31 038
Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de regulering van bestaand gebruik en enkele andere zaken

E
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT1

Vastgesteld 5 december 2008

De leden van de commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord omtrent het wetsvoorstel houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (nr. 31 038).

Niet in alle opzichten heeft de beantwoording de leden van de fracties van PvdA, SP, D66 en de PvdD tevreden gesteld. Dat heeft soms met de inhoud van het antwoord te maken. Hierop komen deze leden terug bij de plenaire behandeling van het onderhavige wetsontwerp. Over enkele punten wensen de leden van deze fracties nog nadere vragen te stellen.

In de antwoorden inzake samenhang tussen de WABO en het onderhavige wetsvoorstel kiest de regering er voor het advies van de Raad van State af te wachten waar het om het «belanghebbendenbegrip» gaat. De leden van de fracties van PvdA, SP, D66 en PvdD concluderen daaruit dat de regering er voorshands vanuit gaat dat de voorlichting door de Raad van State geen gevolgen heeft voor het lopende wetgevingsproces. Is die conclusie juist? Zo ja, welke nadere onderbouwing kan de regering daarvoor geven? Zo nee, waarom niet en kan dat betekenen dat al weer op korte termijn een nieuwe wetswijziging te verwachten is? Overigens vragen de leden van de fractie van de PvdA de regering of de adviesaanvrage inmiddels voorgelegd is aan de Raad van State en zo ja, of er een inschatting te maken is van termijn waarop de Raad van State haar advies bekend kan maken.

Voorts stellen deze leden vast dat geen antwoord is gegeven op de vragen van de leden van de PvdA-fractie inzake de bestuurlijke lus. Deze leden stellen het op prijs als de regering daarin alsnog voorziet.

De leden van de fractie van de PvdA hebben eerder gevraagd of de wijziging van art. 19d 1e lid, die beoogt een betere aansluiting met art. 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn tot stand te brengen, niet «juist het effect [heeft] ... dat de strijdigheid met de Habitatrichtlijn blijft bestaan.» Het gaat hierbij om significante gevolgen door cumulatie. De regering stelt in haar antwoord «dat het vanzelfsprekend is dat bij uitleg van artikel 19d2en de vraag vraag wanneer een vergunningplicht aan de orde is cumulatie wordt betrokken.» De leden van de fracties van PvdA, SP, D66 en PvdD vragen de regering hoe vanzelfsprekend dat is nu de zinsnede «afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen» ontbreekt in artikel 19d lid 1 van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze leden verwijzen naar een advies van de hoogleraar Bestuursrecht prof. dr. Ch. W. Backes dat door Vogelbescherming Nederland aan de leden van de commissie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter beschikking is gesteld. Backes komt hierin ter zake van genoemd artikel 19d tot de conclusie dat sprake is van strijdigheid met artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Welk verweer acht de regering mogelijk tegen deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende redenering in bedoeld advies.1

Pagina’s 16 en 17 van de memorie van antwoord behandelen artikel 19d, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998. Hier wordt gesproken over vrijstelling van vergunningsplicht, wanneer is gebleken dat activiteiten de instandhoudingsdoelen niet in gevaar brengen. Hoe wordt hierbij voorkomen dat men zich rijk rekent via saldering. De zinsnede uit de wet «mede gelet op de instandhoudingsmaatregelen die worden getroffen» kan namelijk suggereren dat te verwachten positieve effecten op de natuur reeds kunnen worden verdisconteerd met plannen en projecten die als «niet significant verstorend» in een beheerplan terecht komen.

Op pagina 13 van de memorie van antwoord wordt gemeld dat de beheerplannen zullen berusten op maatwerk en deze dus per gebied verschillend zijn. Dit zou volgens de leden van de fracties van PvdA, SP, D66 en PvdD inhouden dat daarmee ook de vergunningplicht niet eenduidig is door het land heen. Ontstaat hiermee geen rechtsongelijkheid, zo vragen deze leden. In hetzelfde kader meldt de memorie van antwoord op pagina 13 dat «de Natura-2000 instandhoudingsdoelstellingen centraal staan», maar dat verhoudt zich volgens deze leden weer slecht tot de «brede belangenafweging», die op haar beurt weer niet garandeert dat het natuurbelang wordt vooropgesteld. Deze leden citeren Kamerstukken II 31 038, 2006/07 nr. 3, pag. 6: «Dit impliceert dat het bestuursorgaan in staat wordt gesteld een brede belangenafweging te maken met betrekking tot handelingen en projecten en plannen die geen significante gevolgen kunnen hebben. Bij deze belangenafweging wegen andere belangen wellicht zwaarder dan de natuurbelangen die bij het vaststellen van het beheerplan uiteraard de doorslag hebben gegeven». Hoe moet dit geduid worden, zo vragen deze leden.

Een passende beoordeling van een project of plan kan leiden tot een vergunning, maar ook tot opname in een beheerplan. Wordt hiermee niet het karakter van het beheerplan gaandeweg de rit telkens bijgesteld? Indien er zoals de memorie van antwoord (pagina 17) aangeeft parallellen zijn tussen een beheerplan en een provinciale structuurvisie, zou je toch denken dat het beheerplan, eenmaal vastgesteld, voor een langere periode vastligt. Is deze gedachtegang correct, zo vragen de leden van de fracties van PvdA, SP, D66 en PvdD.

De gevolgen van het gewijzigd amendement Snijder-Hazelhoff (Kamerstukken II 2007/08, 31 038, nr. 13), waarmee artikel 19e van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt gewijzigd door een bredere belangenafweging mogelijk te maken door toevoeging van «[...] vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede regionale en lokale bijzonderheden», blijven voor de leden van de fracties van PvdA, SP, D66 en PvdD onduidelijk. Zij hebben daarover nog de volgende vragen. Uit het eerder genoemde advies van prof. Ch. W. Backes blijkt dat een redenering mogelijk is dat door deze toevoeging de bescherming van zeer waardevolle gebieden kan verminderen door het verder beperken van de hiërarchie in beschermingswaarden met het op één lijn stellen van genoemde vereisten met natuurwaarden. Deelt de regering die kwalificatie, en zo, ja wat is haar inhoudelijke oordeel over het verminderen van die bescherming? Zo nee, kan de regering de garantie geven dat een en ander niet zal geschieden en kan zij als dan aangeven op basis van welke wettelijke voorzieningen die bescherming op hetzelfde niveau kan blijven?

Ten slotte heb de leden van de fracties van PvdA, SP, D66 en PvdD nog een enkele vragen over de in de Tweede Kamer aangenomen motie Cramer-Jacobi (Kamerstukken II 2007/08, 31 038, nr. 24) inzake de meldingsplicht. Is de conclusie van deze leden juist dat de regering die motie niet zal uitvoeren? De regering kiest in de memorie van antwoord voor een benadering waarin de nadelen van de meldingsplicht uitgebreid worden toegelicht. De leden van de fracties van PvdA, SP, D66 en PvdD verzoeken de regering om in te gaan op de overwegingen waarom de Tweede Kamer door het aannemen van deze motie tot een meldingsplicht wil komen. Ten slotte verzoeken deze leden de regering om aan te geven op welke wijze nu invulling zal worden gegeven aan het verschaffen van rechtszekerheid aan de aanvragers.

De leden van de commissie zien de beantwoording van de minister met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de commissie,

Schuurman

De griffier van de commissie,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), voorzitter, Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Swenker (VVD), Terpstra (CDA), Slagter-Roukema (SP), Westerveld (PvdA), Sylvester (PvdA), Putters (PvdA), Doek (CDA), Eigeman (PvdA), Engels (D66), Slager (SP), Goyert (CDA), Peters (SP), De Boer (CU), Willems (CDA), vice-voorzitter, Schaap (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), Hermans (VVD), Smaling (SP), Koffeman (PvdD), Böhler (GL) en Yildirim (Fractie-Yildirim). 2 Cursivering door de vragenstellers.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de Afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffienummer 142 102.04.

Naar boven