31 255
Uitvoering van de op 14 november 1970 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen (Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen)

31 256 (R 1836)
Goedkeuring van de op 14 november 1970 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer en eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen (Trb. 1972, 50)

D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR JUSTITIE EN VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPSBELEID1

Vastgesteld 5 december 2008

De memorie van antwoord van deze wetsvoorstellen heeft de commissies aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De memorie van antwoord heeft bij leden van de CDA-fractie, en de leden van de fracties van PvdA en SP sluiten zich daarbij aan, de vraag doen rijzen of invoering van het UNESCO 1970 verdrag thans opportuun geacht moet worden. Het gaat uiteindelijk om een belangrijke doorbreking van essentiële beginselen van ons goederenrecht en een dergelijke doorbreking dient met waarborgen van zorgvuldigheid omgeven te zijn. Daar rijzen de nodige twijfels.

Waar gaat het om? In het belangenconflict tussen de gedepossedeerde eigenaar van een goed, een kunstvoorwerp daaronder begrepen en de derde verkrijger ervan kiest het Nederlands privaatrecht voor twee beginselen, dat van de bescherming van de derde verkrijger te goeder trouw en dat van de verjaring. Artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek codificeert het eerste beginsel; artikel 3:99 BW e.v. het tweede. Beide beginselen lijden reeds uitzondering wanneer het gaat om cultuurgoederen in de zin van richtlijn 93/7/EEG (geïmplementeerd in art. 3:86a BW), respectievelijk voorwerpen op de lijst behorende bij de Wet Behoud Cultuurbezit (zie 3:99 lid 2 BW), maar zij dreigen thans nog aanzienlijk verder uitgehold te worden. Met andere woorden, het Nederlandse recht staat op het punt in het belangenconflict tussen de gedepossedeerde eigenaar en de derde verkrijger te goeder trouw in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 3:86 (= art. 2014 BW oud) te kiezen voor de eerste, maar de memorie van toelichting maakt duidelijk dat het Nederlandse recht daarbij de ten opzichte van de derde verkrijger te goeder trouw vereiste zorgvuldigheid uit het oog dreigt te verliezen, althans speculeert op de effectiviteit van tal van nog te treffen, maar tot op heden niet getroffen maatregelen.

In de literatuur is in het genoemde belangenconflict de keus voor de derde verkrijgende te goeder trouw altijd gemotiveerd met een beroep op de eisen van een goed handelsverkeer. Verkeerseisen brengen met zich dat de koper van een pot jam in de supermarkt, of van een kledingstuk niet beducht hoeft te zijn dat de fabrikant hem bij de deur opwacht en met een beroep op zijn eigendomsrecht de zojuist gekocht pot jam opeist. De verkrijger te goeder trouw is immers tegen de oorspronkelijke eigenaar beschermd. Waarom moet de koper van een kunstvoorwerp wel die beduchtheid hebben?

De redenering van de minister op dit punt is niet overtuigend. Deze leden hebben het allereerst even over een voorwerp dat op de lijst bij de Wet Behoud Cultuurbezit staat. De particulier die zich tot de kunsthandelaar of tot het veilinghuis wendt, kan niet weten of het voorwerp op de lijst staat. Die lijst is immers niet openbaar, evenmin als de in ontwikkeling zijnde database voor Nederlandse gestolen kunst en antiek, die uitsluitend voor de politie toegankelijk zal zijn. Wordt na de aankoop het voorwerp van hem afgeëist, dan moet de koper volgens de minister zijn schade verhalen op de verkoper via een onrechtmatige daadsactie! Maar deze opmerking veronderstelt allereerst dat de verkoper onrechtmatig heeft gehandeld, dat wil zeggen dat hem daadwerkelijk alle verwijten te maken vallen die art. 6:162 BW codificeert. Verder houdt deze opmerking, nog daargelaten dat de actie uit onrechtmatige daad op grond van het bepaalde in artikel 3:310 BW na vijf jaar extinctief verjaard is, geen rekening met het bestaan van exoneratieclausules in de veilingcondities of in de Algemene Voorwaarden van de Kunsthandelaar. De opmerking dat de gedepossedeerde eigenaar een meldingsplicht heeft moge op zich juist zijn, zulks baat de koper in ieder geval niet.

Nog moeilijker wordt de situatie wanneer het (artikel 2 onder b) gaat om cultuurgoederen als bedoeld in artikel 14a WBC, die immers niet op de lijst staan en waarvoor de WBC verplichtingen dus niet gelden. Hier is de minister van oordeel dat de potentiële koper op zoek moet naar kenmerken als een inventarisnummer of andere eigendomskenmerken en zich door de aanwezigheid daarvan moet laten afschrikken. De Stichting Kerkelijk Kunstbezit is bezig met een inventarisatie van het kerkelijk kunstbezit in Nederland. Moeten we niet wachten op de gereedkoming daarvan?

Aanzienlijk veel moeilijker wordt het wanneer het gaat om cultuurgoederen die als zodanig door andere landen zijn aangewezen. Hier is het kabinet: «van mening dat voor een koper op voorhand zo duidelijk mogelijk moet zijn of het om een beschermd Cultuurgoed gaat.» Ik neem een voorbeeld. In 1990 leent het ene museum aan het andere een schilderij. In 1995 koopt een kunstliefhebber van een te goeder naam en faam bekend staande Engelse kunsthandelaar een schilderij voor de prijs van £ 28 000,-. Hij publiceert in 1997 een afbeelding van het schilderij in een boek van zijn hand. In september 2007 wordt het schilderij als gestolen vermeld op de website van Cod art, het door ICN opgerichte platform voor allen die zich beroepshalve met Vlaamse en Nederlandse kunst bezighouden. De Staat waarin het uitlenende museum is gelegen beschouwt het schilderij (inmiddels?) als nationaal cultuurbezit en beraadt zich momenteel op de vraag of zij, al dan niet met behulp van de Nederlandse Staat, het schilderij kan opeisen. Hoe had de koper ooit kunnen vermoeden dat het hier om nationaal cultuurbezit van een andere staat ging?

De onzekerheid wordt nog veel groter, wanneer het gaat om ethnografica, dan wel om kunstvoorwerpen die in een beperkte oplage zijn geproduceerd, zoals etsen. Hier is duidelijk dat nationaal belang en verkoopprijs geen Wechselbegriffe zijn. Zelfs etsen van Rembrandt, ofschoon onmiskenbaar van groot cultureel belang, kostten onlangs op de veiling zelfs minder dan € 10 000,-.

Op zijn minst misleidend is dat de overheid op de website Antwoord voor Bedrijven over het UNESCO Verdrag meedeelt: «Het verdrag richt zich op een duidelijke categorie kunstvoorwerpen die door een land zijn aangewezen als belangrijk voor zijn cultureel erfgoed.»1 Was het maar zo duidelijk!

Daar komt nog bij, dat voor implementatie van het verdrag op zijn minst samenwerking is vereist tussen Douane, politie, Openbaar ministerie en de Erfgoedinspectie. Terecht merkt de minister op, dat voordat het vereiste niveau van deskundigheid zal zijn bereikt nog veel scholing noodzakelijk is. De ervaring, sinds 1973 tot op heden opgedaan met CITES, de Conventie over de Internationale handel in Bedreigde soorten wilde dieren en planten stemmen niet tot vreugde. De herintroductie van de databases, de noodzakelijke trainingen op het gebied van de cultuurgoederen en de aanstelling van een landelijk officier van justitie voor cultuurwetgeving zullen nog veel tijd vergen.

Het voorgaande roept weer de oude wijsheid in de herinnering: Caveat emptor. De koper moet op zijn hoede zijn. Tegelijkertijd kan die behoedzaamheid niet zover gaan, dat van de koper van een kunstvoorwerp inspanningen gevraagd worden die hij überhaupt niet kan leveren bij gebreke van toegankelijke documentatiesystemen dan wel inspanningen die de waarde ervan aanzienlijk overtreffen. Dit een en ander leidt tot drie vragen:

(1) is niet uitstel geboden, totdat de in de memorie van toelichting aangekondigde maatregen zijn getroffen?

(2) is het bij implementatie van dit verdrag in de Nederlandse rechtsorde niet aangewezen, duidelijk te maken dat de medewerking van de Staat aan de vordering van andere Staten, partij bij dit verdrag, afhankelijk is van de inspanningen van de opeisende staat om de status van het kunstvoorwerp aan het kopende publiek bekend te maken, en voorts slechts zal worden verleend voor zover de waarde van het opgeëiste voorwerp een zeker minimum te boven gaat? Aldus zou aan een belangrijk gedeelte van de bezwaren van de kunsthandel tegen dit verdrag tegemoet gekomen kunnen worden.

(3) is de minister bereid om in UNESCO-verband het oprichten van een digitaal raadpleegbaar internationaal register van cultuurgoederen te bepleiten?

De leden van de commissies zien met belangstelling uit naar de nadere antwoorden van de minister.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid,

Dölle

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Kim van Dooren


XNoot
1

Samenstelling:

Justitie:

Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), voorzitter, Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), vice-voorzitter, Russell (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid:

Schuurman (CU), Holdijk (SGP), Dupuis (VVD), Dölle (CDA), voorzitter, Tan (PvdA), vice-voorzitter, Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Linthorst (PvdA), Biermans (VVD), Essers (CDA), Schouw (D66), Leijnse (PvdA), Thissen (GL), Slager (SP), Goyert (CDA), De Boer (CU), Asscher (VVD), Hillen (CDA), Laurier (GL), Hermans (VVD), Ten Horn (SP), Meurs (PvdA), Leunissen (CDA), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Vliegenthart (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
1

Zie de website antwoordvoorbedrijven.nl, branche kunst, cultuur en amusement, zoekterm «UNESCO» ;http://www.antwoordvoorbedrijven.nl/product/nieuwe-wet–en-regelgeving/ocw/OCW–-Goedkeuringswet-UNESCO-verdrag-1970?branch=11&specifity=UNESCO&searchpage=/zoekresultaat

Naar boven