31 240
Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de bevoegdheid van deurwaarders om informatie op te vragen en elektronisch te betekenen in geval van derdenbeslag

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 16 oktober 2008

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag. Op de daarin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen ga ik in het navolgende graag in.

De leden van de CDA-fractie merken op dat artikel 475g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van overeenkomstige toepassing is op conservatoire derdenbeslagen. Dit doet bij deze leden de vraag rijzen of het mogelijk is in een verlofrekest tot het verkrijgen van verlof voor conservatoir derdenbeslag onder een onbekende werkgever of onder een andere partij die periodieke betalingen doet aan een schuldenaar, een beroep te doen op artikel 475g in dier voege dat het verlof wordt verleend om beslag te leggen onder degenen die op de voet van artikel 475g aan de deurwaarder zullen blijken periodieke betalingen te doen aan de schuldenaar.

Hierover kan het volgende worden opgemerkt.

De schuldeiser dient op grond van het vierde lid van het in artikel 720 Rv van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 475g Rv gerechtigd te zijn tot leggen van conservatoir derdenbeslag. Voor het leggen van conservatoir beslag is ingevolge artikel 700 Rv verlof vereist van de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de schuldenaar of degene of een dergenen onder wie beslag wordt gelegd woonplaats heeft. In het verzoekschrift waarin verlof wordt gevraagd dient de aard van het te leggen beslag en van het door de verzoeker ingeroepen recht te worden vermeld en ingeval van een geldvordering het bedrag of het maximum bedrag daarvan. Ook dient hieruit te blijken dat het conservatoir derdenbeslag op een vordering tot periodieke betaling betrekking heeft, omdat het verlof tot het leggen van beslag op een dergelijke vordering slechts kan worden verleend, nadat de schuldenaar is gehoord of hij de gelegenheid te worden gehoord, ongebruikt heeft laten voorbijgaan. In de praktijk wordt in het verzoekschrift voorts aangegeven onder wie de schuldeiser conservatoir beslag wil laten leggen en wordt het verlof tot leggen van conservatoir derdenbeslag slechts verleend als bekend is wie de derde is. Nadat verlof is verkregen is het vragen naar de gegevens die vereist zijn voor het vaststellen van de identiteit van degene die de periodieke betalingen aan de schuldenaar verricht, niet meer aan de orde.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel uitdrukkelijk is bepaald dat een deurwaarder gegevens bij een bestuursorgaan dat belast is met de registratie van gegevens met betrekking tot periodieke betalingen uitsluitend mag opvragen ten behoeve van de beslaglegging tegen een schuldenaar tegen wie hij gerechtigd is beslag te leggen. Zij wijzen op de memorie van toelichting waarin is aangegeven dat de gegevens die de deurwaarder verkrijgt vanwege de toepasselijkheid van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet voor andere doeleinden mogen worden gebruikt dan waarvoor hij deze verstrekt heeft gekregen.

Deze leden merken terecht op dat artikel 9 Wbp het verenigbaar gebruik principe kent, welk principe inhoudt dat de gegevens ook voor andere doeleinden mogen worden verwerkt, mits deze verenigbaar zijn met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.

De bepaling inzake het verenigbaar gebruik geeft uitdrukking aan het doelbindingsprincipe. Bezien dient te worden welke verwantschap er bestaat tussen het oorspronkelijke doel en het doel waarvoor de gegevens vervolgens gebruikt worden. Is de verwantschap nauwer, dan is er eerder sprake van verenigbaar gebruik dan wanneer er van een verder verwijderd verband sprake is. Daarnaast is ook de aard van de betreffende gegevens van belang alsmede de gevolgen van de beoogde verwerking. Tenslotte is de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen relevant voor de beoordeling of er van verenigbaarheid sprake is. De gerechtsdeurwaarder zal gegevens dan ook met inachtneming van deze regels verder kunnen verwerken.

In een door de KBvG vastgestelde en door het College bescherming persoonsgegevens goedgekeurde Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming persoonsgegevens (Stcrt. 18 februari 2004, nr. 33, p. 19) wordt uitwerking gegeven aan wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens. In deze gedragscode wordt ook aandacht geschonken aan het verdere gebruik van eerder verkregen informatie.

Ingevolge artikel 17 van de Gerechtsdeurwaarderswet (GDW) geldt dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is zowel ten aanzien van zijn werkzaamheden als zodanig als ten aanzien van zijn kantoorvermogen een administratie te voeren, waaruit te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend (eerste lid). Verder geldt op grond van artikel 2 van de op het vijfde lid van artikel 17 GDW gebaseerde Administratieverordening gerechtsdeurwaarders (Stcrt. 12 juli 2001, nr. 132, p. 10) dat in de administratie van gerechtsdeurwaarders de datum en het doel van de verkrijging van persoonsgegevens en het gebruik ervan moeten worden vastgelegd.

Steeds dient duidelijk te zijn wanneer gegevens zijn verkregen, voor welk doel ze zijn verkregen en hoe de gegevens zijn gebruikt. Ingevolge artikel 9 van de verordening dient in het verslag van de accountant, bedoeld in artikel 31 GDW, aangegeven te worden in hoeverre is voldaan aan de regels van de verordening. De juistheid van het gebruik van de gegevens dient dan ook te worden vermeld.

Ik wijs er nog op dat wanneer een gerechtsdeurwaarder de voor hem geldende regels niet volgt, hij aan tuchtrechtspraak is onderworpen en dat het College bescherming persoonsgegevens ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende een onderzoek in kan stellen naar de wijze waarop de gegevensverwerking toepassing vindt.

Ik meen dat er met het bovenstaande voldoende waarborgen bestaan voor een juist – ook verenigbaar – gebruik van persoonsgegevens door de gerechtsdeurwaarders op dit terrein.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of in de op te stellen algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld aan de bewaartermijn van de opgevraagde gegevens.

De algemene maatregel van bestuur die op grond van het wetsvoorstel wordt voorbereid ziet op regels aangaande de registratie van de elektronische adressen van derde-beslagenen en op regels aangaande de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van, de voorwaarden waaronder en de wijze waarop een beslagexploot elektronisch kan worden gelaten (artikel 475, vierde lid, Rv). Deze algemene maatregel van bestuur heeft geen betrekking op bewaartermijnen.

Op grond van artikel 18 GDW dient de gerechtsdeurwaarder de stukken en afschriften betreffende zijn kantooradministratie gedurende de in artikel 10, derde lid, van Boek 2 van het BW bedoelde termijn (zeven jaar) te bewaren. In deze administratie dienen zoals hiervoor aangegeven de datum, het doel en het gebruik van de persoonsgegevens te worden vastgelegd. De persoonsgegevens zullen ook zijn vastgelegd in het beslagexploot, dat in afschrift wordt opgenomen in het register van artikel 17, derde lid, van de GDW, welk register deel uit maakt van de administratie.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven