat thans wordt gedefinieerd in artikel 1, lid 1, onderdeel af, Elektriciteitswet 1998, niet worden gehandhaafd?

Artikel I, onderdeel L

In artikel 31, lid 1, onderdeel b, Elektriciteitswet 1998 wordt niet langer gesproken over «de uitwisseling van meetgegevens». Naar de mening van deze leden is een correcte, tijdige en volledige uitwisseling van meetgegevens van groot belang voor een doelmatige en betrouwbare elektriciteitsvoorziening. Deelt de regering deze mening? Zo ja, waarom wordt dit onderwerp niet langer geregeld op de grondslag van artikel 31, lid 1, onderdeel b, Elektriciteitswet 1998? Wordt de uitwisseling van meetgegevens op basis van dit wetsvoorstel op een andere plaats geregeld? Aan welke uitgangspunten moet de uitwisseling van meetgegevens dan voldoen? Aan welke partijen moeten meetgegevens worden verstrekt?

Artikel I, onderdeel Q

In artikel 53 Elektriciteitswet 1998 is opgenomen dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld m.b.t. een of meer voorwaarden op te nemen in de Informatiecode. Deze leden zouden graag nader worden geïnformeerd over de inhoud van deze nog op te stellen ministeriële regeling. Naar de mening van deze leden dient in deze regeling in ieder geval eenduidig te worden vastgelegd welke partijen welke taken en verantwoordelijkheden hebben met betrekking tot de informatie-uitwisseling. Wordt in deze ministeriële regeling ook vastgelegd welke marktpartijen een recht op inzage en wijziging van gegevens opgenomen in het door netbeheerders beheerde aansluitingenregister krijgen? Deelt de regering de opvatting van deze leden dat de in artikel 54 Elektriciteitswet 1998 bedoelde administratieve processen geen drempel mogen opwerpen voor toetreding van nieuwe elektriciteitsleveranciers en andere marktpartijen die hun diensten willen aanbieden op de elektriciteitsmarkt (zoals meetbedrijven en programmaverantwoordelijken)? Is de regering met deze leden van oordeel dat de in artikel 54 Elektriciteitswet 1998 bedoelde administratieve procedures geen beletsel mogen vormen voor afnemers om te wisselen van leverancier of andere dienstverleners op de elektriciteitsmarkt (zoals meetbedrijven of programmaverantwoordelijken)? Zullen deze uitgangspunten een expliciete uitwerking krijgen in de nog op te stellen ministeriële regeling?

In artikel 54, lid 1, Elektriciteitswet 1998 wordt gesproken over «een representatief deel van de ondernemingen die zich bezighouden met het transporteren, leveren of meten van elektriciteit». Deze leden verzoeken de Minister deze zinsnede nader te verduidelijken. Welke bedrijven vallen onder de reikwijdte van de termen «die zich bezighouden met het transporteren, leveren of meten»? Wanneer is sprake van een«representatief deel»? Dient bij de bepaling van het«representatieve deel» te worden uitgegaan van alle ondernemingen die zich bezighouden met transporteren, leveren en meten? Of is het mogelijk dat bijvoorbeeld alleen netbeheerders een voorstel tot wijziging van de Informatiecode indienen (d.w.z. zonder ondersteuning van leveranciers en/of meetbedrijven)? Is het bijvoorbeeld mogelijk dat de netbeheerders zonder ondersteuning van leveranciers en/of meetbedrijven een voorstel tot wijziging van de Informatiecode indienen dat enkel betrekking heeft op de registratie van gegevens in het aansluitingenregister? Is bij de beantwoording van deze vraag van belang dat de Informatiecode betrekking heeft op uitwisseling van gegevens en derhalve per definitie raakt aan de belangen van twee of meer groepen (netbeheerders, leveranciers, P.V.-partijen, meetbedrijven)? Hoe stelt de Raad van Bestuur van de NMa vast of sprake is van een voorstel ingediend door een «representatief deel van de ondernemingen die zich bezighouden met het transporteren, leveren en meten van elektriciteit»?

Artikel II, onderdeel K

Met de voorgestelde wijziging van artikel 43 Gaswet wordt de grens van kleinverbruikers verlaagd naar 40m3(n) per uur. Kan de regering ingaan op de gevolgen van deze wijziging voor de wettelijke bescherming van de huidige groep kleinverbruikers van gas (afname 170 000m3 gas per jaar) die als gevolg van deze wijziging niet langer de status van kleinverbruiker zullen hebben? Welke wettelijke regels zullen niet langer van toepassing zijn op deze groep (huidige) kleinverbruikers? Blijft de huidige leveringsplicht van vergunninghoudende leveranciers voor deze afnemers gehandhaafd? Wat is de omvang van deze groep gasverbruikers die als gevolg van de voorgestelde wetswijziging niet langer de status van kleinverbruiker zullen hebben?

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heynert

De griffier van de commissie,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Eerste Kamerstuk 31 374, letter C is niet in druk verschenen.

XNoot
2

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Terpstra (CDA), Kneppers-Heynert (VVD), voorzitter, Kox (SP), Essers (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Franken (CDA), Thissen (GL), Willems (CDA), Reuten (SP), vice-voorzitter, Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Elzinga (SP), Vliegenthart (SP), Kuiper (CU) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven