Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31124 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31124 nr. A |
5 maart 2009
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is de bijzondere wetten aan te passen aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
De bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan onderdeel B (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) wordt toegevoegd:
7. Besluit tijdelijk financieel toezicht BES.
8. Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten.
2. In onderdeel B (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) vervallen de subonderdelen 7 onderscheidenlijk 8 op het tijdstip waarop het Besluit tijdelijk financieel toezicht BES onderscheidenlijk het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten vervallen.
3. Onderdeel C (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) wordt gewijzigd als volgt:
a. Subonderdeel 3 komt te luiden:
3. De bepalingen, genoemd in artikel 20.2, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer.
b. Het tweede subonderdeel 6 wordt vernummerd tot subonderdeel 7.
4. In onderdeel E (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) vervallen de subonderdelen 5 en 6.
Indien het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) tot wet is of wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel F, wordt aan artikel 5.0.1, derde lid, een volzin toegevoegd, luidende:
Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel I, onderdeel I, wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 5.4.1.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd.
2. In het derde lid, onderdeel a, wordt «zowel van strafvervolging als van toepassing van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht» vervangen door: van strafvervolging.
2. In artikel 5.4.1.6, tweede lid, wordt «twee» vervangen door: drie.
3. In artikel 5.4.1.8 vervalt de tweede volzin.
In artikel I, onderdeel P, wordt «artikel 8:74, eerste lid» vervangen door «artikel 8:74, eerste en tweede lid» en wordt vóór «vervangen» ingevoegd: telkens.
Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:
2. Artikel 5.4.1.5, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing indien het recht tot strafvervolging is vervallen doordat is voldaan aan de voorwaarden die krachtens een wettelijk voorschrift zijn gesteld ter voorkoming van strafvervolging.
Indien het bij geleidende brief van 14 december 2004 ingediende voorstel van wet van de leden Wolfsen en Luchtenveld tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan (Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen) (Kamerstukken I, 2005/06, 29 934, A) tot wet is of wordt verheven en later in werking treedt dan deze wet, wordt bij inwerkingtreding van die wet de Algemene wet bestuursrecht als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 4:18 vervallen.
b. In artikel 4:20 wordt «artikel 4:18, eerste lid,» vervangen door: artikel 4:18.
HOOFDSTUK 2. MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:
In het opschrift van titel II wordt na «Beslag,» ingevoegd: terugvordering,.
Na artikel 116 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Door de Staat of de openbare lichamen onverschuldigd betaalde bezoldiging kan worden teruggevorderd.
Artikel 123 vervalt.
Artikel 125, eerste lid, onder k, komt te luiden:
k. disciplinaire straffen, met dien verstande dat een boete dan wel een inhouding of korting op de bezoldiging per opgelegde disciplinaire straf ten hoogste gelijk is aan het bedrag van het salaris van de ambtenaar over anderhalve maand;.
De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 125, eerste en vierde lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 125, tweede en derde lid, komen te luiden:
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
In artikel 135, eerste lid, wordt «bestuursdwang toepassen» vervangen door: een last onder bestuursdwang opleggen.
Artikel 154, vierde en vijfde lid, vervallen.
Artikel 154b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde en het achtste lid vervallen.
2. Het zesde, het zevende en het negende lid worden vernummerd tot vijfde, zesde en zevende lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt de zinsnede «de ondergeschikten, bedoeld in het vijfde lid» vervangen door: de ondergeschikten, bedoeld in artikel 154c, tweede lid.
De artikelen 154c tot en met 154f komen te luiden:
1. Zo mogelijk maakt het bestuursorgaan of de ondergeschikte, bedoeld in het tweede lid, terstond na constatering van de overtreding daarvan een rapport op en reikt een afschrift van dat rapport uit aan de overtreder.
2. Tot het opmaken van een rapport kan slechts worden gemachtigd een ondergeschikte van het bestuursorgaan, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar is. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere eisen gesteld worden aan de ondergeschikte.
3. Onverminderd artikel 5.4.2.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vermeldt het rapport het bestuursorgaan dat de bestuurlijke boete zal opleggen.
Artikel 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 154b, eerste lid.
De beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete wordt gezonden naar het adres dat de overtreder heeft opgegeven. Indien de beschikking onbestelbaar blijkt te zijn, wordt deze gezonden naar het in de basisregistratie laatst vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als het opgegeven adres. Indien de beschikking op het in de basisadministratie persoonsgegevens vermelde adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de overtreder bekend te zijn.
In afwijking van artikel 5.4.1.6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete drie jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
De artikelen 154g tot en met 154j vervallen.
In artikel 154k, eerste lid, wordt de zinsnede «een op grond van artikel 154c opgelegde beschikking» vervangen door: een beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 154b, eerste lid,.
Aan het zesde lid van artikel 174a wordt een zin toegevoegd, luidende: De burgemeester kan van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.
Artikel 249, tweede volzin, komt te luiden: Bij de invordering van gemeentelijke belastingen die op andere wijze worden geheven, blijft bovendien artikel 8, eerste lid, van die wet buiten toepassing.
In artikel 9, vierde lid, van de Wet overige BZK-subsidies wordt «en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: en 4:57, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 122, eerste en vierde lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 122, tweede en derde lid, komen te luiden:
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten, indien de last dient tot handhaving van regels welke het provinciebestuur uitvoert.
3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de commissaris van de Koning, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
In artikel 132, eerste lid, wordt «bestuursdwang toepassen» vervangen door: een last onder bestuursdwang opleggen.
Artikel 232, tweede volzin, komt te luiden: Bij de invordering van provinciale belastingen die op andere wijze worden geheven, blijft bovendien artikel 8, eerste lid, van die wet buiten toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van 6 juni 2006 ingediende voorstel van wet Wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State (Kamerstukken II, 2005/06, 30 585, nrs. 1–2) tot wet wordt verheven en in werking treedt na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt de Wet op de Raad van State als volgt gewijzigd:
In artikel 40, derde en vijfde lid, wordt «de desbetreffende rechtspersoon» telkens vervangen door: het bestuursorgaan.
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, tweede volzin, en het vijfde lid, wordt «de desbetreffende rechtspersoon» telkens vervangen door: het bestuursorgaan.
2. In het vierde lid, wordt «de door de voorzitter aangewezen rechtspersoon» vervangen door: het door de voorzitter aangewezen bestuursorgaan.
In artikel 43, eerste en tweede lid, wordt «de door de Afdeling aangewezen rechtspersoon» telkens vervangen door: het door de Afdeling aangewezen bestuursorgaan.
Indien het bij koninklijke boodschap van 6 juni 2006 ingediende voorstel van wet Wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State (Kamerstukken II, 2005/06, 30 585, nrs. 1–2) tot wet wordt verheven en in werking is getreden voor, of in werking treedt gelijktijdig met het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt de Wet op de Raad van State als volgt gewijzigd:
In artikel 51, derde en vijfde lid, wordt «de desbetreffende rechtspersoon» telkens vervangen door: het bestuursorgaan.
Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, tweede volzin, en het vijfde lid, wordt «de desbetreffende rechtspersoon» telkens vervangen door: het bestuursorgaan.
2. In het vierde lid, wordt «de door de voorzitter aangewezen rechtspersoon» vervangen door: het door de voorzitter aangewezen bestuursorgaan.
In artikel 54, eerste en tweede lid, wordt «de door de Afdeling aangewezen rechtspersoon» telkens vervangen door: het door de Afdeling aangewezen bestuursorgaan.
In artikel 25c van de Wet rampen en zware ongevallen wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
HOOFDSTUK 3. MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN
In artikel 5, derde lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt «en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: en 4:57, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Sanctiewet 1977 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 10c komt te luiden:
Onze Minister van Financiën kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van regels, gesteld krachtens artikel 10b.
Artikel 10d komt te luiden:
1. Onze Minister van Financiën kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van regels, gesteld krachtens artikel 10b.
2. Ten aanzien van de ondernemingen en instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a, b, d, f, g en h, is artikel 1:85 van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing.
3. Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder c, zijn de artikelen 26 en 27 en de categorie-indeling in artikel 2 van de bijlage, bedoeld in artikel 22, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren van overeenkomstige toepassing.
4. Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, zijn artikel 183 en 184 van de Pensioenwet en artikel 178 en 179 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, en de categorie-indeling op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 179 van de Pensioenwet, en de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 174 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald door vermenigvuldiging van het bedrag van € 5 445 met de factor die van toepassing is op grond van de in artikel 10d, tweede, derde en vierde lid, bedoelde categorie-indeling.
3. Het derde lid vervalt.
HOOFDSTUK 4. MINISTERIE VAN DEFENSIE
Artikel 52 van de Inkwartieringswet komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 5.0.10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de burgemeester de kosten welke het gevolg zijn van toepassing van bestuursdwang door een militaire autoriteit, op diens schriftelijk verzoek bij dwangbevel invorderen.
2. Bij toepassing van het eerste lid worden de ten laste van de gemeente komende kosten van invordering door het Rijk aan de gemeente vergoed.
HOOFDSTUK 5. MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Het opschrift van paragraaf 2a van de Distributiewet komt te luiden:
De Elektriciteitswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 13, achtste lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 22, derde lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Vervallen
Vervallen
Artikel 77g vervalt.
Artikel 77h wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde lid tot het vierde lid, vervalt het vierde lid.
2. Na het vierde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Indien de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit vaststelt dat een overtreding als bedoeld in het eerste lid is begaan, doet hij daarvan een rapport opmaken.
6. Afdeling 5.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 77i, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien op grond van artikel 5.0.1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toepassing is gegeven aan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, bedraagt voor de daar bedoelde overtreder de bestuurlijke boete ten hoogste € 450 000.
De artikelen 77j, 77k, 77l, 77m, 77n en 77p vervallen.
In artikel 77o, eerste lid, wordt «Een beschikking als bedoeld in artikel 77n» vervangen door: Een beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete.
Artikel 77q komt te luiden:
Verzet schorst de tenuitvoerlegging van een dwangbevel dat strekt tot invordering van de bestuurlijke boete.
Artikel 85 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Onze Minister kan het verschuldigde bedrag invorderen bij dwangbevel. Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde vergoedingen is, voor zover al niet van toepassing, titel 4.4, met uitzondering van de artikelen 4.4.1.1 en 4.4.1.11, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
2. Het vierde lid vervalt.
In artikel 95i wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Gaswet wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 5, achtste lid, 9, tweede lid, en 49 wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 18e, eerste lid, wordt «zoals opgenomen in de artikelen 59 tot en met 61 van de Mededingingswet» vervangen door: zoals opgenomen in artikel 59 van de Mededingingswet.
Artikel 57, derde lid, vervalt.
Artikel 60a vervalt.
Artikel 60ac wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde lid tot het vierde lid, vervalt het vierde lid.
2. Na het vierde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Indien de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit vaststelt dat een overtreding als bedoeld in het eerste lid is begaan, doet hij daarvan een rapport opmaken.
6. Afdeling 5.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 60ad, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien op grond van artikel 5.0.1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toepassing is gegeven aan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, bedraagt de bestuurlijke boete voor de daar bedoelde overtreder ten hoogste € 450 000.
De artikelen 60ae, 60af, 60ag, 60ah, 60ai en 60ak vervallen.
In artikel 60aj, eerste lid, wordt «Een beschikking als bedoeld in artikel 60ai» vervangen door: Een beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete.
Artikel 60al komt te luiden:
Verzet schorst de tenuitvoerlegging van een dwangbevel dat strekt tot invordering van de bestuurlijke boete.
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Onze Minister kan het verschuldigde bedrag invorderen bij dwangbevel. Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde vergoedingen is, voor zover al niet van toepassing, titel 4.4 met uitzondering van de artikelen 4.4.1.1 en 4.4.1.11 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
2. Het vierde lid vervalt.
Artikel 65 vervalt.
In artikel 6a, vierde lid, van de Hamsterwet wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 7, vierde lid, van de Kaderwet EZ-subsidies wordt «en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: en 4:57, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Mededingingswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen j en l vervallen, onder verlettering van de onderdelen k, m, n, o en p tot respectievelijk j, k, l, m en n.
2. In onderdeel m (nieuw) wordt «onderdelen m en n» vervangen door: onderdelen k en l.
In artikel 49a, tweede en derde lid, wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
In artikel 54a wordt «in verband met de uitvoering van de artikelen 60, 61, 62, 78 en 79» vervangen door: in verband met het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom.
Artikel 56 komt te luiden:
1. Ingeval van overtreding van artikel 6, eerste lid, of van artikel 24, eerste lid, kan de raad de overtreder:
a. een bestuurlijke boete opleggen;
b. een last onder dwangsom opleggen;
c. een bindende aanwijzing tot naleving van deze wet opleggen.
2. Ingeval van overtreding van een bindende aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder c, kan de raad de overtreder een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking. Indien op grond van artikel 5.0.1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toepassing is gegeven aan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, bedraagt voor de daar bedoelde overtreder de bestuurlijke boete ten hoogste € 450 000.
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Aan een last onder dwangsom kunnen voorschriften worden verbonden inzake het verstrekken van gegevens aan de raad.
2. Het derde lid vervalt.
De artikelen 59, 60 en 61 worden vervangen door:
1. Indien de raad na afloop van het onderzoek een redelijk vermoeden heeft dat een overtreding als bedoeld in artikel 56 is begaan en dat daarvoor een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom dient te worden opgelegd, doet hij een rapport als bedoeld in artikel 5.4.2.1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opmaken.
2. Voor zover het rapport strekt ter voorbereiding van het opleggen van een last onder dwangsom, is afdeling 5.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
3. Van hetgeen mondeling naar voren is gebracht bij het geven van een zienswijze ten aanzien van het rapport wordt een verslag gemaakt.
In artikel 59a, eerste lid, wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 62 komt te luiden:
In afwijking van artikel 5.4.2.4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, beslist de raad omtrent het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom binnen acht maanden na dagtekening van het rapport.
Artikel 63 komt te luiden:
De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 56 wordt, voor zover daarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd, opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en vijfde lid vervallen onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot eerste tot en met derde lid.
2. In het eerste lid wordt «De in het eerste lid bedoelde verjaringstermijn» vervangen door: De vervaltermijn, bedoeld in artikel 5.4.1.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. In het tweede en derde lid wordt «verjaringstermijn» telkens vervangen door: vervaltermijn.
4. In het derde lid wordt «ingevolge het vijfde lid» vervangen door: ingevolge artikel 5.4.1.6, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 65, eerste lid, wordt «Een beschikking als bedoeld in artikel 62, eerste lid,» vervangen door: Een beschikking waarbij een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 56 wordt opgelegd.
In artikel 66, tweede lid, wordt «belanghebbenden» vervangen door «de overtreder» en wordt «hun zienswijze» vervangen door: zijn zienswijze.
Het opschrift van paragraaf 5 van hoofdstuk 7 komt luiden:
§ 5. Invordering van de bestuurlijke boete
Artikel 67 komt te luiden:
Een bestuurlijke boete wordt betaald binnen dertien weken nadat de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd, bekend is gemaakt.
Artikel 68 komt te luiden:
Verzet schorst de tenuitvoerlegging van een dwangbevel dat strekt tot invordering van de bestuurlijke boete.
Artikel 68a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste, tweede en vierde lid wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
2. In het eerste lid wordt «de in artikel 67, derde lid, bedoelde termijn» vervangen door: de in artikel 4.4.4.1.1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn.
Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
2. Het tweede en vierde lid vervallen onder vernummering van het derde tot tweede lid.
In artikel 70 vervallen het tweede en derde lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Artikel 70a komt te luiden:
De raad kan ingeval van overtreding van artikel 25b, eerste of tweede lid, of van artikel 25e, eerste volzin, de overtreder:
a. een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking;
b. een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 70b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De raad kan degene, die een verzegeling als bedoeld in artikel 54, eerste lid, verbreekt, opheft of beschadigt, of de door de verzegeling bedoelde afsluiting op andere wijze verijdelt, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 1 % van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
2. Het tweede en vierde lid vervallen onder vernummering van het derde tot tweede lid.
Artikel 71 komt te luiden:
Indien op grond van artikel 40, tweede lid, of van artikel 46, tweede lid, aan een ontheffing als in het desbetreffende artikel bedoeld verbonden voorschriften niet worden nageleefd, kan de raad de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
Artikel 72 komt te luiden:
De raad kan degene die, in strijd handelt met artikel 43, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
Artikel 73 komt te luiden:
De raad kan degene die onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt bij een melding van een concentratie op grond van artikel 34 of bij een aanvraag om een vergunning voor het tot stand brengen van een concentratie als bedoeld in artikel 41, eerste lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
Artikel 74 komt te luiden:
De raad kan ingeval van overtreding van:
1°. artikel 34,
2°. artikel 39, tweede lid, onder a of b,
3°. artikel 40, derde lid, onder a of b,
4°. artikel 41, eerste lid,
5°. artikel 46, derde of vierde lid, de overtreder,
a. een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking;
b. een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 75 komt te luiden:
Indien op grond van artikel 37, vierde lid, opgelegde voorwaarden niet worden nageleefd of op grond van artikel 41 aan een vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd, kan de raad de overtreder:
a. een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking;
b. een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 75a komt te luiden:
Indien op grond van artikel 5.0.1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij overtredingen als bedoeld in de artikelen 69, 70a, 70b en 71 tot en met 75 toepassing is gegeven aan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, bedraagt voor de daar bedoelde overtreder de bestuurlijke boete ten hoogste € 450 000.
Artikel 76 komt te luiden:
Artikel 57, tweede lid, is van toepassing ten aanzien van het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van artikel 69, eerste lid, 70a, 70b, 71, 72, 73, 74, 75 of 75a.
In artikel 76a wordt «de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend» vervangen door: de overtreder.
De artikelen 77, 78 en 79 worden vervangen door:
1. Indien een ambtenaar als bedoeld in artikel 52, eerste lid, vaststelt dat een overtreding als bedoeld in artikel 69, eerste lid, 70a, eerste lid, 70b, eerste lid, 71, 72, 73, 74, eerste lid, 75, eerste lid, of 76a, is begaan, maakt hij daarvan een rapport als bedoeld in artikel 5.4.2.1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op.
2. Voor zover het rapport strekt ter voorbereiding van het opleggen van een last onder dwangsom, is afdeling 5.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
In artikel 77a, eerste lid, wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
De artikelen 80 en 81 worden vervangen door:
De artikelen 63, 67, 68 en 68a zijn van toepassing op de in dit hoofdstuk bedoelde bestuurlijke boete.
Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste, tweede en vijfde lid vervallen onder vernummering van het derde en vierde lid tot eerste en tweede lid.
2. In het eerste lid wordt «De verjaringstermijn» vervangen door: De vervaltermijn, bedoeld in artikel 5.4.1.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. In het tweede lid wordt «verjaringstermijn» vervangen door: vervaltermijn.
Artikel 82a komt te luiden:
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 70a vervalt vijf jaren nadat de overtreding is begaan.
Artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie de overtreding voorshands kan worden toegerekend» vervangen door: de overtreder.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Afdeling 5.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op de voorlopige last onder dwangsom.
Artikel 84 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de belanghebbenden» vervangen door: de overtreder.
2. In het tweede lid wordt «belanghebbenden» vervangen door: de overtreder.
Artikel 85 komt te luiden:
De voorlopige last vervalt in ieder geval:
a. indien niet binnen zes maanden nadat de beschikking is gegeven een rapport als bedoeld in artikel 5.4.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht is opgemaakt, op het tijdstip waarop die zes maanden zijn verstreken;
b. indien binnen de onder a bedoelde termijn het rapport is opgemaakt, zodra een beschikking is gegeven waarbij een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom wordt opgelegd.
In artikel 92, eerste lid, wordt «als bedoeld in artikel 62, eerste lid,» vervangen door: omtrent het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom.
Artikel 93a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde vergoedingen is, voorzover al niet van toepassing, titel 4.4 met uitzondering van de artikelen 4.4.1.1 en 4.4.1.11 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het verschuldigde bedrag kan worden ingevorderd bij dwangbevel. Artikel 68 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 93b vervalt.
Artikel 35 van de Metrologiewet wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De te betalen geldsom van een verbeurde dwangsom komt toe aan de Staat.
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 47, eerste lid, en artikel 48, eerste lid, wordt «ingeval hij bestuursdwang toepast» telkens vervangen door: ingeval hij een last onder bestuursdwang oplegt.
Artikel 79 komt te luiden:
Onverminderd het bij of krachtens deze afdeling bepaalde geschieden de heffing en invordering van de afdracht aan de provincie met overeenkomstige toepassing van de artikelen 11, 12, 14, 17, eerste lid, 28, eerste, vijfde en zesde lid, en 29 van de Invorderingswet 1990 met dien verstande dat gedeputeerde staten in de plaats treden van de ontvanger.
In artikel 80 wordt «artikel 30f, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: artikel 30f, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 100 komt te luiden:
Onverminderd het bij of krachtens deze afdeling bepaalde geschieden de heffing en invordering van de afdracht aan de staat of een vooruitbetaling op een afdracht met overeenkomstige toepassing van de artikelen 11, 12, 14, 17, eerste lid, 25, eerste en tweede lid, 28, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, en 29 van de Invorderingswet 1990 met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van de ontvanger.
In artikel 101 wordt «artikel 30f, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: artikel 30f, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
In artikel 132 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Postwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 15a wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 15b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «bij beschikking» en wordt «een miljoen gulden» vervangen door: € 450 000.
2. In het tweede lid vervalt: bij beschikking.
3. Het derde en vierde lid vervallen.
De artikelen 15d, 15e, 15f, 15g, 15h, 15i, 15j, 15k, 15m en 15n vervallen.
In artikel 15l, eerste lid, wordt «Een beschikking als bedoeld in artikel 15b» vervangen door: Een beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete.
Artikel 11 van de Prijzennoodwet komt te luiden:
1. Hetgeen is verschuldigd ingevolge een krachtens artikel 9 opgelegde heffing kan bij dwangbevel worden ingevorderd door Onze Minister.
2. Verzet tegen de executie geschiedt door dagvaarding van de Staat voor de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk zijn woonplaats is gelegen.
De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:
Het opschrift van paragraaf 15.2 komt te luiden:
§ 15.2 Bestuurlijke boete en last onder dwangsom.
Artikel 15.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «tot toepassing van bestuursdwang» vervangen door: tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter zake van overtreding van artikel 6a.20, derde lid. Artikel 58 van de Mededingingswet is van overeenkomstige toepassing.
3. In het vierde lid en vijfde lid wordt «is vereiste spoed als bedoeld in artikel 5:24, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval aanwezig» vervangen door: is van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval sprake.
Artikel 15.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 ter zake van overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde regels, alsmede van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. In het tweede en derde lid wordt «een boete» telkens vervangen door «een bestuurlijke boete» en wordt «ingeval van» vervangen door «ter zake van».
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het college kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 ter zake van overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde regels, niet zijnde regels bedoeld in het tweede lid, alsmede van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Indien op grond van artikel 5.0.1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toepassing is gegeven aan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, bedraagt voor de daar bedoelde overtreder de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede en derde lid, ten hoogste € 450 000.
5. Het zesde en zevende lid vervallen en het achtste lid wordt vernummerd tot zesde lid.
De artikelen 15.6, 15.8, 15.9, 15.10, 15.11, 15.13 en 15.16 vervallen.
Artikel 15.12 komt te luiden:
De werking van een beschikking waarmee een bestuurlijke boete is opgelegd, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Artikel 15.14 komt te luiden:
Verzet schorst de tenuitvoerlegging van een dwangbevel dat strekt tot invordering van de bestuurlijke boete.
Artikel 15.15 komt te luiden:
De te betalen geldsom van de opgelegde bestuurlijke boete, de verbeurde dwangsommen en de wettelijke rente komen toe aan de Staat.
In de artikelen 10, eerste lid, 22, tweede lid, en 27, eerste lid, van de Vorderingswet wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 4 van de Wet aardgasprijzen wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 8, eerste lid, van de Wet beschikbaarheid goederen wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 7, derde lid, van de Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 10.4 van de Wet handhaving consumentenbescherming wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «de artikelen 5.4.2.1 tot en met 5.4.2.4 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: de artikelen 5:48 tot en met 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. In onderdeel e wordt «de artikelen 1:81 en 1: 87» vervangen door: artikel 1:81.
[Vervallen]
De Wet op het Centraal bureau voor de statistiek wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt.
2. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid en in dat lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
De artikelen 44, 45, 46, 47, 49, 50 en 52, derde lid, vervallen.
In artikel 48 wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
De wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 614) wordt gewijzigd als volgt:
Artikel VIA, vijfde lid, tweede volzin, komt te luiden: De artikelen 77h, tweede tot en met zesde lid, en 77o van de Elektriciteitswet 1998 zijn van toepassing.
Artikel VII, derde lid, tweede volzin, komt te luiden: De artikelen 77h, tweede tot en met zesde lid, en 77o van de Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk de artikelen 60ac, tweede tot en met zesde lid, en 60aj van de Gaswet zijn van toepassing.
Artikel IX, zesde lid, tweede volzin, komt te luiden: De artikelen 60ac, tweede tot en met zesde lid, en 60aj van de Gaswet zijn van toepassing.
HOOFDSTUK 6. MINISTERIE VAN FINANCIËN
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c vervalt.
2. De onderdelen d tot en met p worden verletterd tot onderdeel c tot en met o.
Artikel 12 komt te luiden:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven titel 4.2 en artikel 4.4.5.1 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing en zijn artikel 3:40, titel 4.1 en de hoofdstukken 6 en 7 van die wet niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking, bedoeld in artikel 30.
In artikel 25, eerste en tweede lid, vervalt «, bestemd voor girale betaling».
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Betalingstermijn bij terugvordering.
2. In het eerste en tweede lid wordt «twee maanden» telkens vervangen door: zes weken.
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «kan een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering verrekenen» vervangen door: is bevoegd tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering.
2. In het tweede lid wordt «een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering te verrekenen» vervangen door: tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering.
Artikel 31 komt te luiden:
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «tien dagen» vervangen door «twee weken» en vervalt de zinsnede «, onder kennisgeving dat hij anders door middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen». Voorts vervalt in het eerste lid de tweede volzin.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De invordering van het bedrag van de terugvordering kan geschieden bij een door de Belastingdienst/Toeslagen uit te vaardigen dwangbevel. In afwijking van artikel 4.4.4.2.6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen bij het dwangbevel tevens de kosten van de aanmaning, de kosten van het dwangbevel en de verschuldigde renten worden ingevorderd.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Artikel 14 van de Invorderingswet 1990 is van overeenkomstige toepassing.
4. Het zevende lid komt te luiden:
7. Artikel 27, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «kosten van dwanginvordering» vervangen door «kosten van aanmaning en de kosten van invordering bij dwangbevel» en wordt «opgelegde boete» vervangen door: opgelegde bestuurlijke boete.
2. In het tweede lid wordt «twee maanden» vervangen door «zes weken» en wordt «artikelen 28, derde lid, 30, 31 en 32» vervangen door: artikelen 28, vierde lid, 30, 31 en 32.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Op de beschikking, bedoeld in het tweede lid, zijn de artikelen 4.4.2.1 tot en met 4.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «De toerekening van betaling geschiedt» vervangen door: In afwijking van artikel 4.4.1.8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toerekening van de betalingen.
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Boete» vervangen door: Bestuurlijke boete.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete is artikel 67g, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. Bij het opleggen van de in het eerste lid bedoelde bestuurlijke boete vindt artikel 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.
4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. In afwijking in zoverre van artikel 5.4.1.6 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid, vijf jaren na de dag waarop de in artikel 18, derde lid, gestelde termijn is verstreken en een bestuurlijke boete als bedoeld in het tweede lid, vijf jaren na het einde van het berekeningsjaar waarop de te hoog toegekende tegemoetkoming betrekking heeft.
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Boete» vervangen door: Bestuurlijke boete.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete zijn de artikelen 67g, tweede lid, en 67p van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
3. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. Bij het opleggen van de in het eerste lid bedoelde bestuurlijke boete vindt artikel 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.
4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. In afwijking in zoverre van artikel 5.4.1.6 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vijf jaren na de dag waarop de in artikel 38, derde lid, gestelde termijn is verstreken.
In artikel 42 wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, vierde lid, wordt «de afdelingen 5.2 en 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: titel 5.2 en afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 5, derde lid, vervalt.
In de artikelen 27c, 29c, derde lid, 67a, eerste lid, 67b, eerste en tweede lid, 67c, eerste lid, 67d, eerste lid, 67e, eerste en derde lid, en 67f, eerste lid, wordt «een boete» telkens vervangen door: een bestuurlijke boete.
In artikel 66 wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Na artikel 67f wordt ingevoegd:
Bij toepassing van artikel 5.0.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de voorwaarde van gelijktijdigheid, bedoeld in de artikelen 67a, eerste lid, 67c, tweede lid, 67d, eerste lid, 67e, eerste lid en 67f, derde lid, voor zover nodig.
Hoofdstuk VIIIA wordt als volgt gewijzigd:
Het opschrift van afdeling 1 komt te luiden: Afdeling 1 Overtredingen.
In het opschrift van afdeling 2 wordt «Voorschriften» vervangen door: Aanvullende voorschriften.
Artikel 67g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van artikel 5.0.9 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de inspecteur de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige, uiterlijk bij de in het eerste lid bedoelde beschikking, in kennis van de in dat artikel bedoelde gegevens.
3. Het derde en vierde lid vervallen.
In artikel 67h wordt «een boete» vervangen door: een bestuurlijke boete.
De artikelen 67i tot en met 67m en 67o vervallen.
Na artikel 67p worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. Met betrekking tot het opleggen van een verzuimboete vindt artikel 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.
2. In afwijking in zoverre van artikel 5.4.1.6 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid om een in een belastingwet geregelde verzuim- of vergrijpboete op te leggen niet na twee, onderscheidenlijk vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
In afwijking van artikel 10:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan degene die de overtreding constateert ook worden belast met het opleggen van een bestuurlijke boete.
Artikel 69a vervalt.
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, tweede lid, wordt «hoofdstuk 4, afdeling 5.2» vervangen door: titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4.4.5.1, titel 5.2.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 4.4.1.8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toerekening van de betalingen achtereenvolgens aan:
a. de kosten;
b. de betalingskorting;
c. de rente;
d. de belastingaanslag.
2. Het derde lid vervalt.
Artikel 7a, eerste lid, komt te luiden:
1. Ingeval de belastingschuldige geen bankrekening heeft bestemd voor betaling van rijksbelastingen dan wel andere belastingen of heffingen voor zover de invordering daarvan is opgedragen aan de ontvanger betaalt de ontvanger op een bankrekening die op naam staat van de belastingschuldige.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «twee maanden» vervangen door: zes weken.
2. Het vijfde lid, derde volzin, komt te luiden: Indien de toepassing van de eerste volzin niet leidt tot meer dan één termijn, vindt het eerste lid toepassing.
In artikel 11 wordt «tien dagen» vervangen door «twee weken» en vervalt de zinsnede «, onder kennisgeving dat hij anders door middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen». Voorts vervalt de tweede volzin.
Artikel 12 komt te luiden:
1. De invordering van de belastingaanslag kan geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.
2. In afwijking van artikel 4.4.4.2.6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen bij het dwangbevel tevens de kosten van de aanmaning, de kosten van het dwangbevel en de rente worden ingevorderd.
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 4.4.4.2.10 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de betekening van het dwangbevel overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot de betekening van exploten. Het dwangbevel vermeldt dat de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen.
2. In het derde lid wordt «De betekening van het dwangbevel met bevel tot betaling kan ook geschieden» vervangen door: In afwijking van artikel 4.4.4.2.10 kan de betekening van het dwangbevel met bevel tot betaling ook geschieden.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.
3. De eerste volzin van het eerste lid (nieuw) komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, dat op de voet van artikel 13, derde lid, is betekend, niet dan na betekening van een hernieuwd bevel tot betaling.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt «Het tweede lid» vervangen door: Het eerste lid.
In artikel 15, eerste lid, onderdeel d, wordt «artikel 14, tweede lid» vervangen door: artikel 14, eerste lid.
Artikel 16 vervalt.
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede tot en met negende lid worden vernummerd tot eerste tot en met achtste lid.
3. In de eerste volzin van het eerste lid (nieuw) wordt «ter zake van de in het eerste lid bedoelde rijksbelastingen en andere belastingen en heffingen» vervangen door: ter zake van rijksbelastingen en andere belastingen en heffingen voor zover de invordering daarvan aan de ontvanger is opgedragen.
4. In het eerste lid (nieuw) wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd: De artikelen 53 tot en met 55, 234, 235 en 307 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing.
5. In het eerste lid (nieuw) vervalt in de vierde volzin (nieuw) de zinsnede «voor zoveel nodig in afwijking van hetgeen voortvloeit uit het eerste lid».
6. In het eerste lid (nieuw) komt de zesde volzin (nieuw) te luiden: In afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt als tijdstip van verrekening de dagtekening van het aanslagbiljet waaruit van het te betalen bedrag blijkt.
7. In het derde lid (nieuw) wordt in de derde volzin «het tweede en derde lid» vervangen door: het eerste en tweede lid.
8. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het vijfde lid» vervangen door: het vierde lid.
9. In het zesde lid (nieuw) wordt «het vijfde lid» vervangen door: het vierde lid.
10. Na het achtste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. In afwijking van artikel 4.4.1.9, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is verrekening ook mogelijk van een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 27 komt te luiden:
1. De ontvanger kan de verjaring van een rechtsvordering tot betaling stuiten door een schriftelijke mededeling waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorhoudt.
2. Indien een belastingschuldige is opgehouden te bestaan en voor zover voor zijn belastingschuld een aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49, eerste lid, heeft plaatsgevonden, treedt de aansprakelijk gestelde voor die belastingschuld in de plaats van de belastingschuldige, voor zover het betreft de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling.
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.
2. Het tweede tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met zevende lid.
3. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Op de in het eerste lid bedoelde beschikking is afdeling 4.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
In artikel 52, eerste lid, wordt «twee maanden» vervangen door: zes weken.
In artikel 53, eerste lid, wordt «artikel 24, derde lid» vervangen door: artikel 24, tweede lid.
In artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt «Ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van bedragen door de zorg van een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger en door een belastingdeurwaarder op grond van de bepalingen van de Invorderingswet 1990 of enige andere wettelijke bepaling worden» vervangen door: In afwijking van de afdelingen 4.4.4 en 4.4.5 van de Algemene wet bestuursrecht worden ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van bedragen door de zorg van een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger en door een belastingdeurwaarder op grond van de bepalingen van de Invorderingswet 1990 of enige andere wettelijke bepaling.
Artikel 13 van de Wet belasting zware motorrijtuigen wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
2. In het derde lid wordt «vervalt de bevoegdheid» vervangen door: vervalt, in afwijking van artikel 5.4.1.6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de bevoegdheid.
De Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 9a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 9b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 9c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
2. Het vierde lid vervalt.
De artikelen 9d, 9e en 9f vervallen.
De artikelen 9h, 9i en 9j vervallen.
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt als volgt gewijzigd:
De artikelen 28a tot en met 28g vervallen.
Indien het bij koninklijke boodschap van 10 oktober 2007 ingediende voorstel van wet houdende samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) (Kamerstukken II 2007/08, 31 238, nr. 2) niet tot wet is of wordt verheven of, nadat het tot wet is verheven, nog niet in werking is getreden, wordt de Wet identificatie bij dienstverlening als volgt gewijzigd:
1. In artikel 8b vervalt het tweede lid en wordt het derde lid vernummerd tot tweede lid.
2. De artikelen 8c, derde lid, 8d, derde lid, 8e, 8f, 8g, 8h, 8i, 8j en 8k vervallen.
In de artikelen 1.7, eerste lid, 3.83, zevende lid, onder 1°, 3.133, vijfde lid, 3.135, eerste lid, onderdeel d, 3.136, tweede lid, 3.138, vierde lid, en 7.2, achtste lid, onderdeel d, onder 1°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt «artikel 25, vijfde lid» telkens vervangen door: artikel 25, derde lid.
De Wet inzake de geldtransactiekantoren wordt als volgt gewijzigd:
Het opschrift van Hoofdstuk 7 komt te luiden:
LAST ONDER DWANGSOM EN BESTUURLIJKE BOETE.
De artikelen 20, tweede lid, 21, tweede lid, 22, vierde lid, 23, 24 en 25 vervallen, onder vernummering van het derde lid van de artikelen 20 en 21 tot tweede lid.
Artikel 26, tweede lid, vervalt, alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.
De artikelen 27, 28, 29 en 30 vervallen.
Indien het bij koninklijke boodschap van 10 oktober 2007 ingediende voorstel van wet houdende samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) (Kamerstukken II 2007/08, 31 238, nr. 2) niet tot wet is of wordt verheven of, nadat het tot wet is verheven, nog niet in werking is getreden, wordt de Wet melding ongebruikelijke transacties als volgt gewijzigd:
1. Artikel 17c vervalt het tweede lid en wordt het derde lid vernummerd tot tweede lid.
2. De artikelen 17d, derde lid, 17e, derde lid, 17f, 17g, 17h, 17i, 17j, 17k en 17l vervallen.
In de artikelen 13a, zesde lid, en 15a, elfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 19b, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 25, vijfde lid» vervangen door: artikel 25, derde lid.
In de artikelen 28b, eerste, tweede, derde en vierde lid, en 28c, eerste en tweede lid, wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 37d van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 komt te luiden:
1. Indien gebruik van de weg wordt gemaakt met een vrachtauto die deel uitmaakt van een bedrijfsvoertuigenpark en die is verbonden met een aanhangwagen die geen deel uitmaakt van dat bedrijfsvoertuigenpark, is artikel 37c met betrekking tot die vrachtwagen niet van toepassing gedurende het in artikel 37b, vierde lid, onderdeel a, bedoelde jaar.
2. Het gebruik van de weg, bedoeld in het eerste lid, vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan de houder een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 453. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt, in afwijking van artikel 5.4.1.6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door het verloop van vijf jaren na afloop van het in artikel 37b, vierde lid, onderdeel a, bedoelde jaar.
Artikel 40, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
2. In het tweede lid wordt «vervalt door» vervangen door: vervalt, in afwijking van artikel 5.4.1.6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:79 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 1:80 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 1:81 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
2. Het derde lid vervalt.
De artikelen 1:82, 1:83 en 1:84 vervallen.
Artikel 1:85 komt te luiden:
1. Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2. De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.
De artikelen 1:86, 1:87 en 1:88 vervallen.
De Wet toezicht accountantsorganisaties wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de boete» vervangen door: de bestuurlijke boete.
2. Het derde lid vervalt.
De artikelen 56, 57, 58, 59, 60, 61 en 62 vervallen.
De Wet toezicht trustkantoren wordt als volgt gewijzigd:
Het opschrift van Hoofdstuk 7 komt te luiden:
LAST ONDER DWANGSOM EN BESTUURLIJKE BOETE
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
2. Het vierde lid vervalt.
De artikelen 23, 24 en 25 vervallen.
Artikel 26, tweede lid, vervalt, alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.
De artikelen 27, 28, 29 en 30 vervallen.
Indien het bij koninklijke boodschap van 1 juni 2006 ingediende voorstel van wet tot Algehele herziening van de douanewetgeving (Algemene douanewet) (Kamerstukken II 2005/06, 30 580, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt die wet als volgt gewijzigd:
In artikel 1:6, tweede lid, wordt «afdeling 5.2» vervangen door: titel 5.2.
Artikel 1:31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het toepassen van bestuursdwang» vervangen door: het opleggen van een last onder bestuursdwang.
2. In het tweede lid wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In paragraaf 7.3.1 wordt vóór artikel 7:5 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Artikel 4.4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. Artikel 4.4.1.4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
3. Uitstel van betaling als bedoeld in de artikelen 224 tot en met 228 van het Communautair douanewetboek is geen uitstel van betaling als bedoeld in artikel 4.4.1.10 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Het uitstel van betaling, bedoeld in artikel 4.4.1.10 van de Algemene wet bestuursrecht, is een «andere betalingsfaciliteit» als bedoeld in artikel 229 van het Communautair douanewetboek.
5. Artikel 4.4.1.12 van de Algemene wet bestuursrecht is slechts van toepassing indien het uitstel van betaling betreft ingevolge artikel 229 van het Communautair douanewetboek.
6. Afdeling 4.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
In de artikelen 9:1 tot en met 9:5 wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 9:6 komt te luiden:
In afwijking van artikel 5.4.1.6, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in deze afdeling door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop het verzuim of vergrijp waarop de bestuurlijke boete betrekking heeft, heeft plaatsgevonden.
In het opschrift van afdeling 9.2 van Hoofdstuk 9 wordt «VOORSCHRIFTEN» vervangen door: AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN.
De artikelen 9:7 en 9:9 tot en met 9:15 vervallen.
In artikel 9:8 wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
In artikel 9:16 wordt «bij beschikking opgelegde boete» vervangen door: opgelegde bestuurlijke boete.
Artikel 10:12 vervalt.
HOOFDSTUK 7. MINISTERIE VAN JUSTITIE
Indien hoofdstuk 3, artikel 3.5, onderdeel A, onder 2, van het bij koninklijke boodschap van 11 december 2006 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van enige wetten in verband met de invoering van het burgerservicenummer (Aanpassingswet burgerservicenummer) (30 907), eerder in werking treedt of is getreden dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A. Hoofdstuk 6, artikel 1 (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen), onderdeel A, onder 2, komt te luiden:
2. De onderdelen d tot en met q worden verletterd tot onderdeel c tot en met p.
B. Hoofdstuk 9, artikel 6 (Wet kinderopvang), onderdeel B, komt te luiden:
In artikel 1a, derde lid, onderdeel a, wordt «onderdelen b, h en q» vervangen door: onderdelen b, g en p.
In artikel 30, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt «Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
In de artikelen 77, eerste lid, onder 2, en 94, eerste lid, van de Onteigeningswet wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
[Vervallen]
In artikel 26, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheid olietankschepen wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Na artikel 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De titels 4.4, 5.1 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op het opleggen en de inning van een administratieve sanctie op grond van deze wet.
De Wet bescherming persoonsgegevens wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 61, vierde lid, en 65 wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 64, derde lid, wordt «Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 66 komt te luiden:
Het College kan aan de verantwoordelijke een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste EUR 4 500 ter zake van overtreding van het bij of krachtens artikel 27, 28 of 79, eerste lid, bepaalde.
De artikelen 67, 68, 69 en 70 vervallen.
In artikel 71 wordt «De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 70» vervangen door: De werking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijk boete.
De artikelen 72, 73 en 75, vijfde lid, vervallen.
De Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, vervalt «en een besluit tot invordering bij dwangbevel».
In de bijlage wordt onderdeel «17. Artikel 73, eerste lid, van de Meststoffenwet» vervangen door: 17. Artikel 51, eerste lid, van de Meststoffenwet.
De Wet Justitie-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
a. Het opschrift «Afdeling 3. De regionale en lokale instellingen voor slachtofferhulp» vervalt.
b. De artikelen 16 tot en met 19 vervallen.
In de artikelen 96, eerste lid, en 110, eerste lid, van de Wet op het notarisambt wordt «Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht» telkens vervangen door: Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 12, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Artikel 10.1.3.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15 komt te luiden:
Onze Minister kan aan de houder van de vergunning een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste EUR 11 250 ter zake van overtreding van artikel 4, vijfde of zesde lid, 6, 7, eerste, tweede of vijfde lid, 8, tweede lid, 9, 10, eerste, derde of vierde lid, 11, tweede lid, of 12, eerste of tweede lid.
In artikel 16 vervallen het derde en vierde lid.
Artikel 17 komt te luiden:
De werking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd, wordt opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.
Aan artikel 38 van de Wet wapens en munitie wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Artikel 10.1.3.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van 6 juni 2007 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II, 2006/07, 31 065, nr. 1–2) tot wet is verheven en later in werking treedt dan hoofdstuk 7 van deze wet, vervallen in hoofdstuk 8 van die wet de artikelen 4, 5 en 8.
HOOFDSTUK 8. MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
In artikel 8 van de Bodemproductiewet 1939 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 17, derde lid, van de Diergeneesmiddelenwet wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 112, eerste lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 113 komt te luiden:
Hetgeen krachtens het voorgaande artikel verschuldigd is, kan worden ingevorderd bij dwangbevel.
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 93a vervalt de eerste volzin van het zesde lid.
In artikel 106 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 23, tweede lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 135 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Zodra en voor zover de lijst der geldelijke regelingen door de rechtbank is gesloten, wordt de schuldplichtigheid, bedoeld in artikel 102, vastgesteld door een door Onze Minister aan te wijzen ambtenaar.
2. Onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot tweede, derde en vierde lid en van het zevende en achtste lid tot vijfde en zesde lid vervallen het tweede en het zesde lid.
3. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:
2. Indien de schuldplichtige na de aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van het verschuldigde bedrag geschieden bij een door de ambtenaar uit te vaardigen dwangbevel.
4. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:
6. Met betrekking tot de kosten van aanmaning en verdere invordering zijn de artikelen 6 en 7 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing.
In artikel 30 van de Kaderwet diervoeders wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 6, vierde lid, van de Kaderwet LNV-subsidies wordt «en artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: en artikel 4:57, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 49 van de Landbouwwet komt te luiden:
1. Hetgeen krachtens de artikelen 13 en 14 is verschuldigd, kan door de Staat, onderscheidenlijk door de voorzitter van het betrokken bedrijfslichaam of samenwerkingslichaam bij dwangbevel worden ingevorderd.
2. Verzet tegen de executie geschiedt door dagvaarding van de Staat, onderscheidenlijk het betrokken productschap, bedrijfschap of samenwerkingslichaam voor de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk zijn woonplaats is gelegen.
De Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 49 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De artikelen 50 vervalt.
Artikel 51 komt te luiden:
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de artikelen 7, 9, tweede lid, 11, vijfde lid, 13, derde lid, 14, eerste lid, 15, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40.
De artikelen 52 tot en met 54 vervallen.
In artikel 55 vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
De artikelen 56, 59, 61 en 63 tot en met 68 vervallen.
Artikel 69 (nieuw) komt te luiden:
Onze Minister kan de bestuurlijke boete verrekenen met te verstrekken subsidies bij of krachtens de Kaderwet LNV-subsidies.
De artikelen 70 tot en met 75 vervallen.
In artikel 57, eerste en tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Noodwet voedselvoorziening wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 26, eerste lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 27 komt te luiden:
Hetgeen krachtens artikel 8 is verschuldigd, kan door Onze Minister, onderscheidenlijk door de voorzitter van het betrokken bedrijfslichaam bij dwangbevel worden ingevorderd.
In de artikelen 7 en 12, eerste lid, van dePlantenziektenwet wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 13, tweede lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 54b van de Visserijwet 1963 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 16 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De geldboete komt toe aan de Staat. Degene aan wie een boete is opgelegd, wordt door een door Onze Minister aan te wijzen ambtenaar bij gedagtekende brief uitgenodigd de verschuldigde geldboete te betalen.
2. Onder vernummering van het zevende, achtste en negende lid tot zesde, zevende en achtste lid en van het elfde en twaalfde lid tot negende en tiende lid vervallen het zesde en het tiende lid.
3. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:
6. Indien de schuldenaar in gebreke blijft, kan de invordering van de verschuldigde geldboete geschieden bij een door de ambtenaar uit te vaardigen dwangbevel.
4. Het tiende lid (nieuw) komt te luiden:
10. Met betrekking tot de kosten van aanmaning en verdere invordering zijn de artikelen 6 en 7 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing.
De Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Bij gebreke van betaling binnen de door de Raad gestelde termijn kan de Raad het verschuldigde bedrag invorderen bij dwangbevel. De artikelen 4.4.4.2.1 tot en met 4.4.4.2.11 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Onder vernummering van het zevende lid tot zesde lid vervalt het zesde lid.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Bij gebreke van betaling binnen de door de keuringsinstelling gestelde termijn kan de keuringsinstelling het verschuldigde bedrag invorderen bij dwangbevel. De artikelen 4.4.4.2.1 tot en met 4.4.4.2.11 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Onder vernummering van het zevende lid tot zesde lid vervalt het zesde lid.
Artikel 47, derde lid komt te luiden:
3. De keuringsinstelling kan van de overtreder bij dwangbevel de ingevolge het tweede lid verschuldigde kosten invorderen. De artikelen 4.4.4.2.1 tot en met 4.4.4.2.11 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 93 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 16a Landbouwkwaliteitswet
De Landbouwkwaliteitswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «worden nadere regels gesteld» vervangen door: kunnen nadere regels worden gesteld.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. Bij gebreke van betaling binnen de door de controle-instelling of door Onze Minister gestelde termijn kan de controle-instelling of Onze Minister het verschuldigde bedrag invorderen bij dwangbevel. De artikelen 4.4.4.2.1 tot en met 4.4.4.2.11 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 19 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 86 en 87, vijfde lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 89 vervalt.
Artikel 90 komt te luiden:
Onze Minister kan, mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, een bestuurlijke boete opleggen ter zake van een overtreding van artikel 18, 19, 20, 22, eerste, tweede of vierde lid, 40, derde lid, 64, achtste lid, 67, tweede lid, 71, eerste lid, 72, eerste, tweede of derde lid, 73, eerste lid, 74, tweede lid, 75, 76, eerste lid, 77 tot en met 81, 115 of 118.
De artikelen 91 tot en met 93 vervallen.
In artikel 94 vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
De artikelen 95, 96 en 98 tot en met 107 vervallen.
Artikel 108 komt te luiden:
Bij gebreke van volledige betaling binnen de in artikel 4.4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn kan Onze Minister de verschuldigde bestuurlijke boete invorderen bij dwangbevel.
De artikelen 109 en 110 vervallen.
Indien het bij koninklijke boodschap van 14 mei 2007 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de regulering van bestaand gebruik en enkele andere zaken (Kamerstukken II 2006/07, 31 038, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt in artikel 57, eerste en vierde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
HOOFDSTUK 9. MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
In de artikelen 24, tweede lid, 34, eerste lid, en 39, eerste lid, van de Archiefwet 1995 wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 9a van de Les- en cursusgeldwet komt te luiden:
Artikel 9a. Invordering en dwangbevel
De Informatie Beheer Groep vaardigt een dwangbevel uit aan de nalatige, indien het bij of krachtens deze wet verschuldigde lesgeld geheel of gedeeltelijk niet tijdig is voldaan.
De Mediawet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 95 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 106 vervalt de aanduiding «1.» en vervalt het tweede lid.
In artikel 108e vervalt de aanduiding «1.» en vervalt het tweede lid.
In artikel 135, eerste lid, onderdelen a tot en met c, wordt «per overtreding, bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens» telkens vervangen door: per gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens.
Artikel 137 vervalt.
In de artikelen 30 en 31 van de Monumentenwet 1988 wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.5.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Correctie rijksbijdrage en verrekening correcties» vervangen door: Correctie rijksbijdrage; verrekening vorderingen.
2. In het eerste lid wordt «De correctie wordt verrekend met de rijksbijdrage voor het desbetreffende jaar of uitbetaald in dat jaar» vervangen door: Onze Minister verrekent de correctie met de rijksbijdrage voor het desbetreffende jaar of betaalt uit in dat jaar.
3. In het tweede lid wordt «De correctie wordt verrekend met de rijksbijdrage voor het eerstvolgende jaar of uitbetaald in dat jaar» vervangen door: Onze Minister verrekent de correctie met de rijksbijdrage voor het eerstvolgende jaar of betaalt uit in dat jaar.
4. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. Onverminderd het eerste en tweede lid is Onze Minister bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens deze wet van of op het bevoegd gezag van een instelling met vorderingen krachtens een andere wet.
Artikel 11.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Terugvordering rijksbijdrage educatie» vervangen door: Terugvordering rijksbijdrage educatie; verrekening vorderingen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onze Minister is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens deze wet van of op een gemeente met vorderingen van of op Onze Minister krachtens een andere wet.
De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, eerste lid, onderdeel n, wordt «onder i» vervangen door: onderdeel h.
In artikel 1a, derde lid, onderdeel a, wordt «onderdelen b en h» vervangen door: onderdelen b en g.
In artikel 66, eerste lid, wordt «het toepassen van bestuursdwang» vervangen door: het opleggen van een last onder bestuursdwang.
Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en vierde lid vervallen.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
De artikelen 73 tot en met 79 vervallen.
Artikel 80 komt te luiden:
Indien het college van burgemeester en wethouders voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen, geeft hij de overtreder daarvan kennis onder de vermelding van de gronden waarop het voornemen berust en overlegging van het rapport.
De artikelen 81 tot en met 84 vervallen.
Artikel 86 komt te luiden:
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:
a. aan de ouder die een verplichting gesteld in artikel 33 niet nakomt, een bestuurlijke boete opleggen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 29a, en 29g van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
b. aan de houder die een verplichting gesteld in artikel 33, vierde lid, niet nakomt een bestuurlijke boete opleggen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 72, eerste lid, onder b, en 80.
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 144 komt te luiden:
Artikel 144. Verlening en verrekening voorschotten op de bekostiging
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven voor de verlening van voorschotten op de bekostiging en voor de verrekening van de betaalde voorschotten met het bedrag van de vastgestelde bekostiging of onderdelen daarvan.
Na artikel 144 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 145. Verrekening van vorderingen
Onze Minister is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens deze wet van of op het bevoegd gezag van een school met vorderingen van of op Onze Minister krachtens een andere wet.
De Wet op de vaste boekenprijs wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 17 komt te luiden:
Bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken 2 tot en met 4 door een uitgever, importeur of verkoper kan het Commissariaat aan de overtreder:
a. een bestuurlijke boete opleggen, of
b. een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 18 komt te luiden:
De in artikel 17, eerste lid, onder a, bedoelde bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 90 000.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de eerste volzin en wordt «Aan een last kunnen voorschriften worden verbonden» vervangen door: Aan een last onder dwangsom, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder b, kunnen voorschriften worden verbonden.
2. Het derde en vierde lid vervallen.
De artikelen 20 en 21 vervallen.
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
2. Het tweede, derde, vijfde en zesde lid vervallen.
3. Het vierde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.
De artikelen 23 tot en met 26 vervallen.
Na artikel 27 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Op de bevoegdheid een last onder dwangsom op te leggen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder b, zijn de artikelen 5.4.1.6 en 5.4.2.1 tot en met 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
Na artikel 2.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 2.9a Verrekening van vorderingen
Onze Minister is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens deze wet van of op het bevoegd gezag van een instelling met vorderingen van of op Onze Minister krachtens een andere wet.
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 149 komt te luiden:
Artikel 149. Verlening en verrekening voorschotten op de bekostiging
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven voor de verlening van voorschotten op de bekostiging en voor de verrekening van de betaalde voorschotten met het bedrag van de vastgestelde bekostiging of onderdelen daarvan.
Na artikel 149 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 150. Verrekening van vorderingen
Onze Minister is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens deze wet van of op het bevoegd gezag van een school met vorderingen van of op Onze Minister krachtens een andere wet.
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 96k wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot het tweede en derde lid.
Artikel 96r komt te luiden:
Artikel 96r. Verlening en verrekening voorschotten op de bekostiging
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven voor de verlening van voorschotten op de bekostiging en voor de verrekening van de betaalde voorschotten met het bedrag van de vastgestelde bekostiging of onderdelen daarvan.
Na artikel 96r wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 96r1. Verrekening van vorderingen
Onze Minister is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens deze wet van of op het bevoegd gezag van een school met vorderingen van of op Onze Minister krachtens een andere wet.
Artikel 7 van de Wet overige OCenW-subsidies vervalt.
De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 7.4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Artikel 4.4.1.9, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op deze wet.
In artikel 8.1, tweede lid, wordt «wordt het toegekende bedrag aan studiefinanciering verlaagd met het niet uitbetaalde bedrag» vervangen door: verrekent de IB-Groep het toegekende bedrag aan studiefinanciering met het niet uitbetaalde bedrag.
Artikel 8.3 komt te luiden:
Artikel 8.3. Invordering en dwangbevel
De IB-Groep vaardigt een dwangbevel uit aan de nalatige, indien een bij of krachtens deze wet verschuldigd bedrag geheel of gedeeltelijk niet tijdig is voldaan.
Na artikel 12.11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 12.12. Afwijking in verband met de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht
In afwijking van artikel III van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht is de Algemene wet bestuursrecht zoals die geldt na inwerkingtreding van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht van toepassing op alle betalingen op grond van de Wet studiefinanciering 2000.
De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2.26, tweede lid, wordt «Deze tegemoetkoming wordt verrekend met die onderwijsbijdrage» vervangen door: De IB-Groep verrekent deze tegemoetkoming met die onderwijsbijdrage.
Aan artikel 7.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Artikel 4.4.1.9, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op deze wet.
In artikel 8.1, tweede lid, wordt «wordt het toegekende bedrag aan tegemoetkoming verlaagd met het niet uitbetaalde bedrag» vervangen door: verrekent de IB-Groep het toegekende bedrag aan tegemoetkoming met het niet uitbetaalde bedrag.
Artikel 8.2 komt te luiden:
Artikel 8.2. Invordering en dwangbevel
De IB-Groep vaardigt een dwangbevel uit aan de nalatige, indien een bij of krachtens deze wet verschuldigd bedrag geheel of gedeeltelijk niet tijdig is voldaan.
Na artikel 12.11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 12.12. Afwijking in verband met de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht
In afwijking van artikel III van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht is de Algemene wet bestuursrecht zoals die geldt na inwerkingtreding van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht van toepassing op alle betalingen op grond van de Wet tegemoetkomingen onderwijsbijdrage en schoolkosten.
HOOFDSTUK 10. MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
De Algemene bijstandswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 14 komt te luiden:
1. Burgemeester en wethouders weigeren de bijstand tijdelijk geheel of gedeeltelijk indien de belanghebbende blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, dan wel in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag of nadien onvoldoende heeft meegewerkt aan het verkrijgen of behouden van arbeid in dienstbetrekking, de verplichting, bedoeld in artikel 65, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet binnen de door burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk de Centrale organisatie werk en inkomen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen, dan wel een verplichting als bedoeld in artikel 8, zesde lid, onderdeel b, artikel 65, tweede of derde lid, artikel 70, vierde lid, of een op grond van hoofdstuk VIII aan de bijstand verbonden verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 65, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste en het tweede lid nadere regels worden gesteld.
Artikel 14a komt te luiden:
1. Burgemeester en wethouders leggen een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 65, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen door geen, onjuiste of onvolledige mededelingen te doen.
2. Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 65, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
De artikelen 14b tot en met 14e vervallen.
Artikel 14f komt te luiden:
1. Burgemeester en wethouders verrekenen de bestuurlijke boete met algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, die de overtreder ontvangt.
2. Indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd inmiddels bijstand of uitkering als bedoeld in het eerste lid ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente die de bestuurlijke boete heeft opgelegd, betaalt die andere gemeente het bedrag van die bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op haar verzoek aan de gemeente die de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
3. Indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet of de Wet arbeid en zorg, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank, het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op haar verzoek aan de gemeente die de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan burgemeester en wethouders. Indien burgemeester en wethouders gebruik maken van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
5. Zolang de belanghebbende zijn verplichting, bedoeld in artikel 14a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. zijn burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
[Vervallen]
[Vervallen]
[Vervallen]
Artikel 142a vervalt.
De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het achtste lid komt te luiden:
8. Een herziening van de kinderbijslag op grond van dit artikel vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. De Sociale verzekeringsbank betaalt de herziene kinderbijslag, bedoeld in het achtste lid, bij de eerstvolgende betaling van de kinderbijslag nadat de herziening, bedoeld in het tweede lid, heeft plaatsgevonden.
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met vierde lid komen te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank weigert de kinderbijslag tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de verzekerde of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een verplichting op grond van artikel 16 opgelegd, of de verplichting, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 15 niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
2. In het vijfde lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 17a komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15.
2. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 17b vervalt.
Artikel 17c komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de termijn waarvoor uitstel van betaling van de bestuurlijke boete kan worden verleend alsmede omtrent de hoogte van het op grond van artikel 17g, eerste of tweede lid, te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt.
De artikelen 17d en 17e vervallen.
In artikel 17f wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 17g komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank verrekent de bestuurlijke boete met kinderbijslag op grond van deze wet, ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet of een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, die degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, ontvangt.
2. Het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, onderscheidenlijk het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op haar verzoek aan de Sociale verzekeringsbank indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet werk en inkomen kunstenaars, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de Sociale verzekeringsbank. Indien de Sociale verzekeringsbank gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang de verzekerde en degene met wie hij een huishouden vormt, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplichting als bedoeld in artikel 17a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Aan artikel 18 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Indien de kinderbijslag in het buitenland wordt uitbetaald:
a. worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de kinderbijslag in mindering gebracht; en
b. geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4.4.1.5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.
Artikel 21a komt te luiden:
Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op de nog niet vastgestelde kinderbijslag beschouwd als kinderbijslag op grond van deze wet.
In artikel 24 vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid, het vijfde lid.
Artikel 24a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank kan de onverschuldigd betaalde kinderbijslag, bedoeld in artikel 24, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «17g, tweede lid» vervangen door: 17g, eerste lid.
Artikel 24b komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
In artikel 36 wordt «Overtreding van bepalingen van» vervangen door: Een gedraging die in strijd is met.
Artikel 39 vervalt.
De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Een herziening van een uitkering op grond van deze wet in verband met een wijziging van het netto-minimumloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Er wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. De Sociale verzekeringsbank betaalt de herziene uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerst volgende uitkeringsbetaling nadat de herziening, bedoeld in het derde lid, heeft plaatsgevonden.
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De vakantie-uitkering wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Het vijfde lid vervalt.
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met vierde lid komen te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting op grond van artikel 36, tweede lid, of 37 opgelegd, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 35, niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
2. In het vijfde lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 39 komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35.
2. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 40 vervalt.
Artikel 41 komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de termijn waarvoor uitstel van betaling van de bestuurlijke boete kan worden verleend alsmede omtrent de hoogte van het op grond van artikel 45, eerste of tweede lid, te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt.
De artikelen 42 en 43 vervallen.
In artikel 44 wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 45 komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet of ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, die degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, ontvangt.
2. Het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, onderscheidenlijk het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op haar verzoek aan de Sociale verzekeringsbank indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet werk en inkomen kunstenaars, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de Sociale verzekeringsbank. Indien de Sociale verzekeringsbank gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn verplichting, bedoeld in artikel 39, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Artikel 46, eerste lid, komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank betaalt de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat.
Artikel 47 komt te luiden:
Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op de nog niet vastgestelde uitkering beschouwd als een uitkering op grond van deze wet.
Artikel 48 komt te luiden:
Indien de uitkering in het buitenland wordt uitbetaald:
a. worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de uitkering in mindering gebracht; en
b. geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4.4.1.5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.
In artikel 53 vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid, het vijfde lid.
Artikel 54, eerste lid, komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 53, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 55 komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Artikel 57, vierde lid, komt te luiden:
4. Een herziening van een uitkering op grond van het tweede lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
In artikel 77 wordt «Overtreding van bepalingen van» vervangen door: Een gedraging die in strijd is met.
Artikel 79 vervalt.
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het achtste lid komt te luiden:
8. Een herziening van het bruto-ouderdomspensioen in verband met een wijziging van het netto-minimumloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Er wordt een negende lid toegevoegd, luidende:
9. De Sociale verzekeringsbank betaalt het herziene ouderdomspensioen, bedoeld in het achtste lid, bij de eerstvolgende betaling van het ouderdomspensioen nadat de herziening, bedoeld in het achtste lid, heeft plaatsgevonden.
Artikel 17b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met vierde lid komen te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank weigert het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting, hem op grond van artikel 15, tweede lid, opgelegd, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 49 niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
2. In het vijfde lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 17c komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
2. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 17d vervalt.
Artikel 17e komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de termijn waarvoor uitstel van betaling van de bestuurlijke boete kan worden verleend alsmede omtrent de hoogte van het op grond van artikel 17i, eerste of tweede lid, te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt.
De artikelen 17f en 17g vervallen.
In artikel 17h wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 17i komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank verrekent de bestuurlijke boete met het ouderdomspensioen dat degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van deze wet ontvangt.
2. Het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, onderscheidenlijk het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op haar verzoek aan de Sociale verzekeringsbank indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet werk en inkomen kunstenaars, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de Sociale verzekeringsbank. Indien de Sociale verzekeringsbank gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang de belanghebbende zijn verplichting, bedoeld in artikel 17c, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank betaalt het ouderdomspensioen waarop op grond van deze wet recht bestaat. De betaling geschiedt als regel maandelijks.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien het ouderdomspensioen in het buitenland wordt uitbetaald:
a. worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op het ouderdomspensioen in mindering gebracht; en
b. geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4.4.1.5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.
Artikel 20, vierde lid, komt te luiden:
4. Een herziening van het ouderdomspensioen op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld.
Artikel 21 komt te luiden:
Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op het nog niet vastgestelde ouderdomspensioen beschouwd als ouderdomspensioen op grond van deze wet.
In artikel 24 vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid, het vijfde lid.
Artikel 24a, eerste lid, komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank kan het onverschuldigd betaalde ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 24, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 24b komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Aan artikel 31 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De vakantie-uitkering wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Artikel 33a vervalt.
Artikel 33b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De toekenning van de tegemoetkoming, voor zover die niet samenhangt met de toekenning van het ouderdomspensioen, vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. Artikel 9, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. De betaling van de tegemoetkoming geschiedt maandelijks tezamen met de betaling van het ouderdomspensioen.
In artikel 65 wordt «Overtreding van bepalingen van» vervangen door: Een gedraging die in strijd is met.
Artikel 68 vervalt.
De Arbeidsomstandighedenwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, vierde lid, vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.
Artikel 6, derde lid, komt te luiden:
3. Het niet naleven van de eerste zin van het eerste lid is een overtreding in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten. Voor zover het niet naleven van de bij of krachtens het eerste lid gestelde regels is aangewezen als een strafbaar feit, is dat feit eveneens een overtreding.
Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:
2. Het niet naleven van het eerste lid is een overtreding in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten.
Artikel 15a, onderdeel e, komt te luiden:
e. een beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang of tot oplegging van een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 28a;.
Artikel 16, elfde lid, komt te luiden:
11. Voor zover het niet naleven van de in het tiende lid bedoelde voorschriften en verboden is aangewezen als een strafbaar feit, is dat feit een overtreding in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten.
In artikel 24, achtste lid, wordt «een beboetbaar feit» vervangen door: een overtreding.
Artikel 28, zevende lid, komt te luiden:
7. Het opzettelijk niet naleven van het zesde lid is een misdrijf in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten.
Artikel 28a komt te luiden:
Een daartoe aangewezen toezichthouder is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter zake van de naleving van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het de verplichting betreft tot het verlenen van medewerking aan de toezichthouder, de artikelen 24, negende lid, en 28, eerste lid, en de daartoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bepalingen krachtens deze wet.
Artikel 32, tweede lid, komt te luiden:
2. Het niet naleven van het eerste lid is een misdrijf in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten.
Artikel 33 komt te luiden:
1. Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 3, 4, eerste lid, 5, 8, 9, eerste en tweede lid, 11, 13, eerste tot en met vierde lid, negende en tiende lid, 14, eerste, tweede en zevende lid, 14a, tweede, derde en vierde lid, 15, eerste en derde lid, 18 en 19. Ter zake van de overtredingen, bedoeld in de vorige zin, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd van de eerste categorie.
2. Als overtreding wordt tevens aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding. Ter zake van de overtredingen, bedoeld in de vorige zin, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de eerste of tweede categorie.
3. Een overtreding als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt aangemerkt als een strafbaar feit, indien tweemaal binnen een aan de dag van het constateren van die overtreding voorafgaande periode van 48 maanden, met respectievelijke tussenliggende perioden van ten hoogste 24 maanden, voor een overtreding bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke bepaling een bestuurlijke boete is opgelegd die onherroepelijk is geworden.
4. Geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten.
5. Het strafbaar feit, bedoeld in het derde lid, is een overtreding in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten.
Artikel 33a vervalt.
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Hoogte bestuurlijke boete en recidive.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de overtreder op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De hoogte van de bestuurlijke boete die ten hoogste voor een overtreding kan worden opgelegd is gelijk aan de geldsom van de categorie die voor de overtreding is bepaald. Artikel 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.
4. In het vijfde lid wordt «boete» vervangen door «bestuurlijke boete».
5. Het zesde lid komt te luiden:
6. Onverminderd het vierde lid verhoogt de aangewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, de op te leggen bestuurlijke boete met 50%, indien op de dag van het constateren van de overtreding nog geen 24 maanden zijn verstreken nadat een eerdere overtreding bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
Artikel 35 vervalt.
Artikel 36 komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 5.4.2.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het rapport naast de overtreder in ieder geval de andere bij de overtreding betrokken persoon of personen.
2. Het rapport wordt toegezonden aan de daartoe op grond van artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaar.
3. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden of uitgereikt aan de andere bij de overtreding betrokken persoon of personen, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 37 komt te luiden:
Een afschrift van de boetebeschikking wordt toegezonden of uitgereikt aan de andere bij de overtreding betrokken persoon of personen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, en in voorkomend geval, desgevraagd aan zijn of hun nabestaande of nabestaanden.
Artikel 38 komt te luiden:
Inlichtingenplicht jegens de boeteoplegger
Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de daartoe op grond van artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaar de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
De artikelen 39 en 41 vervallen.
In artikel 42 wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 43 komt te luiden:
Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, wordt deze binnen zes weken nadat is vastgesteld dat de bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, aan de rechthebbende terugbetaald.
De Arbeidstijdenwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1:7 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.
Artikel 8:2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «voor zover aangeduid als beboetbare of strafbare feiten» vervangen door: voor zover aangeduid als overtredingen in de zin van artikel 10:1 of overtredingen of misdrijven in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten.
2. In het vierde lid wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 8:3, tweede lid, komt te luiden:
2. Een gedraging in strijd met het eerste lid is een misdrijf in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten.
Artikel 8:4 komt te luiden:
De toezichthouders zijn, behoudens tegenover hen aan wier gezag zij uit hoofde van hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheimhouding van de namen van de personen door wie een klacht is ingediend of aangifte is gedaan van een overtreding of misdrijf in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten voor zover betrekking hebbend op deze wet en de daarop berustende bepalingen, behoudens wanneer deze personen hen schriftelijk hebben verklaard tegen de mededeling van hun namen geen bedenkingen te hebben.
Het opschrift van paragraaf 10.1 komt te luiden:
Artikel 10:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. In het artikel wordt «beboetbaar feit» telkens vervangen door «overtreding» en wordt «beboetbare feiten» vervangen door: overtredingen.
Artikel 10:2 vervalt.
Artikel 10:3 komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 5.4.2.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het rapport in ieder geval:
a. de bij de overtreding betrokken persoon of personen;
b. het officiële nummer waaronder het desbetreffende vervoermiddel is geregistreerd, voor zover in verband met de overtreding van belang.
2. Het rapport wordt toegezonden aan de op grond van artikel 10:5, eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar.
Artikel 10:4 vervalt.
Artikel 10:5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «beboetbaar feit» telkens vervangen door «overtreding» en wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De ter zake van deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde overtredingen gelden ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan deze overtreding is begaan.
3. In het vierde lid wordt «beboetbare feiten» vervangen door: overtredingen.
Artikel 10:6 komt te luiden:
Geen oplegging van de bestuurlijke boete
Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien een gedraging die in strijd is met deze wet of de daarop berustende bepalingen, tevens een strafbaar feit als bedoeld in artikel 11:3, eerste tot en met derde lid, oplevert.
Artikel 10:7 komt te luiden:
De hoogte van de bestuurlijke boete
1. De bestuurlijke boete die ten hoogste voor een overtreding kan worden opgelegd, is, indien begaan door:
a. een natuurlijke persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11 250,
b. een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45 000.
2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 10:5, eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 50%, indien op de dag van het constateren van de overtreding nog geen 24 maanden zijn verstreken nadat een eerdere overtreding bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting is geconstateerd en de boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
3. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Voor overtredingen begaan door personen, bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, stellen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister tezamen beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor die overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens de wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.
4. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de boete ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
De artikelen 10:8 en 10:9 vervallen.
Het opschrift van paragraaf 10.4 komt te luiden:
§ 10.4 Inlichtingenplicht en terugbetaling.
Artikel 10:10 komt te luiden:
Inlichtingenplicht jegens de boeteoplegger
De persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, verstrekt desgevraagd aan de daartoe op grond van artikel 10:5, eerste en tweede lid, aangewezen ambtenaar de inlichtingen die redelijkerwijs voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete nodig zijn.
De artikelen 10:11 en 10:12 vervallen.
Artikel 10:13 komt te luiden:
Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, wordt deze binnen zes weken nadat is vastgesteld dat de bestuurlijke boete ten onrechte is vastgesteld, aan de rechthebbende terugbetaald.
Artikel 10:15 komt te luiden:
Toepasselijkheid van de paragraaf
In afwijking van de paragrafen 10.2 tot en met 10.4, met uitzondering van artikel 10:7 eerste en derde lid, kan deze paragraaf worden toegepast indien de overtreding heeft plaatsgevonden met of door middel van een voertuig waarvan aannemelijk is dat de houder van het kenteken geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft of dat de bestuurder van een voertuig in Nederland geen bekende woon- of verblijfplaats heeft.
Artikel 10:16 komt te luiden:
Toepasselijkheid van de paragraaf
1. Een bestuurlijke boete wordt opgelegd door de toezichthouder, bedoeld in artikel 8:1, eerste lid, en in artikel 8:1, tweede lid, ten aanzien van de in artikel 5:12, tweede lid, onderdeel a, bedoelde personen ten aanzien van arbeid door hen verricht in of op motorrijtuigen.
2. Onverminderd artikel 5.4.2.1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt de beschikking in ieder geval:
a. het officiële nummer waaronder het desbetreffende voertuig is geregistreerd;
b. de houder van het kenteken.
In de artikelen 10:17 en 10:18 wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 11:3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «beboetbaar feit» vervangen door «overtreding» en wordt «beboetbare feiten» vervangen door: overtredingen.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Een strafbaar feit als bedoeld in dit artikel is een overtreding in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten.
In artikel 7, vierde lid, van de Kaderwet SZW-subsidies wordt « en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: en 4:57, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Noodwet Arbeidsvoorziening wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «en van de door Onze Minister gegeven aanwijzingen».
2. In het tweede lid wordt «Bij regelen en aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid» vervangen door: Bij regelen als bedoeld in het eerste lid en instructies als bedoeld in artikel 10.1.3.1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 44 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In de artikelen 53 en 54 wordt «Overtreding van» vervangen door «Een gedraging die in strijd is met» en wordt «overtreding van» vervangen door: een gedraging die in strijd is met.
De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «boetes» vervangen door: bestuurlijke boeten.
2. In onderdeel a wordt «boetes» vervangen door: bestuurlijke boeten.
In artikel 160, derde lid, wordt «boetes en verbeurde dwangsommen» vervangen door: bestuurlijke boeten en verbeurde lasten onder dwangsom.
In artikel 175 vervalt het tweede lid en wordt het derde lid vernummerd tot tweede lid.
In artikel 176 vervalt het tweede lid en wordt het derde lid vernummerd tot tweede lid.
De artikelen 177 en 178 vervallen.
Artikel 179 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «met dien verstande dat de boete» vervangen door: met dien verstande dat de bestuurlijke boete.
2. Het derde lid vervalt.
De artikelen 180 tot en met 183 vervallen.
Artikel 184 komt te luiden:
Artikel 184. Schorsende werking bij bestuurlijke boete
1. Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2. De schorsing van een verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.
De artikelen 185 tot en met 187 vervallen.
De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 11, derde tot en met zesde lid, komen te luiden:
3. De toeslag op een loondervingsuitkering wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld indien de loondervingsuitkering waarop de toeslag wordt of werd betaald ook op die wijze wordt betaald en indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat.
4. Een toeslag als bedoeld in het derde lid wordt beëindigd zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat. Indien de belanghebbende binnen een redelijke termijn om een beschikking verzoekt, wordt deze zo spoedig mogelijk alsnog verstrekt.
5. Een herziening van de toeslag als gevolg van een wijziging van het minimumloon of als gevolg van een indexering van het dagloon of de grondslag waarnaar de loondervingsuitkering is berekend vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
6. De vakantie-uitkering wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert de toeslag tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van een verplichting als bedoeld in artikel 13 of artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, dan wel ter zake van het niet binnen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Centrale organisatie werk en inkomen daarvoor vastgestelde termijn nakomen door genoemde personen van een verplichting als bedoeld in artikel 12, of in de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het derde tot en met vijfde lid komen te luiden:
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 12, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot of zijn wettelijk vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 14a wordt opgelegd.
Artikel 14a komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van een verplichting als bedoeld in artikel 12 of in artikel 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 12 of in artikel 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijk vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 14b vervalt.
Artikel 14c komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
De artikelen 14d en 14e vervallen.
In artikel 14f wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 14g komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verrekent de bestuurlijke boete met een toeslag op grond van deze wet, een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of de Wet arbeid en zorg, die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd ontvangt.
2. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet werk en inkomen kunstenaars.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting, bedoeld in artikel 14a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de toeslag waarop op grond van deze wet recht bestaat.
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Onverminderd het eerste tot en met vierde lid vindt betaling plaats:
a. binnen zes weken na indiening van de aanvraag indien artikel 11, derde lid, van toepassing is;
b. bij de eerstvolgende betaling van de toeslag nadat wijziging van het minimumloon heeft plaatsgevonden of tegelijk met de eerstvolgende gewijzigde loondervingsuitkering indien artikel 11, vijfde lid, van toepassing is;
c. tegelijk met de betaling van de vakantie-uitkering op de loondervingsuitkering indien artikel 11, zesde lid, van toepassing is.
Artikel 17 komt te luiden:
Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op een nog niet vastgestelde toeslag beschouwd als een toeslag op grond van deze wet.
In artikel 20 vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid, het vijfde lid.
Artikel 20a, eerste lid, komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de onverschuldigd betaalde toeslag, bedoeld in artikel 20, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 20b, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
In artikel 26 wordt «boeten» vervangen door: bestuurlijke boeten.
In artikel 40 wordt «Overtreding van bepalingen van» vervangen door: Een gedraging die in strijd is met.
Artikel 43a vervalt.
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Een uitkering als bedoeld in artikel 18 en een uitkering die verband houdt met een verleende ontheffing op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 worden betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Een uitkering als bedoeld in het derde lid wordt beëindigd zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat. Indien de belanghebbende binnen een redelijke termijn om een beschikking verzoekt, dan wordt deze zo spoedig mogelijk alsnog verstrekt.
3. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:
5. Het UWV betaalt de uitkering, bedoeld in het derde lid, binnen zes weken na indiening van de aanvraag.
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met vierde lid komen te luiden:
1. Het UWV weigert de uitkering blijvend geheel ter zake van het niet nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3o, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen naar 35 over de volledige duur van de uitkering, maar ten hoogste over een periode van 26 weken.
2. Het UWV weigert de uitkering blijvend over het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd of niet zou zijn ontstaan indien de werknemer de betreffende arbeid zou hebben aanvaard of verkregen ter zake van het niet nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2o.
3. Het UWV weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1o of 4o, of vijfde lid, of 26, artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of artikel 28, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, dan wel ter zake van het niet binnen de door het UWV, onderscheidenlijk de CWI daarvoor vastgestelde termijn nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 25 of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
4. Het UWV weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de verzekerde, bedoeld in de Ziektewet, die gedurende de eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een uitkering ontvangt op grond van deze wet een verplichting voortvloeiend uit artikel 45, eerste lid, van de Ziektewet niet is nagekomen.
2. Het zevende tot en met negende lid komen te luiden:
7. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 25, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan een voorschrift als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdelen a, b of d, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
8. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a wordt opgelegd.
Artikel 27a komt te luiden:
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 25 van deze wet of artikel 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 25 van deze wet of artikel 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 27b vervalt.
Artikel 27c komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
De artikelen 27d en 27e vervallen.
In artikel 27f wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 27g komt te luiden:
1. Het UWV verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, die de overtreder ontvangt.
2. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het UWV indien de overtreder een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaanden wet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet werk en inkomen kunstenaars.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het UWV. Indien het UWV gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang de overtreder zijn verplichting, bedoeld in artikel 27a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het UWV in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
In artikel 27h wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 30, eerste lid, komt te luiden:
1. Het UWV betaalt de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat.
Artikel 31 komt te luiden:
1. Het UWV betaalt geen voorschot op de uitkering over tijdvakken waarin het loon niet wordt doorbetaald in verband met een geschil tussen de werknemer en zijn werkgever over het bestaan van ziekte van de werknemer.
2. Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op de uitkering beschouwd als een uitkering op grond van deze wet.
Artikel 33, vijfde lid, komt te luiden:
5. De vakantiebijslag wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
In artikel 36 vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid, het vijfde lid.
Artikel 36a, eerste lid, komt te luiden:
1. Het UWV kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 36, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 36b komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Artikel 39, vierde lid, komt te luiden:
4. Een herziening van de uitkering op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Een herziening van de uitkering als gevolg van een herziening van het dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Er wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Het UWV betaalt de herziene uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerstvolgende uitkeringsbetaling nadat de herziening, bedoeld in het eerste lid, heeft plaatsgevonden.
Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tiende lid tot zevende lid vervallen het zesde tot en met negende lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Het UWV kan de in het eerste lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.
In artikel 116, eerste lid, wordt «en 79, tiende lid» vervangen door: en 79, zevende lid.
In artikel 127a, tweede lid, wordt «op grond van artikel 31» vervangen door: op grond van artikel 31 of 4.4.1.11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 130o wordt «52a tot en met 52i, 72, 72a, 76, 76a, 77a, 79 en 130» vervangen door: 52a tot en met 52i, 72, 72a, 76, 76a, 77a, 79, eerste lid, en 130.
In artikel 130q wordt «De artikelen 19, 20, 27, 43 en 79» vervangen door: De artikelen 19, 20, 27, 43 en 79, tweede lid,.
In artikel 132 wordt «Overtreding van bepalingen van» vervangen door: Een gedraging die in strijd is met.
Artikel 135a vervalt.
De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3:14, eerste lid, komt te luiden:
1. De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.
Artikel 3:16, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel K vervalt.
2. In onderdeel O wordt «boeten» vervangen door: bestuurlijke boeten.
Artikel 3:25, eerste lid, komt te luiden:
1. De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.
Artikel 3:27, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel J vervalt.
2. In onderdeel M wordt «boeten» vervangen door: bestuurlijke boeten.
De Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
In artikel 17 wordt «beboetbaar feit» vervangen door: overtreding.
In artikel 17a wordt «het beboetbare feit» vervangen door: de overtreding.
In artikel 18, eerste en tweede lid, wordt «beboetbaar feit» vervangen door: overtreding.
Artikel 18a vervalt.
Artikel 18b komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 5.4.2.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het rapport in ieder geval:
a. de bij de overtreding betrokken persoon of personen;
b. het officiële nummer waaronder het betreffende vervoermiddel is geregistreerd, voor zover in verband met de overtreding van belang.
2. Het rapport wordt toegezonden aan de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar.
Artikel 19 vervalt.
Artikel 19a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
2. In het tweede lid wordt «beboetbare feiten» vervangen door «overtredingen» en wordt «beboetbaar feit» vervangen door: overtreding.
Artikel 19b komt te luiden:
Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens deze wet, tevens een strafbaar feit als bedoeld in artikel 19c oplevert.
Artikel 19c komt te luiden:
Een overtreding wordt aangemerkt als een strafbaar feit, indien tweemaal binnen een aan de dag van het constateren van die overtreding voorafgaande periode van 48 maanden, met respectievelijke tussenliggende perioden van ten hoogste 24 maanden, voor een overtreding bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting een bestuurlijke boete is opgelegd die onherroepelijk is geworden.
Artikel 19d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, en vierde lid wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
2. In het eerste lid, aanhef, wordt «beboetbaar feit» vervangen door: overtreding.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de aangewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, de op te leggen bestuurlijke boete met 50%, indien op de dag van het constateren van de overtreding nog geen 24 maanden zijn verstreken nadat een eerdere overtreding bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
4. In het derde lid wordt «de beboetbare feiten» vervangen door: de overtredingen.
5. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Artikel 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.
Artikel 19e vervalt.
Artikel 19f komt te luiden:
Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, wordt deze binnen zes weken nadat is vastgesteld dat de bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, aan de rechthebbende terugbetaald.
De artikelen 19g tot en met 19j vervallen.
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Een herziening van de uitkering als gevolg van een herziening van de grondslag van het minimumloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Er wordt een vierde lid toegevoegd:
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de herziene uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerstvolgende uitkeringsbetaling nadat de grondslag van het minimumloon is herzien.
Artikel 9a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. De tegemoetkoming wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Er wordt een vijfde lid toegevoegd:
5. De betaling van de tegemoetkoming vindt plaats binnen een maand nadat het recht op de tegemoetkoming is vastgesteld en geschiedt vervolgens in dezelfde termijnen als die waarin de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaatsvindt.
Artikel 22, vierde lid, komt luiden:
4. De vakantie-uitkering wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Het opschrift van Hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 3, komt te luiden:
MAATREGELEN EN BESTUURLIJKE BOETEN.
Artikel 39, tweede tot en met vierde lid, komen te luiden:
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 62, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan het voorschrift, bedoeld in artikel 28, vierde lid, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting of het zich niet houden aan het voorschrift plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 40 wordt opgelegd.
Artikel 40 komt te luiden:
Artikel 40. Bestuurlijke boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger of de werkgever van de verplichting, bedoeld in artikel 62.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijk vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 62, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. De persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 41 vervalt.
Artikel 42 komt te luiden:
Artikel 42. Nadere regels tenuitvoerlegging bestuurlijke boete
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
De artikelen 43 en 44 vervallen.
In artikel 45 wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 46 komt te luiden:
Artikel 46. Invordering bestuurlijke boete
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, die de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd ontvangt.
2. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaanden wet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet werk en inkomen kunstenaars.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan de persoon aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting, bedoeld in artikel 40, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
In artikel 46a wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot tweede tot en met zesde lid vervalt het tweede lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «Onverminderd het tweede lid, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen» vervangen door: Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering in het buitenland wordt uitbetaald:
a. worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de uitkering in mindering gebracht; en
b. geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4.4.1.5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt «of schorsing als bedoeld in het zesde lid» vervangen door: of schorsing als bedoeld in het vijfde lid.
Artikel 49, vierde lid, komt te luiden:
4. Een herziening van de betaling van de uitkering op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
In artikel 55 vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid, het vijfde lid.
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 36, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 57 komt te luiden:
Artikel 57. Nadere regels tenuitvoerlegging onverschuldigde betaling
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
In artikel 64 wordt «de boeten, bedoeld in artikel 40» vervangen door: de bestuurlijke boeten, bedoeld in artikel 40.
Artikel 68 vervalt.
In artikel 73 wordt «Overtreding van bepalingen van» vervangen door: Een gedraging die in strijd is met.
Artikel 74 vervalt.
De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8, tiende tot en met twintigste lid, komen te luiden:
10. Een herziening van de uitkering als gevolg van een herziening van de grondslag van het minimumloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
11. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de herziene uitkering, bedoeld in het tiende lid, bij de eerstvolgende uitkeringsbetaling nadat de grondslag van het minimumloon is herzien.
12. Indien de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van dezelfde dag recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt het bedrag van de overeenkomstig het tweede tot en met zesde lid vastgestelde grondslag, doch ten hoogste het door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling aan te wijzen bedrag, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het dagloon dat aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ten grondslag ligt.
13. Indien de verzekerde die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid tevens verzekerde was op grond van artikel 3, 4 of 5 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt het bedrag van de overeenkomstig het tweede tot en met zesde lid vastgestelde grondslag, doch ten hoogste het door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling aan te wijzen bedrag, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het loon dat hij als werknemer genoot, voor zover dat loon als dagloon aan de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ten grondslag ligt of zou liggen als hij bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid tevens arbeidsongeschikt is in de zin van die wet dan wel arbeidsongeschikt zou zijn geworden in de zin van die wet. De eerste zin blijft buiten toepassing als artikel 59, eerste of tweede lid, van toepassing is.
14. Indien de verzekerde die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering op de dag van het intreden van de arbeidsongeschiktheid recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, ziekengeld op grond van de Ziektewet, uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg of een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, wordt het bedrag van de overeenkomstig het tweede tot en met zesde lid vastgestelde grondslag, doch ten hoogste het door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling aan te wijzen bedrag, verminderd met het bedrag van genoemde uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet, de Wet arbeid en zorg of de Werkloosheidswet waarop hij recht heeft op de dag voorafgaande aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid. De eerste zin blijft buiten toepassing als artikel 59, eerste of tweede lid, van toepassing is.
15. Indien het in het twaalfde lid bedoelde dagloon, het in het dertiende lid bedoelde loon of het in het veertiende lid bedoelde bedrag van de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet, de Wet arbeid en zorg of de Werkloosheidswet, alsmede het in die leden genoemde bedrag van de overeenkomstig het tweede tot en met zesde lid vastgestelde grondslag lager is dan het minimumloon, bedoeld in het achtste lid, bedraagt de grondslag voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering het minimumloon, verminderd met dat dagloon, loon of bedrag, tenzij de grondslag, berekend op grond van het tweede tot en met zesde lid tot een lager bedrag leidt, in welk geval laatstgenoemd bedrag als grondslag geldt.
16. De toepassing van het twaalfde, dertiende en veertiende lid geldt onverminderd het zevende lid.
17. Voor de toepassing van het twaalfde tot en met het veertiende lid wordt onder loon, arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, ziekengeld op grond van de Ziektewet, uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg of uitkering op grond van de Werkloosheidswet tevens verstaan de vakantie-uitkering waarop uit hoofde van dat loon of die uitkering recht bestaat, voor zover die vakantie-uitkering over dezelfde periode is berekend. Voor de toepassing van het vijftiende lid wordt onder loon, arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, ziekengeld op grond van de Ziektewet, uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg of uitkering op grond van de Werkloosheidswet niet verstaan de vakantie-uitkering waarop uit hoofde van dat loon of die uitkering recht bestaat en wordt onder dagloon verstaan het dagloon maal 100/108.
18. Het twaalfde tot en met vijftiende lid is niet van toepassing op de persoon die een uitkering ontvangt op grond van de vrijwillige verzekering, bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, hoofdstuk IV van de Ziektewet of hoofdstuk III van de Werkloosheidswet. Het veertiende en vijftiende lid is evenmin van toepassing op de persoon die op grond van artikel 3:6, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg een uitkering ontvangt.
19. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot de winst, de inkomsten en de periode waarover de winst en de inkomsten worden berekend, bedoeld in het tweede tot en met het zesde lid.
20. Voor de toepassing van het twaalfde tot en met het vijftiende lid en het zeventiende lid wordt met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet gelijkgesteld een uitkering ter zake van ontslag of werkloosheid, onder welke benaming dan ook, met uitzondering van een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden, uit hoofde van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen. Dit lid vervalt op het tijdstip van aanvang van fase 3 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 54 van die wet.
Artikel 26, vierde lid, komt te luiden:
4. De vakantie-uitkering wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Het opschrift van Hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 3, komt te luiden:
MAATREGELEN EN BESTUURLIJKE BOETEN.
Artikel 47, tweede tot en met vierde lid, komen te luiden:
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 70, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan het voorschrift, bedoeld in artikel 35, vierde lid, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting of het zich niet houden aan het voorschrift plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 48 wordt opgelegd.
Artikel 48 komt te luiden:
Artikel 48. Bestuurlijke boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. De persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 49 vervalt.
Artikel 50 komt te luiden:
Artikel 50. Nadere regels tenuitvoerlegging bestuurlijke boete
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
De artikelen 51 en 52 vervallen.
In artikel 53 wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 54 komt te luiden:
Artikel 54. Invordering bestuurlijke boete
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, die de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd ontvangt.
2. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaanden wet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet werk en inkomen kunstenaars.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan de persoon aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting, bedoeld in artikel 48, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
In artikel 54a wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid, vervalt het tweede lid.
2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering in het buitenland wordt uitbetaald:
a. worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de uitkering in mindering gebracht; en
b. geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4.4.1.5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.
Artikel 57, vierde lid, komt te luiden:
4. Een herziening van de uitkering op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid, vervalt in artikel 63 het vijfde lid.
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 63, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 65 komt te luiden:
Artikel 65. Nadere regels tenuitvoerlegging onverschuldigde betaling
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Artikel 94 vervalt.
In artikel 99 wordt «Overtreding van bepalingen van» vervangen door: Een gedraging die in strijd is met.
Artikel 100 vervalt.
De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 40, achtste lid, onderdeel b, wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
In de artikelen 83, eerste lid, onderdeel d, en 85, eerste lid, onderdeel b, wordt «boeten» telkens vervangen door: bestuurlijke boeten.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 20 komt te luiden:
1. Het college weigert de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven, indien:
a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;
b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd. In afwijking van de eerste zin weigert het college de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het bedrag van de uitkering te verlagen met 50% van het inkomen, bedoeld in de eerste zin, indien het eindigen van de dienstbetrekking belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.
2. Het college weigert de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van deze arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld bij of krachtens artikel 8 indien de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.
3. Het college weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking van een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede lid, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, dan wel ter zake van het niet binnen de door het college, onderscheidenlijk de Centrale organisatie werk en inkomen daarvoor vastgestelde termijn nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
4. Een maatregel als bedoeld in het derde lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
5. Het niet voeren van verweer door de belanghebbende tegen of het instemmen van de belanghebbende met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot het opleggen van een maatregel op grond van het eerste lid.
6. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
7. Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het derde en het vierde lid nadere regels worden gesteld.
Het opschrift van paragraaf 3a van Hoofdstuk II komt te luiden:
Artikel 20a komt te luiden:
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen door geen, onjuiste of onvolledige mededelingen te doen.
2. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
De artikelen 20b tot en met 20e vervallen.
Artikel 20f komt te luiden:
1. Het college verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet werk en inkomen kunstenaars of algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand die de overtreder ontvangt.
2. Indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd inmiddels bijstand of uitkering als bedoeld in het eerste lid ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de bestuurlijke boete heeft opgelegd, betaalt die andere gemeente het bedrag van die bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek van het college aan de gemeente die de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
3. Indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van die bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek van het college aan de gemeente die de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
5. Zolang de belanghebbende zijn verplichting, bedoeld in artikel 20a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het college, in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Artikel 25, tweede lid, komt te luiden:
2. Het college is bevoegd tot verrekening van de in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de uitkering.
Artikel 27 komt te luiden:
De persoon van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn.
Artikel 28, eerste lid, komt te luiden:
1. Het college kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 25, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
In artikel 60a wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 20 komt te luiden:
1. Het college weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede lid, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c, dan wel ter zake van het niet binnen de door het college, onderscheidenlijk de Centrale organisatie werk en inkomen, daarvoor vastgestelde termijn nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, dan wel indien de belanghebbende zich in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering of nadien onvoldoende heeft ingezet voor de voorziening in het bestaan.
2. Het college weigert de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende die arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard uit of in verband met deze arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven indien:
a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt, of
b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd. In afwijking van de eerste zin, weigert het college de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het bedrag van de uitkering te verlagen met 50% van het inkomen, bedoeld in de eerste zin, indien het eindigen van de dienstbetrekking belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.
3. Het college weigert de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van deze arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld bij of krachtens artikel 8 indien de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.
4. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
5. Het niet voeren van verweer door de belanghebbende tegen of het instemmen van de belanghebbende met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op het verzoek van de werkgever leidt niet tot het opleggen van een maatregel op grond van het tweede lid.
6. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
7. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste en het vierde lid nadere regels worden gesteld.
Het opschrift van paragraaf 3a van Hoofdstuk II komt te luiden:
Artikel 20a komt te luiden:
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen door geen, onjuiste of onvolledige mededelingen te doen.
2. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
De artikelen 20b tot en met 20e vervallen.
Artikel 20f komt te luiden:
1. Het college verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet werk en inkomen kunstenaars of algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand die de overtreder ontvangt.
2. Indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd inmiddels bijstand of uitkering als bedoeld in het eerste lid ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de bestuurlijke boete heeft opgelegd, betaalt die andere gemeente het bedrag van die bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek van het college van de gemeente die de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
3. Indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van die bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek van het college aan de gemeente die de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
5. Zolang de belanghebbende zijn verplichting, bedoeld in artikel 20a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het college, in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Artikel 25, tweede lid, komt te luiden:
2. Het college is bevoegd tot verrekening van de in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de uitkering.
Artikel 27 komt te luiden:
De persoon van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn.
Artikel 28, eerste lid, komt te luiden:
1. Het college kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 25, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
In artikel 60a wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, onderdelen c en d, vervallen onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.
De artikelen 18b en 18c komen te luiden:
Als overtreding wordt aangemerkt het door een werkgever niet of onvoldoende nakomen van de op hem op grond van artikel 7 rustende verplichting aangaande het voldoen van hetgeen in hoofdstuk II is aangeduid als minimumloon alsmede het door de werkgever niet of onvoldoende nakomen van de op hem op grond van artikel 15 rustende verplichting.
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
2. De ter zake van de bij of krachtens deze wet gestelde overtredingen gelden ten opzichte van elke persoon met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan.
3. Een beschikking op grond van deze wet van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen namens Onze Minister.
Artikel 18d vervalt.
De artikelen 18e tot en met 18h komen te luiden:
1. Onverminderd artikel 5.4.2.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het rapport in ieder geval:
a. de bij de overtreding betrokken persoon of personen;
b. het officiële nummer waaronder het betreffende vervoermiddel is geregistreerd, voor zover in verband met de overtreding van belang.
2. Het rapport wordt toegezonden aan de op grond van artikel 18c, eerste lid, aangewezen ambtenaar.
1. De bestuurlijke boete bedraagt per overtreding ten hoogste € 6 700, behoudens het tweede lid.
2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, de op te leggen bestuurlijke boete met 50%, indien op de dag van het constateren van de overtreding nog geen 24 maanden zijn verstreken nadat een eerdere overtreding bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
3. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin onder meer de boetebedragen voor iedere overtreding worden vastgesteld. Artikel 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.
4. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de bestuurlijke boete ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, verstrekt desgevraagd aan de daartoe op grond van artikel 18c, eerste lid, aangewezen ambtenaar de inlichtingen die redelijkerwijs voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete nodig zijn.
Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, wordt deze binnen zes weken nadat is vastgesteld dat de bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, aan de rechthebbende terugbetaald.
De artikelen 18i tot en met 18m vervallen.
In artikel 18n vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid, het tweede lid.
In artikel 18p wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Een herziening van de uitkering als gevolg van een herziening van het dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de herziene uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerstvolgende uitkeringsbetaling nadat de herziening, bedoeld in het eerste lid, heeft plaatsgevonden.
Artikel 25, eerste lid, komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien een persoon als bedoeld in artikel 23, eerste lid, na tijdig opgeroepen te zijn, niet verscheen of weigerde:
a. vragen te beantwoorden die zijn gesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige;
b. zich te laten onderzoeken door de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daartoe aangewezen deskundige; of
c. te voldoen aan het voorschrift, gegeven door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen inrichting.
Artikel 29, tweede tot en met vierde lid, komen te luiden:
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 28 en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan de voorschriften, bedoeld in artikel 34, derde lid, of in artikel 34a, eerste lid, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting of het zich niet houden aan de voorschriften plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 29a wordt opgelegd.
Artikel 29a komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 80.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 80, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van hetopleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 29b vervalt.
Artikel 29c komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
De artikelen 29d en 29e vervallen.
In artikel 29f wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 29g komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, die de degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd ontvangt.
2. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaanden wet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet werk en inkomen kunstenaars.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting, bedoeld in artikel 29a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
In artikel 29h wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde tot en met tiende lid tot tweede tot en met negende lid vervalt het tweede lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «Onverminderd het tweede lid, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen» vervangen door: Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort.
3. Het derde (nieuw) lid komt te luiden:
3. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering in het buitenland wordt uitbetaald:
a. worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de uitkering in mindering gebracht; en
b. geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4.4.1.5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.
4. In het negende lid (nieuw) wordt «in het negende lid» vervangen door: in het achtste lid.
Artikel 54, vierde lid, komt te luiden:
4. Een herziening van de uitkering op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
In artikel 57 vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid, het vijfde lid.
Artikel 57a, eerste lid, komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 57, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 57b komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Artikel 59b, vijfde lid, komt te luiden:
5. De vakantie-uitkering wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
In artikel 96 wordt «Overtreding van bepalingen van» vervangen door: Een gedraging die in strijd is met.
Artikel 97 vervalt.
De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 83c komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1500 opleggen aan de persoon, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdelen b en c, die op grond van artikel 54, eerste lid, gehouden is tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Centrale organisatie werk en inkomen, indien hij deze niet dan wel niet binnen de op grond van artikel 54, vierde lid, gestelde termijn verstrekt.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5000 opleggen aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, indien het aan opzet of grove schuld van hem is te wijten dat geen, dan wel onjuiste of onvolledige inlichtingen zijn verstrekt.
De artikelen 83d tot en met 83h vervallen.
Artikel 84, eerste lid, komt te luiden:
1. Overtreding van de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, 54, eerste, vierde en vijfde lid, en 55, tweede en derde lid, van deze wet, 27a, vierde lid, en 36, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, 33, vijfde lid, en 45a, vierde lid, van de Ziektewet, 77, vijfde lid, en 91, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 29a, vierde lid, en 57, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 48, vierde lid, en 63, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 40, vierde lid, en 55, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 14a, vierde lid, en 20, vijfde lid, van de Toeslagenwet, 17c, vierde lid, en 24, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 17a, vierde lid, en 24, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 39, vierde lid, en 53, vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.
De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «boetes» vervangen door: bestuurlijke boeten.
2. In onderdeel a wordt «boetes» vervangen door: bestuurlijke boeten.
In artikel 155, derde lid, wordt «boetes en verbeurde dwangsommen» vervangen door: bestuurlijke boeten en verbeurde lasten onder dwangsom.
In artikel 170 vervalt het tweede lid en wordt het derde lid vernummerd tot tweede lid.
In artikel 171 vervalt het tweede lid en wordt het derde lid vernummerd tot tweede lid.
De artikelen 172 en 173 vervallen.
Artikel 174 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «met dien verstande dat de boete» vervangen door: met dien verstande dat de bestuurlijke boete.
2. Het derde lid vervalt.
De artikelen 175 tot en met 178 vervallen.
Artikel 179 komt te luiden:
Artikel 179. Schorsende werking bij bestuurlijke boete
1. Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2. De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.
De artikelen 180 tot en met 182 vervallen.
De Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en het vierde lid vervallen.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid, vervalt het tweede lid.
2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Artikel 184 van de Pensioenwet is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Het bedrag van de boete» vervangen door: Het bedrag van de bestuurlijke boete.
2. Het vierde lid vervalt.
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 18, tweede lid, komt te luiden:
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Aan artikel 48 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die geldlening met die algemene bijstand of uitkering.
Artikel 58, derde en vierde lid, komen te luiden:
3. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand.
4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.
Artikel 60 komt te luiden:
Artikel 60. Besluit tot terugvordering
1. De persoon van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn.
2. Het college kan de kosten van de bijstand, bedoeld in de artikelen 58 en 59 invorderen bij dwangbevel.
3. Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 worden teruggevorderd algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of uitkering.
4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd.
5. Zolang de belanghebbende zijn verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het college, in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van kosten van bijstand bij dwangbevel.
6. Terugvordering van kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven.
De Wet werk en inkomen kunstenaars wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 14 komt te luiden:
1. Het door het college verleende voorschot heeft de vorm van een renteloze geldlening.
2. Indien een uitkering wordt verleend over een periode waarover met toepassing van het eerste lid een of meer voorschotten is verleend, kan deze uitkering zonder machtiging van de kunstenaar worden verrekend met het voorschot of de voorschotten.
Artikel 29, derde lid, komt te luiden:
3. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten.
Artikel 34 komt te luiden:
Artikel 34. Besluit tot terugvordering
1. De kunstenaar van wie kosten van uitkering worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van dit hoofdstuk van belang zijn.
2. Het college kan de kosten van de uitkering, bedoeld in dit hoofdstuk invorderen bij dwangbevel.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene van wie kosten van uitkering worden teruggevorderd.
4. Zolang de kunstenaar zijn verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het college, in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van kosten van uitkering bij dwangbevel.
5. Terugvordering van kosten van uitkering als bedoeld in dit hoofdstuk is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven.
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Een herziening van de uitkering als gevolg van een herziening van het dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het UWV betaalt de herziene uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerstvolgende uitkeringsbetaling nadat de herziening, bedoeld in het eerste lid, heeft plaatsgevonden.
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot tweede tot en met zesde lid vervalt het tweede lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «Onverminderd het tweede lid, schort het UWV de betaling van de uitkering op» vervangen door: Het UWV schort de betaling van de uitkering op.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Indien de uitkering, bedoeld in het eerste lid, in het buitenland wordt uitbetaald:
a. worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de uitkering in mindering gebracht; en
b. geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4.4.1.5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.
Artikel 68, derde lid, komt te luiden:
3. De vakantiebijslag wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Artikel 71, vierde lid, komt te luiden:
4. Een herziening van de uitkering op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de tweede zin.
2. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid, vervalt het vijfde lid.
Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het UWV kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 77, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 79 komt te luiden:
Artikel 79. Nadere regels tenuitvoerlegging onverschuldigde betaling
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Artikel 88, vierde en vijfde lid, komen te luiden:
4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan de voorschriften, bedoeld in artikel 64, derde lid, of in artikel 65, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting of het zich niet houden aan de voorschriften plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In artikel 89, vierde lid, wordt «artikel 67, derde lid, onderdeel c» vervangen door: artikel 67, tweede lid, onderdeel c.
In artikel 90, tweede lid, wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 91 komt te luiden:
Artikel 91. Bestuurlijke boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger of de werkgever of de persoon, bedoeld in artikel 27, achtste lid, van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste of achtste lid.
2. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. De persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 92 vervalt.
Artikel 93 komt te luiden:
Artikel 93. Nadere regels tenuitvoerlegging bestuurlijke boete
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
De artikelen 94 en 95 vervallen.
Artikel 96 komt te luiden:
Artikel 96. Invordering bestuurlijke boete
1. Het UWV verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, die de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd ontvangt.
2. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het UWV indien de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaanden wet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet werk en inkomen kunstenaars.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het UWV. Indien het UWV gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan de persoon aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting, bedoeld in artikel 91, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het UWV in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
In artikel 97 wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
In artikel 118 wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 135 vervalt.
De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Een herziening van de uitkering als gevolg van een herziening van het dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de herziene uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerstvolgende uitkeringsbetaling nadat de herziening, bedoeld in het eerste lid, heeft plaatsgevonden.
Artikel 30a, tweede lid, komt te luiden:
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
In artikel 33 vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid, het vijfde lid.
Artikel 33a, eerste lid, komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 33, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 33b komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Artikel 38, derde lid, komt te luiden:
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 454 indien de werkgever de verplichting, bedoeld in de eerste zin van het tweede lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen. De artikelen 45a, derde, vierde en zesde lid, 45c, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38a, zevende lid, komt te luiden:
7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 454 indien de werkgever de verplichting, bedoeld in het vijfde of zesde lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen. De artikelen 45a, derde, vierde en zesde lid, 45c en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 39a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het zevende lid tot vierde lid vervallen het derde tot en met zesde lid.
2. Er wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het eerste lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.
Artikel 40, vierde lid, komt te luiden:
4. Een herziening van de betaling op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Artikel 45, derde tot en met vijfde lid, komen te luiden:
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, 38, tweede lid, derde zin, of 49, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege, indien voor dezelfde gedraging:
a. een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 45a wordt opgelegd;
b. een maatregel op grond van artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet wordt opgelegd, of
c. een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidswet wordt opgelegd.
Artikel 45a komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
6. Het opleggen van een bestuurlijke boete blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidswet wordt opgelegd.
Artikel 45b vervalt.
Artikel 45c komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
De artikelen 45d en 45e vervallen.
In artikel 45f wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 45g komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verrekent de bestuurlijke boete met een uitkering op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, die degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd ontvangt.
2. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet werk en inkomen kunstenaars.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan de persoon aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang de verzekerde zijn verplichting, bedoeld in artikel 45a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in afwijking van artikel 4.4.1.9, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4.4.4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
In artikel 45h wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 47 vervalt.
Artikel 47a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot eerste tot en met vierde lid vervalt het eerste lid.
2. Het nieuwe eerste lid komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt geen voorschot indien onzekerheid bestaat over het recht op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of het recht op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid.
Artikel 52c komt te luiden:
1. Het ziekengeld wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat.
2. Het ziekengeld wordt beëindigd zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld indien sprake is van een spontane werkhervatting. Indien de belanghebbende binnen een redelijke termijn om een beschikking verzoekt, dan wordt deze zo spoedig mogelijk alsnog verstrekt.
3. Een herziening van het ziekengeld als gevolg van een aanpassing van het dagloon aan het loonpeil in het beroep van de werknemer vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt het ziekengeld, bedoeld in het eerste lid, binnen zes weken na indiening van de aanvraag.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de herziene uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerstvolgende ziekengeldbetaling nadat de aanpassing van het dagloon, bedoeld in dat lid, heeft plaatsgevonden.
Artikel 63c komt te luiden:
Indien de werkgever zich met betrekking tot de begeleiding van zijn zieke werknemers niet meer laat bijstaan door een arbodienst meldt hij dat zo spoedig mogelijk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 454 indien de werkgever deze verplichting niet is nagekomen. De artikelen 45a, derde, vierde en zesde lid, 45c, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 81 vervalt.
Indien het bij koninklijke boodschap van 13 december 2006 ingediende voorstel van wet houdende regels tot bevordering van de activering van personen die aanspraak maken op een uitkering op grond van de Ziektewet (Kamerstukken II 2005/06, 30 909, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden, komt artikel 38a, zevende lid, van de Ziektewet te luiden:
7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 454 indien de werkgever de verplichting, bedoeld in het vijfde of zesde lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen. De artikelen 45a, derde, vierde en zesde lid, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 november 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen (Kamerstukken 31 767) tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel C, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel 11, onderdeel B, van hoofdstuk 10 van deze wet, komt het in artikel 11, onderdeel B, van hoofdstuk 10 van deze wet voorgestelde tweede lid van artikel 27 te luiden:
2. Het UWV weigert ter zake van het niet nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, de uitkering blijvend over het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd of niet zou zijn ontstaan:
a. indien de werknemer de betreffende arbeid zou hebben aanvaard of verkregen; of
b. indien, in plaats van artikel 35aa, eerste lid, onderdeel b, artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van toepassing zou zijn geweest en de werknemer de betreffende arbeid zou hebben aanvaard of verkregen.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juni 2008 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering (Kamerstukken II, 2007/08, 31 514, nr. 2) nadat het tot wet is verheven en in werking is getreden voor het tijdstip waarop het onderhavige voorstel van wet in werking treedt, wordt hoofdstuk 10 als volgt gewijzigd:
In artikel 1 (Algemene bijstandswet), onderdeel B, vervalt in artikel 14a, tweede lid, «of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen».
In artikel 10 (Toeslagenwet), onderdeel C, vervalt in artikel 14a, tweede lid, «of in artikel 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen».
In artikel 11 (Werkloosheidswet), onderdeel C, vervalt in artikel 27a, tweede lid, «of in artikel 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen».
In artikel 16 (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen), onderdeel C, vervalt in artikel 20a, tweede lid, «of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen».
HOOFDSTUK 11. MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT
In artikel 9, vijfde lid, van de Binnenschepenwet wordt «Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Afdeling 5.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Havenbeveiligingswet wordt als volgt gewijzigd:
Het opschrift van paragraaf 6 komt te luiden:
§ 6. Toezicht op de naleving en last onder bestuursdwang
In het eerste en tweede lid van artikel 18 wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 7, vierde lid, van de Havennoodwet wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 5, vierde lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat wordt «en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: en 4:57, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Loodsenwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien een geldboete is opgelegd, komt de te betalen geldsom toe aan de Staat. Betaling van de geldsom geschiedt aan Onze Minister. De geldsom moet binnen zes weken na de datum waarop de uitspraak van het tuchtcollege onherroepelijk is geworden worden betaald. Voor de toepassing van titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de uitspraak van het tuchtcollege aangemerkt als beschikking als bedoeld in artikel 4.4.1.2 van die wet. In de uitspraak van het tuchtcollege kunnen twee of meer termijnen worden vastgesteld waarin de geldsom moet worden voldaan.
2. Onder vernummering van het vierde lid tot derde lid, het vijfde lid tot vierde lid, het zesde lid tot vijfde lid, het achtste lid tot zesde lid en het negende lid tot zevende lid vervallen het derde en het zevende lid.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Onze Minister is bevoegd tot uitvaardiging van een dwangbevel tot invordering van de verschuldigde geldsom.
4. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:
7. Met betrekking tot de kosten van aanmaning en verdere invordering zijn de artikelen 6 en 7 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 45f, derde lid, komt te luiden:
3. Bij de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 56, 57, tweede lid, 58 tot en met 63, 65 tot en met 68 van de Mededingingswet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 45h, derde lid komt te luiden:
3. Bij de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 57, tweede lid, 77, 80 en 82 van de Mededingingswet van overeenkomstige toepassing.
In artikel 46, eerste en tweede lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Luchtvaartwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 37u, eerste lid, wordt «Onze Minister van Justitie kan bestuursdwang toepassen» vervangen door: Onze Minister van Justitie is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 72 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 73c, tweede lid, komt te luiden:
2. De artikelen 5:31d, 5:32, tweede lid, en 5:32a tot en met 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.
De Scheepvaartverkeerswet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 15d, derde lid, wordt aan het slot de volgende zin toegevoegd: Onze Minister, onderscheidenlijk het bij ministeriële regeling aangewezen bestuursorgaan of de bij ministeriële regeling aangewezen ambtenaar is bevoegd tot het uitvaardigen van een dwangbevel tot invordering van de verschuldigde geldsom.
In artikel 24 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 25 wordt «heeft het bevoegd gezag de bevoegdheid bestuursdwang toe te passen» vervangen door: is het bevoegd gezag bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 37a, tweede lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 63, tweede lid, laatste volzin, komt te luiden: De artikelen 54a, 62 en 65 van de Mededingingswet zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 71, vijfde lid, laatste volzin, komt te luiden:
De artikelen 54a en 65 van de Mededingingswet zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 75, laatste volzin, komt te luiden: De artikelen 69, tweede lid, 70, 75a, 77, 80 en 82 van de Mededingingswet zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. In het tweede lid wordt «de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend» vervangen door: de overtreder.
3. Het derde lid, laatste volzin, komt te luiden: Op het tweede lid zijn de artikelen 54a, 57, 58, 59a, 62 en 64 tot en met 68 van de Mededingingswet van overeenkomstige toepassing.
De artikelen 78, 79, 80, vijfde en zesde lid, en 81 tot en met 85 vervallen.
De Spoorwegwet 1875 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 14 wordt «bestuursdwang toe te passen» vervangen door: tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
In de artikelen 15, 21 en 41 wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
Het opschrift van paragraaf 4 van Titel III komt te luiden:
In artikel 61, eerste tot en met vierde lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 68 komt te luiden:
In geschillen als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over het dwangbevel bezitten leggers, waarin onderhoudsplichtigen zijn aangewezen, behoudens tegenbewijs, kracht van bewijs.
Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. In het derde lid wordt «Artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: De artikelen 4.4.4.2.3, 4.4.4.2.5 tot en met 4.4.4.2.11 en 5.0.10 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 138, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: Bij de invordering van waterschapsbelastingen die niet bij wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte worden geheven, blijft bovendien artikel 8, eerste lid, van die wet, buiten toepassing.
De Waterstaatswet 1900 wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 12a, achtste lid, en 42 wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 42b wordt «aan gedeputeerde staten opdragen bestuursdwang toe te passen, dan wel zelf tot toepassing van bestuursdwang overgaan» vervangen door: aan gedeputeerde staten opdragen een last onder bestuursdwang op te leggen, dan wel zelf tot oplegging van een last onder bestuursdwang overgaan.
In artikel 66, eerste lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 130, vierde lid, wordt «de artikelen 5:25, eerste lid, 5:26, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: de artikelen 4.4.4.2.3, 4.4.4.2.5 tot en met 4.4.4.2.11, 5.0.10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 164, zevende lid, wordt «de artikelen 5:25, eerste lid, 5:26, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: de artikelen 4.4.4.2.3, 4.4.4.2.5 tot en met 4.4.4.2.11, 5.0.10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het opschrift van hoofdstuk 10 komt te luiden:
HOOFDSTUK X. LAST ONDER BESTUURSDWANG
In artikel 169, eerste en tweede lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 170 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De artikelen 5:24, 5:25, tweede tot en met vierde lid, 5:29, vijfde lid, 5:30, derde lid, en 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing. Bij de toepassing van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de rechthebbende die het voertuig afhaalt, in de plaats van de overtreder. Voor de toepassing van artikel 5:30 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de omstandigheid dat een voertuig niet is afgehaald, gelijkgesteld met de omstandigheid dat het voertuig niet kan worden teruggegeven.
3. In het zesde lid wordt «Artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht is» vervangen door: De artikelen 4.4.4.2.3, 4.4.4.2.5 tot en met 4.4.4.2.11, en 5.0.10 van de Algemene wet bestuursrecht zijn.
In artikel 171, eerste en tweede lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 172 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste, tweede, derde en vijfde lid wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. In het vierde lid wordt «Artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht is» vervangen door: De artikelen 4.4.4.2.3, 4.4.4.2.5 tot en met 4.4.4.2.11 en 5.0.10 van de Algemene wet bestuursrecht zijn.
In artikel 173, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdelen b en c, wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 174, derde lid, wordt «de artikelen 5:25, eerste lid, 5:26, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: de artikelen 4.4.4.2.3, 4.4.4.2.5 tot en met 4.4.4.2.11, 5.0.10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, en 5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 7 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 7, vijfde lid, van de Wet buitenlandse schepen wordt «Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Afdeling 5.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8 komt te luiden:
Een speciale bijdrage als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Raadsverordening wordt voldaan op het moment, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Raadsverordening, zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. Onze Minister is bevoegd tot uitvaardiging van een dwangbevel tot betaling van de speciale bijdrage.
In artikel 9 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
(vervallen)
In artikel 7a van de Wet havenstaatcontrole wordt «Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Afdeling 5.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 30 van de Wet kabelbaaninstallaties wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In de artikelen 16, vierde lid, en 17, derde lid, van de Wet laden en lossen zeeschepen wordt «Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht» telkens vervangen door: Afdeling 5.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 11.2, vierde lid, wordt «Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 11.3, vierde lid, komt te luiden:
4. De kosten verbonden aan de uitvoering van het tweede lid kunnen door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat worden ingevorderd bij dwangbevel.
In artikel 11.15 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 11.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede en derde lid wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
2. Het vierde tot en met zesde lid vervallen.
De artikelen 11.17 tot en met 11.19 vervallen.
Artikel 11.20 komt te luiden:
Bij niet tijdige betaling van de bestuurlijke boete kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een dwangbevel uitvaardigen.
In artikel 11.21 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 11.22, tweede lid, komt te luiden:
2. De artikelen 11.16, tweede en derde lid, en 11.20 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 11.20 Onze Minister van Defensie de plaats inneemt van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Artikel 11.23, tweede lid, komt te luiden:
2. De artikelen 11.16, tweede en derde lid, en 11.20 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 11.20 gedeputeerde staten de plaats innemen van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Indien het bij koninklijke boodschap van .......... ingediende voorstel van wet houdende wijziging Wet luchtvaart ter implementatie van Verordening (EG) nr. 1794/2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten (PbEU L 341) (Kamerstukken II, 2008/09, .. ..., nrs. 1–2) tot wet is verheven en in werking is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt of indien dat voorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt de Wet luchtvaart als volgt gewijzigd:
Artikel 5.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid wordt na «bedoeld in het vierde en vijfde lid»ingevoegd:, en de termijnen binnen welke betaling van de vergoedingen plaats moet vinden.
2. Onder vernummering van het tiende lid tot elfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
10. De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde vergoeding moet worden betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Artikel 5.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na «de bekendmaking van deze vergoeding» ingevoegd:, en de termijn binnen welke betaling van deze vergoeding plaats moet vinden.
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De in het tweede lid bedoelde vergoeding moet worden betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
In artikel 11.16a, eerste lid, wordt de zinsnede «De verlener van navigatiediensten kan de verdere verlening van luchtvaartnavigatiediensten opschorten» vervangen door: Onverminderd titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht kan de verlener van luchtvaartnavigatiediensten de verdere verlening van luchtvaartnavigatiediensten opschorten.
In artikel 58 van de Wet op de waterhuishouding wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 93 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de eerste volzin.
2. Het vierde lid vervalt.
In artikel 9, vijfde lid, van de Wet van 9 juli 1900, houdende nadere regeling van de dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd (Stb. 118) wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 10 van de Wet van 15 december 1917, houdende voorschriften omtrent aanleg en instandhouding van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd, op wegen niet onder beheer van het Rijk (Stb. 703) wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 5, vierde en vijfde lid, van de Wet van 1 november 1924, houdende wettelijke maatregelen tegen aantasting van metalen voorwerpen in den bodem door zwerfstroomen, afkomstig van spoorstaven van electrische spoor- en tramwegen (Stb. 498) wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 62 van de Wet vervoer binnenvaart wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 46 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 21a van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen wordt «Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Afdeling 5.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 55p, derde lid, van de Zeevaartbemanningswet komt te luiden:
3. Bij het opleggen van een geldboete bepaalt het tuchtcollege de termijn of de termijnen, waarbinnen de geldboete moet worden voldaan. De te betalen geldsommen komen toe aan de Staat. Betaling van de geldsom geschiedt aan Onze Minister. Voor de toepassing van titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de uitspraak van het tuchtcollege aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 4.4.1.2 van die wet.
HOOFDSTUK 12. MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
In artikel 57b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt «afdeling 5.2» vervangen door: titel 5.2.
De Drank- en Horecawet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De twee laatste onderdelen vervallen.
2. De puntkomma aan het slot van het laatste onderdeel (nieuw) wordt vervangen door een punt.
Artikel 44a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 9, tweede lid, 12 tot en met 20, vierde lid, 20, zesde lid, 22, 24, 25 of 29, tweede lid.
2. In het tweede lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
3. In het derde lid wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
4. Het vierde en vijfde lid vervallen.
5. Het zesde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
6. Het vierde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. in de aanhef wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete;
b. de dubbele punt aan het slot van de aanhef, onderdeel a. alsmede de aanduiding «b.» vervallen.
7. Het zevende lid vervalt.
In artikel 44b, eerste lid, wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
De artikelen 44c tot en met 44i vervallen.
In artikel 13, derde lid, van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg wordt de zinsnede «de artikelen 77, 79, 80, 81, 83, eerste en vierde lid, 88, 89, 90 tot en met 103, 104, tweede lid, 105 en 106 van de Wet marktordening gezondheidszorg» vervangen door: de artikelen 77, 79, 80, 81, 83, eerste lid, 88, 89, 104, tweede lid, 105 en 106 van de Wet marktordening gezondheidszorg.
De Geneesmiddelenwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 101, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 18, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 48, 49, 50, 61, 62, 64, 65, 66, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 77, 80, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 91, 92, 93, 94, 95, 96 of 120.
De artikelen 102 tot en met 112 vervallen.
Artikel 113 komt te luiden:
De artikelen 5.0.11, 5.4.1.6, 5.4.1.7, tweede lid, 5.4.2.1 tot en met 5.4.2.5 en 10:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 115.
In artikel 114 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 38, tweede volzin, van de Gezondheidswet vervalt.
(vervallen)
In artikel 6, vierde lid, van de Kaderwet VWS-subsidies wordt «4:57 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: 4:57, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Indien deze wet eerder in werking treedt dan het bij koninklijke boodschap van 27 juli 2007 ingediende voorstel van wet houdende Uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten in de wetgeving op het gebied van de volksgezondheid (Wet uitbreiding bestuurlijke handhaving volksgezondheidswetgeving) (Kamerstukken II 2006/07, 31 122, nrs. 1–2) wordt in artikel 14 van de Kwaliteitswet zorginstellingen «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Noodwet Geneeskundigen wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 6 wordt «aanwijzingen» vervangen door: instructies.
In artikel 32, tweede lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Tabakswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen d en e vervallen.
2. De onderdelen f tot en met m worden verletterd tot d tot en met k.
Artikel 11b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 3a, 3b, 3c, 3e, 4, 5, 5a, 7, 8, 9, 10, 11, 11a of 18.
2. In het tweede lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
3. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen.
4. Het zesde lid wordt vernummerd tot derde lid.
5. In het derde lid (nieuw) wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
6. Het zevende lid vervalt.
In artikel 11c, eerste lid, wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
De artikelen 11d tot en met 11j vervallen.
De bijlage wordt als volgt gewijzigd:
1. Het woord «boete» wordt telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
2. De zinsnede «een maximumboete van» wordt telkens vervangen door: een bestuurlijke boete van ten hoogste.
De Warenwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen g en h vervallen.
2. Onderdeel i wordt geletterd g.
In artikel 21c wordt «, 32a, 32e, 32f, 32g of 32j» vervangen door: of 32a.
In artikel 21, derde lid, en artikel 32 wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 25a vervalt «,32f».
Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1a, 4 tot en met 7, 8 tot en met 11, 13 tot en met 20, 21b, 22, 24, 26, 27, eerste lid, laatste volzin, en derde lid, 31, 32, 32c of 32k.
2. In het tweede lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
3. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen.
4. Het zesde lid wordt vernummerd tot derde lid.
5. In het derde lid (nieuw) wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
6. Het zevende lid vervalt.
In artikel 32b, eerste lid, wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
De artikelen 32d tot en met 32j vervallen.
Artikel 32n wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «in artikel 32a, eerste lid, bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon» vervangen door: overtreder.
2. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.
Indien het bij koninklijke boodschap van 18 oktober 2004 ingediende voorstel van wet houdende regels inzake de organisatie van de ambulancezorg (Wet ambulancezorg) (Kamerstukken II, 2004/05, 29 835, nrs. 1–2) in werking treedt of is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in artikel 15 van die wet «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 24, achtste lid, eerste volzin, vervalt.
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De eerste termijn wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertien weken na de toekenning, vastgesteld en betaald.
2. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.
4. In het derde lid (nieuw) wordt «De periode van dertien weken, bedoeld in het tweede en derde lid» vervangen door: De periode van dertien weken, bedoeld in het tweede lid.
De Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid.
3. Het vijfde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. de woorden «derde lid» worden telkens vervangen door: tweede lid;
b. de woorden «vierde lid» worden telkens vervangen door: derde lid.
In artikel 28a, eerste lid, wordt «artikel 28, derde lid,» vervangen door: artikel 28, tweede lid,.
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De eerste termijn wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertien weken na de toekenning, vastgesteld en betaald.
2. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.
4. In het derde lid (nieuw) wordt «De periode van dertien weken, bedoeld in het tweede en derde lid» vervangen door: De periode van dertien weken, bedoeld in het tweede lid.
In artikel 49a wordt «artikel 28, derde lid,» vervangen door: artikel 28, tweede lid.
De Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid vervalt.
2. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De eerste termijn wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertien weken na de toekenning, vastgesteld en betaald.
3. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
4. In het derde lid (nieuw) wordt «De periode van dertien weken, bedoeld in het tweede en derde lid» vervangen door: De periode van dertien weken, bedoeld in het tweede lid.
De Wet geneesmiddelenprijzen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 11 komt te luiden:
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000 ter zake van overtreding van artikel 4 of 5.
De artikelen 12 tot en met 15 vervallen.
Indien deze wet eerder in werking treedt dan het bij koninklijke boodschap van 27 juli 2007 ingediende voorstel van wet houdende Uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten in de wetgeving op het gebied van de volksgezondheid (Wet uitbreiding bestuurlijke handhaving volksgezondheidswetgeving) (Kamerstukken II 2006/07, 31 122, nrs. 1–2) wordt in artikel 3b van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Wet marktordening gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 80, eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. een last onder bestuursdwang op te leggen, of.
Artikel 81, eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. een last onder bestuursdwang op te leggen, of.
In artikel 82 wordt «het toepassen van bestuursdwang» vervangen door: het opleggen van een last onder bestuursdwang.
Artikel 83, vierde lid, de aanduiding «1.» voor artikel 84, eerste lid, en artikel 84, tweede lid, vervallen.
Artikel 85 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De zorgautoriteit kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 23, 34 tot en met 45, 48, eerste lid, 49, 61, 62 of 68.
2. In het tweede lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. De zorgautoriteit kan aan een zorgverzekeraar een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, 25, derde lid, 28, of 29, eerste en tweede lid, van de Zorgverzekeringswet.
2. De zorgautoriteit kan aan een verzekeraar of rechtspersoon een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de voorschriften, gesteld bij de artikelen 25, eerste en tweede lid, of 30 van de Zorgverzekeringswet.
2. In het derde lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
In artikel 87, tweede lid, wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De zorgautoriteit kan aan een zorgverzekeraar een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 4, tweede tot en met vijfde lid, 5, derde lid, 9, 35, tweede lid, 37, 38, eerste en vierde lid, 64, tweede lid, 68, tweede lid, 86, 90, 92, 114 of 118a, derde lid, van de Zorgverzekeringswet.
2. In het tweede lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
In artikel 89, tweede lid, wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
Het opschrift van afdeling 6.4.1 vervalt en afdeling 6.4.2 vervalt.
Indien het bij koninklijke boodschap van 27 juli 2007 ingediende voorstel van wet houdende Uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten in de wetgeving op het gebied van de volksgezondheid (Wet uitbreiding bestuurlijke handhaving volksgezondheidswetgeving) (Kamerstukken II 2006/07, 31 122, nrs. 1–2) in werking treedt of is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in artikel 100a, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 24 van de Wet op de dierproeven wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 16, zevende lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 47, vierde lid, wordt «aanwijzingen» telkens vervangen door: instructies.
In de artikelen 75 en 76, eerste lid, wordt «bijdrage» telkens vervangen door: eigen bijdrage.
In artikel 37 van de Wet toelating zorginstellingen wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 44a van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De uitkeringen, toeslagen, vergoedingen of tegemoetkomingen worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertien weken na de toekenning, vastgesteld en betaald.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt «De periode van dertien weken, bedoeld in het tweede en derde lid» vervangen door: De periode van dertien weken, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 33 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De uitkering, vergoeding of tegemoetkoming wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertien weken na de toekenning, vastgesteld en betaald.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt «De periode van dertien weken, bedoeld in het tweede en derde lid» vervangen door: De periode van dertien weken, bedoeld in het eerste lid.
5. Het vierde lid vervalt.
In artikel VII, achtste lid, van de Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) wordt «aanwijzingen» vervangen door: instructies.
De Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:
1. Indien deze wet eerder in werking treedt dan het bij koninklijke boodschap van 11 oktober 2008 ingediende voorstel van wet houdende Wijziging van de Zorgverzekeringswet, de Wet op de zorgtoeslag en enige andere wetten, houdende maatregelen om ook wanbetalers voor hun zorgverzekering te laten betalen (structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering) (Kamerstukken II 2008/09, 31 736, nrs. 1–2) wordt in artikel 39, tweede lid, onderdelen f en h, van de Zorgverzekeringswet «boeten» telkens vervangen door: bestuurlijke boeten.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 11 oktober 2008 ingediende voorstel van wet houdende Wijziging van de Zorgverzekeringswet, de Wet op de zorgtoeslag en enige andere wetten, houdende maatregelen om ook wanbetalers voor hun zorgverzekering te laten betalen (structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering) (Kamerstukken II 2008/09, 31 736, nrs. 1–2) in werking treedt of is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in artikel 39, tweede lid, onderdelen f en i, van de Zorgverzekeringswet «boeten» telkens vervangen door: bestuurlijke boeten.
In artikel 69, derde lid, wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
In artikel 93, eerste lid, wordt «afdeling 5.2» vervangen door: titel 5.2.
Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het College zorgverzekeringen legt de verzekerde een bestuurlijke boete op indien:
a. de zorgverzekering niet binnen vier maanden na het ontstaan van de verzekeringsplicht is ingegaan of
b. een verzekeringsplichtige niet met ingang van de dag volgende op de dag waarop een zorgverzekering is geëindigd op grond van een andere zorgverzekering verzekerd is.
2. In het tweede en derde lid wordt «boete» telkens vervangen door: bestuurlijke boete.
3. In het zesde wordt «boeten» vervangen door: bestuurlijke boeten.
4. Het zevende lid komt te luiden:
7. De te betalen geldsom van de opgelegde bestuurlijke boeten komt onder aftrek van de vergoeding, bedoeld in het vijfde lid, toe aan het Zorgverzekeringsfonds.
De artikelen 101 tot en met 113 vervallen.
In artikel 117, derde lid, wordt « de boete» vervangen door: de bestuurlijke boete.
HOOFDSTUK 13. MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
De Kadasterwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 7, derde lid, tweede volzin, en vierde lid, aanhef, wordt «richtlijnen en aanwijzingen» telkens vervangen door: richtlijnen en instructies.
In artikel 108, derde lid, wordt «de wijze waarop het kadastraal recht wordt voldaan of verrekend» vervangen door: de wijze waarop het kadastraal recht wordt verrekend met de door de betrokkene betaalde of nog te betalen andere vergoedingen.
De Kernenergiewet wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 22, derde lid, en 33, derde lid, wordt «bestuursdwang toe te passen» vervangen door: een last onder bestuursdwang op te leggen.
In artikel 66 wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 12, tweede lid, van de Reconstructiewet Midden-Delfland wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 63 van de Waterleidingwet wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 27 van de Wet bescherming Antarctica wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Wet bevordering eigenwoningbezit wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 44, eerste lid, derde volzin, vervalt de zinsnede: , zo nodig in de vorm van een voorschot,.
Artikel 50, derde lid, komt te luiden:
3. Als het eerste lid toepassing vindt, is Onze Minister bevoegd tot terugvordering van de ten onrechte of teveel uitbetaalde eigenwoningbijdrage van de eigenaar-bewoner, of tot verrekening van die eigenwoningbijdrage met aanspraken op eigenwoningbijdragen van de eigenaar-bewoner.
Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en zesde lid vervallen, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid en van het zevende en achtste lid tot vijfde en zesde lid.
2. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:
2. Als de eigenaar-bewoner in gebreke blijft, kan de invordering van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met de kosten van invordering, geschieden bij dwangbevel.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. De betekening en tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden door de ontvanger van de belastingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990, en door de belastingdeurwaarder, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van die wet, met toepassing van de artikelen 13 en 14 van die wet.
4. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:
6. Met betrekking tot de kosten van aanmaning en verdere invordering zijn de artikelen 6 en 7 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing.
De Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:
De vijfde volzin van artikel 16, tweede lid, komt te luiden: Bij de maatregel kan worden bepaald dat het bevoegde bestuursorgaan het te verhalen bedrag kan invorderen bij dwangbevel.
Aan artikel 39f, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de maatregel kan worden bepaald dat gedeputeerde staten het bij het niet nakomen van de verplichtingen waarvoor financiële zekerheid is gesteld te verhalen bedrag kunnen invorderen bij dwangbevel.
Artikel 76hh wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde lid tot tweede lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «in afwijking van het eerste en tweede lid» vervangen door: in afwijking van het eerste lid.
In de artikelen 8, eerste lid, en 31 van de Wet explosieven voor civiel gebruik wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 22 van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden wordt «De burgemeester past bestuursdwang toe» vervangen door: De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
De Wet inburgering wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 29 komt te luiden:
Het college legt een bestuurlijke boete op aan de krachtens artikel 25, eerste of tweede lid, opgeroepen persoon ter zake van overtreding van artikel 25, vierde lid.
Artikel 30 komt te luiden:
Het college legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige ten aanzien van wie een beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is gegeven, ter zake van overtreding van artikel 23, eerste lid, dan wel van de krachtens artikel 23, derde lid, gestelde regels.
Artikel 36 komt te luiden:
Artikel 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien artikel 30, 31, eerste lid, of 33 is overtreden.
De artikelen 38 tot en met 43, 45 en 46 vervallen.
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8.15, vierde lid, tweede volzin, komt te luiden: Het bevoegd gezag kan het te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel.
In artikel 15.13, vierde lid, wordt «De artikelen 4:49, derde lid, en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: De artikelen 4:49, derde lid, en 4:57, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 15.46, vierde lid, komt te luiden:
4. Gedeputeerde staten kunnen het ingevolge het derde lid te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel.
In artikel 17.12, vijfde lid, wordt na «hun zienswijze» ingevoegd: «naar voren te brengen» en wordt «het te nemen besluit» vervangen door: het ontwerp van het te nemen besluit.
Artikel 17.16, tweede lid, derde volzin, komt te luiden: Het bevoegd gezag kan de kosten invorderen bij dwangbevel.
In artikel 17.17 wordt «verjaart door verloop van een periode van vijf jaar» vervangen door: vervalt vijf jaren.
Artikel 18.1 vervalt.
Artikel 18.2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. In onderdeel b wordt «last» vervangen door: last onder dwangsom.
In de artikelen 18.3e, vijfde lid, onder b, 18.6, 18.7, 18.8, 18.10, 18.14, 18.14a, tweede lid, onder b, 18.15 en 18.16, tweede lid, wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 18.6a wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
2. Het tweede lid vervalt.
Artikel 18.8a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Artikel 5.0.10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het bestuursorgaan dat de sanctie heeft opgelegd, wordt gelezen: het bestuursorgaan dat geen gevolg heeft gegeven aan de vordering.
Artikel 18.9 vervalt.
De tweede volzin van artikel 18.16a, tweede lid, komt te luiden: Artikel 5.4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
De artikelen 18.16b en 18.16c vervallen.
Artikel 18.16d komt te luiden:
Indien de gedraging tevens een strafbaar feit is en de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, legt het bestuur van de emissieautoriteit haar aan het openbaar ministerie voor.
Artikel 18.16e wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid.
2. De tweede volzin van het tweede lid (nieuw) komt te luiden:
Artikel 5.4.1.7, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «In afwijking van het derde lid» vervangen door: In afwijking van het tweede lid.
Artikel 18.16f vervalt.
Artikel 18.16g komt te luiden:
1. Artikel 5.4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens de in artikel 18.16a, eerste en tweede lid, eerste volzin, genoemde artikelen.
2. In geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid, vermeldt het rapport, bedoeld in artikel 5.4.2.1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, naast de in het tweede lid van dat artikel bedoelde gegevens, tevens het voornemen de naam van de overtreder op te nemen in het overzicht, bedoeld in artikel 18.16p, eerste lid.
3. Indien de gedraging aan het openbaar ministerie wordt voorgelegd op grond van artikel 18.16d, wordt een afschrift van het rapport aan het openbaar ministerie toegezonden.
Artikel 18.16h vervalt.
Artikel 18.16i komt te luiden:
In geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid, hebben de artikelen 5.4.2.2, 5.4.2.3, 5.4.2.4 en 5.4.2.6, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede betrekking op het opnemen van de naam van de overtreder in het overzicht, bedoeld in artikel 18.16p, eerste lid.
Artikel 18.16j vervalt.
Artikel 18.16k komt te luiden:
In geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid, vermeldt de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete tevens dat de naam van de overtreder wordt opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel 18.16p, eerste lid.
Artikel 18.16l komt te luiden:
In afwijking van artikel 5.4.1.6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van artikel 18.16a, eerste en tweede lid, tien jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
Artikel 18.16m vervalt.
Artikel 18.16n vervalt.
Artikel 18.16o vervalt.
Artikel 18.16q wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «boete» vervangen door: bestuurlijke boete.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
Artikel 20.2, tweede lid, komt te luiden:
2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een beschikking:
a. houdende een aanwijzing als bedoeld in artikel 5.23,
b. houdende een aanwijzing als bedoeld in artikel 8.27,
c. houdende een aanwijzing als bedoeld in artikel 8.31a,
d. houdende een verzoek als bedoeld in artikel 8.39,
e. houdende een certificaat of een accreditatie als bedoeld in artikel 11.2, derde lid, onderdeel b of c,
f. houdende een verzoek als bedoeld in artikel 17.5, eerste lid,
g. houdende een aanwijzing als bedoeld in artikel 18.3d, eerste lid, of 18.3f, eerste lid,
h. houdende een aanwijzing van Onze Minister met toepassing van artikel 18.3f, zevende lid, aan burgemeester en wethouders of aan het dagelijks bestuur van een waterschap ter zake van de uitvoering door deze bestuursorganen van het bepaalde krachtens artikel 18.3,
i. houdende een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 18.3e, eerste lid, laatste volzin, of
j. houdende een vordering als bedoeld in artikel 18.8a, eerste lid.
Artikel 16, tweede lid, van de Wet op de architectentitel komt te luiden:
2. In geval de bijdrage door middel van girale betaling is voldaan, zendt het bureau na ontvangst van de bijdrage een bewijs van betaling aan degene die heeft betaald.
De Wet op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel e wordt «onderdeel i» vervangen door: onderdeel h.
2. In onderdeel f wordt «onderdeel f» vervangen door: onderdeel e.
Artikel 39, derde lid, komt te luiden:
3. Bij algemene maatregel van bestuur:
a. kunnen nadere regels worden gesteld over de berekening en de invordering van de verschuldigde financiële bijdrage, en
b. kan worden bepaald dat Onze Minister die bijdrage kan invorderen bij dwangbevel.
Artikel 7.8 van de Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «toepassing van bestuursdwang» vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Artikel 5.0.10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het bestuursorgaan dat de sanctie heeft opgelegd, wordt gelezen: burgemeester en wethouders.
De Wet stedelijke vernieuwing wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 7, zesde lid, vervalt.
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen.
2. Het zesde lid wordt vernummerd tot derde lid.
Artikel 14, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 12c, onder c, 15, eerste en tweede lid, 43, eerste lid, onderdeel a, 100b, eerste lid, 100d, 100e en 120b wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 97, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tweede volzin wordt «5:24, vierde lid» vervangen door: 5:24, eerste en tweede lid.
2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: Burgemeester en wethouders kunnen van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.
Artikel 100b, derde lid, komt te luiden:
3. Artikel 5.0.10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het bestuursorgaan dat de sanctie heeft opgelegd, wordt gelezen: burgemeester en wethouders.
Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
2. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:
2. De verbeurde dwangsom komt toe aan het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting.
1. Indien ingevolge enig wettelijk voorschrift:
a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,
b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,
c. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sedert haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken,
d. een regeling bij de wet moet worden goedgekeurd,
e. door of namens een van de Kamers van de Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, of
f. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere minister dan Onze Minister van Justitie, geldt dat voorschrift niet ten aanzien van het Aanpassingsbesluit vierde tranche Awb.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op het horen van de Raad van State.
Voor de plaatsing in het Staatsblad brengt Onze Minister van Justitie de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen van de titels 4.4, 5.1 en 5.4 en afdeling 10.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht in overeenstemming met de op grond van artikel V van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht vastgestelde nummering.
De artikelen in deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Deze wet wordt aangehaald als: Aanpassingswet vierde tranche Awb.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20082009-31124-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.