31 241
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering inzake de regeling van onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit (verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 18 november 2008

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

De leden van de fractie van het CDA hebben met instemming kennis genomen van het voorstel van wet. Zij achten het een grote verbetering dat een slachtoffer van een misdrijf voor het verkrijgen van inzicht in de mogelijkheid van een besmetting met een ernstige ziekte niet meer afhankelijk is van het initiëren van een civielrechtelijke procedure, maar dat binnen het kader van het strafproces hiervoor een regeling wordt getroffen. Ook zijn zij positief over het systeem van checks and balances dat het wetsvoorstel creëert voor de betrokkenen, zowel slachtoffer als verdachte en eventuele derde. De uiteenlopende doelstellingen van het voorstel kunnen zij onderschrijven. Naast het dienen van het belang van het slachtoffer door zekerheid te verschaffen over eventuele besmetting en de oorzaak daarvan, is dat zijn medische belang en het belang van waarheidsvinding in het strafproces. De leden van de PvdA-fractie sluiten zich aan bij de instemming en waarderende woorden van de CDA-fractie.

De leden van de fractie van het CDA hebben wel nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben op grond daarvan de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De leden van deze fractie staan in beginsel positief tegenover de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. Wel hebben de leden van de fractie van GroenLinks nog een aantal vragen.

De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel en zeggen reeds nu dat het op onze instemming kan rekenen. De leden van deze fracties hebben de volgende vragen.

De leden van de fractie van de SP hebben een vraag gesteld die na bespreking in de commissie als commissievraag wordt gesteld.

Commissievraag

Mede gelet op het feit dat in het wetsvoorstel nadrukkelijk de mogelijk wordt opengehouden dat de regeling ook toepasbaar kan zijn bij andere besmettelijke ziekten, vraagt de commissie zich af waarom de minister zich in het wetsvoorstel bewust beperkt tot het afnemen en onderzoeken van «celmateriaal». Het afnemen van celmateriaal zal als regel plaatsvinden door het afnemen van bloed, een lichaamsvloeistof die celmateriaal bevat. Artikel 151e, eerste lid van het wetsvoorstel lezende dient het onderzoek zich echter te beperken tot het onderzoek van celmateriaal, dat is afgestaan ten behoeve van een onderzoek dat tot doel heeft vast te stellen of iemand drager is van een ziekte. Het kan echter zo zijn dat sommige infectieuze agentia niet aangetoond kunnen worden in celmateriaal, maar juist of alleen in plasma of sera. Het lijkt daarom dat met de keuze voor «celmateriaal» diagnostische vormen worden uitgesloten die wel mogelijk zouden zijn bij het gebruik van de terminologie «lichaamsvloeistoffen naast celmateriaal».

Geen rol slachtoffer bij vorderen onderzoek

In Zweden is een voorwaarde voor het uitvoeren van een onderzoek aan lichaamsmateriaal dat het slachtoffer daartoe een verzoek doet. Waarom is, zo vragen de leden van de VVD-fractie, niet voor een soortgelijke figuur gekozen? Op die manier wordt tevens voorkomen dat een slachtoffer die onwetend wil blijven over een mogelijke besmetting, alsnog bekend wordt met een dergelijke besmetting. Weliswaar voorziet het voorgestelde artikel 151f, 2e lid in de mogelijkheid voor het slachtoffer om onwetend te blijven over de uitslag, maar in het strafproces kunnen deze gegevens wel betrokken worden, waardoor het slachtoffer tegen zijn wens er alsnog mee geconfronteerd kan worden.

Het wetsvoorstel beoogt de positie van het slachtoffer te versterken. In dat licht is het voor de leden van de fractie van GroenLinks niet duidelijk waarom er niet voor is gekozen de regie over het onderzoek naar besmetting bij het slachtoffer te leggen, door bijvoorbeeld te bepalen dat het onderzoek alleen op verzoek of met toestemming van het slachtoffer kan worden bevolen. Kan de minister zijn keuze om dit niet te doen nader toelichten?

Rembrandtzaak

In de memorie van toelichting (p.1) wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad in de zgn. «Rembrandtzaak» (HR 16 juni 1993). In de betreffende zaak werd de verplichte medewerking aan een bloedtest door de Hoge Raad goedgekeurd, maar dit betrof een onherroepelijk veroordeelde dader, niet een verdachte. Kan de minister toelichten, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie, waarom er in het onderhavige wetsvoorstel ervoor is gekozen de verplichte bloedtest reeds toe te passen op een verdachte? Is de reden hiervoor de mogelijkheid voor het slachtoffer om over te gaan tot preventieve medicatie? Of zijn er nog andere redenen?

Art. 8 EVRM

In de memorie van toelichting (p. 10) legt de regering uit dat «door de medewerking aan de test wordt beoogd bij te dragen aan opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten». De leden van de GroenLinks-fractie vragen de minister nader toe te lichten op welke wijze de uitkomst van de bloedtest bijdraagt aan opsporing, vervolging en berechting?

De regering stelt in dit verband voorts (MvT, p. 10) dat de bloedtest van belang is voor de vaststelling van «de aard en de omvang van het toegebrachte letsel». Het is deze leden niet duidelijk hoe de aard en de omvang van het toegebrachte letstel kan worden vastgesteld op basis van de bloedtest afgenomen bij de verdachte/derde. Immers, om vast te kunnen stellen of er eventueel besmetting heeft plaatsgevonden is het noodzakelijk dat ook het bloed van het slachtoffer wordt onderzocht. Is de minister het met deze constatering eens?

Minderjarige derden

De minister heeft in de Nota naar aanleiding van het Verslag op een vraag van de SGP-fractie of een meer specifieke omschrijving van de categorie van personen die als «derde» wordt geduid, geantwoord dat een nadere omschrijving van deze groep in het kader van het onderhavige wetsvoorstel niet noodzakelijk is. Volgens de minister is het «voldoende dat in de gevallen waarin hij kan worden geïdentificeerd zijn medewerking in het uiterste geval kan worden afgedwongen».

De leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP leiden hieruit af dat de minister kennelijk van oordeel is dat het bij een derde altijd om een volwassen persoon gaat. Zij achten het echter niet ondenkbeeldig dat sprake is van een «derde», die minderjarig is. Het kan zelfs gaan om een zeer jong kind. Is de minister van oordeel dat in een dergelijke situatie de belangen van deze derde anders dienen te worden gewogen dan de belangen van een meerderjarige derde? Zo ja, heeft dit gevolgen voor de afweging van de belangen van deze derde en de belangen van het slachtoffer?

Gegevensbescherming

De verbetering van de positie van de verdachte met dit wetsvoorstel door procedurele waarborgen op te nemen ten aanzien van de verwerking van het celmateriaal, achten de leden van de VVD-fractie een positieve ontwikkeling. In een Amvb wordt een regeling opgenomen ten aanzien van de opslag en vernietiging van het celmateriaal en daarbij behorende gegevens. Kan de minister aangeven hoe lang de gegevens zullen worden bewaard, wie toegang zal hebben tot de gegevens en hoe de integriteit van de gegevens gegarandeerd zal worden? Is de Wet politiegegevens van toepassing op de omgang met de gegevens? De leden van de PvdA-fractie sluiten zich aan bij deze vraag.

De leden van de fractie van GroenLinks verzoeken de minister uit te leggen hoe lang en op welke wijze het celmateriaal etc. wordt bewaard? Welke maatregelen worden genomen ter bescherming van de integriteit van het materiaal en de gegevens? Is de Wet politiegegevens van toepassing?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 151e

De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoe artikel 151e, derde lid, de eerste volzin en de tweede volzin zich tot elkaar verhouden. Waarom wordt in de tweede volzin een onderscheid gemaakt tussen vrijwillige en niet-vrijwillige medewerking van de betrokkene die het onderzoek moet ondergaan? Is dit gelegen in de grotere betrouwbaarheid van bloedonderzoek ten opzichte van ander onderzoek? Heeft het te maken met eventuele fysieke weerstand die geboden wordt door een niet-vrijwillig meewerkende betrokkene? Is daarvoor een andere reden?

Een vergelijkbaar onderscheid wordt gemaakt in artikel 151e, vijfde lid, tweede en derde volzin tussen een bekende verdachte en een bekende, niet verdacht persoon. Wat is hiervan de ratio?

Was het uit systematisch oogpunt niet meer voor de hand liggend en duidelijker geweest, de tweede en derde volzin van artikel 151e, vijfde lid, in een apart artikellid onder te brengen? In elk geval de tweede volzin ziet op een andere situatie dan in de eerste volzin bedoeld.

Volgens art. 151e moeten er «aanwijzingen zijn dat besmetting kan hebben plaats gevonden» om de bloedtest te bevelen. De reikwijdte van het begrip «aanwijzingen» is voor de leden van de fractie van GroenLinks nog niet duidelijk. Is het voldoende dat er aanwijzingen zijn dat er in het kader van het misdrijf overdracht van bloed en/of sperma heeft plaatsgevonden? Of is het tevens noodzakelijk dat er ook aanwijzingen zijn dat de verdachte (of een derde) besmet is met een van de relevante ernstige ziektes (hiv, hepatitis B of C)?

Op basis van art. 151e, lid 2 kan de officier van justitie bevelen dat een verdachte aan een verplichte bloedtest wordt onderworpen. Is het juist, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks, dat voor de verplichte bloedtest niet noodzakelijk is dat de verdachte is aangehouden?

Indien het een reeds aangehouden verdachte betreft het volgende. Is het juist dat art. 151e, lid 2 kan worden toegepast reeds voor de eerste rechterlijke toets over de rechtmatigheid van de aanhouding? Hoe verhoudt zich volgens de minister de toepassing van het dwangmiddel van de verplichte bloedtest met de mogelijkheid dat een verdachte door de officier van justitie wordt heengezonden?

Mag art. 151e, lid 2 worden toegepast nadat de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie tot bewaring heeft afgewezen omdat er niet is gebleken van ernstige bezwaren?

Begrijpen de leden van de fractie van GroenLinks het goed dat de verdachte/derde géén recht heeft om door de rechter-commissaris gehoord te worden in het kader van toepassing van art. 151e, lid 2? Zo ja, kan de minister toelichten waarom hij het niet nodig achtte dat de verdachte/derde over de verplichte afname van bloed door een rechter wordt gehoord?

Kan de minister tevens toelichten wat bedoeld wordt met de zinsnede «in het belang van het onderzoek» in art. 151e, lid 2? Welk onderzoeksbelang heeft de minister hier voor ogen?

Artikel 151f

Het onderzoek aan lichaamsmateriaal dient zo snel mogelijk uitgevoerd te worden, zodat in het geval van het risico van HIV besmetting, het slachtoffer de mogelijkheid heeft PEP-medicatie1 te ontvangen. De minister geeft aan dat er met enkele laboratoria al gewerkt wordt aan afspraken over de uitvoering van deze regeling. Kan de minister garanderen, zo vragen de leden van de VVD-fractie, dat zulk onderzoek wanneer nodig ook met spoed in het weekend verricht wordt, zodat het slachtoffer zo snel mogelijk dit besluit kan nemen?

In artikel 151f, eerste lid, staat dat de deskundige «zo spoedig mogelijk» verslag van zijn onderzoek uitbrengt. Blijkens de memorie van toelichting dient hij dit binnen 24 uur na ontvangst van het bloedmonster te doen.

Waarom is er – in navolging van het voorgestelde artikel 151g, tweede lid, waarin de termijn van 12 uur wordt genoemd – niet voor gekozen om in de wettekst op te nemen dat de deskundige binnen 24 uur na ontvangst van het bloedmonster verslag van zijn onderzoek uitbrengt? De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP zijn van mening dat hierdoor de kans op het te laat uitbrengen van bedoeld verslag – hetgeen gelet op het cruciale belang van de snelheid van handelen in deze, buitengewoon ernstig zou zijn – wordt verkleind.

Artikelen 151f en 151i

In de artikelen 151f en 151i wordt gesproken over een «deskundige». Gaat het hier, zo vragen de leden van de CDA-fractie, om een deskundige in de zin van het voorstel van Wet deskundige in strafzaken? Of is hier eerder sprake van technisch onderzoek?

Algemene maatregel van bestuur (Amvb)

Tijdens de eerdere behandeling is bij vragen die rezen over de bewaartermijn van afgenomen celmateriaal en de raadpleegbaarheid van de onderzoeksresultaten enkele keren verwezen naar de door het wetsvoorstel in het vooruitzicht gestelde Amvb. Deze was toen nog in een ontwerpstadium. Is hierover inmiddels meer bekend? Zo ja, dan zouden de leden van de CDA-fractie daarvan graag kennisnemen. Zo nee, wanneer wordt deze verwacht? Is de minister bereid de concepttekst ter hand te stellen?

Is de minister nog steeds voornemens, zo vragen de leden van deGroenLinks-fractie, tegelijk met het wetsvoorstel een Amvb in werking te laten treden waarin de besmettelijke ziektes worden aangewezen alsmede een en ander omtrent de uitvoering van art. 151f wordt geregeld? Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 11 september 2008 stelde de minister dat de concept-AMvB «vrij vroeg in het najaar gereed zullen zijn en aan de Tweede Kamer zullen worden toegestuurd». Is de concept-AMvB thans gereed? Zo ja, kan de minister de tekst aan de Eerste Kamer ter beschikking stellen? Indien de tekst nog niet gereed is, kan de minister aangeven wanneer zulks het geval zal zijn?

In dit wetsvoorstel wordt een tamelijk ingrijpend dwangmiddel voorgesteld dat inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit van de verdachte. Bij of krachtens Amvb worden, zoals gezegd, nadere regels gesteld. Zo worden in de toekomst ook andere besmettelijke ziektes dan HIV en Hepatitis B en C mogelijk in een Amvb opgenomen. Ook worden procedureregels rond de omgang met celmateriaal, zoals de bewaartermijn van de gegevens, in een Amvb vastgelegd. Dit rechtvaardigt volgens de leden van de VVD-fractie dat een Amvb wordt voorgelegd aan de Kamer. Is de minister hiertoe bereid? De leden van de PvdA-fractie sluiten zich bij deze vraag aan.

De leden van de commissie Justitie zien de reactie van de minister met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Kim van Dooren


XNoot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA) (vice-voorzitter), Russell (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
1

PEP staat voor postexpositie profylaxe medicatie.

Naar boven