30 902
Wijziging van de Gemeente- en Provinciewet in verband met de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS DER KONINGIN1

Vastgesteld 30 september 2008

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De commissie heeft met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De commissie vraagt de regering aan te geven wanneer de «Staat van de Dualisering» aan de Staten-Generaal aangeboden zal worden.

De leden van de fractie van het CDA namen met belangstelling kennis van het voorliggende wetsvoorstel. Op de meeste punten deden zij dat met instemming. Over bepaalde elementen van het voorstel hebben zij echter nog wel een aantal vragen. Beantwoording daarvan, zo hopen zij, zal wellicht enkele onduidelijkheden kunnen wegnemen. Zij behouden zich overigens het recht voor om in een plenair debat meer in den brede in te gaan op het fenomeen van de dualisering zoals dat tot op heden gestalte heeft gekregen in de praktijk. In de schriftelijke voorbereiding van het wetsvoorstel beperken deze leden zich echter tot (de onderdelen van) dit concrete wetsvoorstel.

De leden van de fractie van het CDA namen met gepaste vreugde kennis van de afloop van de discussie rond de zogeheten «dualiseringscorrectie». De relatie tussen dualisering enerzijds en de omvang van de Gemeenteraden en Provinciale Staten anderzijds werd naar hun opvatting aanvankelijk te eenzijdig gelegd.

Ook de nieuwe regeling rond de aanwezigheid van wethouders, al dan niet op uitnodiging van de raad, bij de raadsvergaderingen sluit aan bij de kritiek die de fractie van het CDA reeds bij de behandeling van de Dualiseringswetten heeft geuit (zie ook Kamerstuknummer 27 751, 10b pagina 53) en daarna heeft herhaald (zie ook Kamerstuknummer 30 902, 6 noot 1). Desondanks hebben deze leden van het CDA nog wel een vraag over het voorgestelde artikel 21 lid 2 Gemeentewet. Betekent de redactie van deze bepaling ook dat hierin de wethouder een recht wordt verschaft aan alle beraadslagingen van de raad deel te nemen? Dus ook aan beraadslagingen die bijvoorbeeld de bevoegdheden (en de uitoefening daarvan) van de burgemeester tot onderwerp hebben (bijvoorbeeld een noodbevel), de huishoudelijke aangelegenheden van de raad zoals bij debatten over het Reglement van Orde, de formulering van conclusies naar aanleiding van de profielschets en de aanbeveling met betrekking tot de benoeming, schorsing of ontslag van de burgemeester enz., de besloten vergaderingen, de conclusies naar aanleiding van een raadsenquête enz.?

Kortom is de omvang van de bevoegdheid van het recht om aan vergaderingen van de gemeenteraad deel te nemen dezelfde als die van de leden van de raad? Als dat het geval is, zou dat betekenen dat de regering radicaal terugkeert naar het oude monistische model op dit punt: de wethouder heeft inzake beraadslagingen dezelfde positie als een raadslid, ook nu hij sinds de dualisering geen raadslid meer is.

De leden van de fractie van het CDA vragen of de bevoegdheid bedoeld in het voorgestelde art. 21 lid 3 (uitnodiging door raad) ook geldt, en zo ja, ook op dezelfde wijze voor commissievergaderingen?

Deze leden van de fractie van het CDA begroeten het schrappen van de Algemene Maatregel van Bestuur die besteding en verantwoording van de fractieondersteuning zou moeten ordenen. De wettelijke verplichting voor de gemeenteraad en Provinciale Staten om in de raadsverordening bedoeld in artikel 33 Gemeentewet hier omtrent regels op te nemen is voor hen een zeer aanvaardbare «vervanging».

Moet het begrip «ondersteuning» als bedoeld in de voorgestelde toevoeging aan het derde lid van artikel 33 Gemeentewet uitsluitend begrepen worden als financiële ondersteuning of dient de verordening ook regels te bevatten over besteding en verantwoording van het gebruik van lokaliteiten, apparatuur of andere niet-financiële faciliteiten?

Is in het kader van de evaluatie van de dualisering ook nog aan de orde geweest in hoeverre de geheimhoudingsplicht van ambtenaren, die in het kader van de ambtelijke bijstandverlening werkzaam zijn voor raadsleden, kan standhouden tegenover het college en burgemeester, indien de raadsleden dit vergen, zo vragen deze leden van het CDA in dit verband ook nog. Indien daarop is gereflecteerd kan de regering dan ook zeggen «wat daar uit is gekomen»?

Deze leden van de fractie van het CDA hebben ook een vraag over het ontslag van wethouder. In dit wetvoorstel wordt vastgelegd dat de betrokken wethouder onmiddellijk ontslag neemt nadat de raad het vertrouwen heeft opgezegd. In artikel 43 Gemeentewet dat gaat over vrijwillige ontslagname door een wethouder, wordt bepaald dat een aldus genomen ontslag op een latere datum ingaat. Dit artikel blijft anders dan aanvankelijk in het voornemen lag van de regering bestaan. Het lijkt gelet op de schriftelijke voorbereiding van het thans voorliggende wetsvoorstel echter juist de bedoeling dat een wethouder die ontslag neemt nadat in hem het vertrouwen is opgezegd door de raad niet langer gehouden is nog maximaal een maand te moeten blijven functioneren. Deze gehoudenheid leverde inderdaad in het verleden soms problemen op. Graag vernemen deze leden de interpretatie van de regering van artikel 43 ter zake.

Tenslotte hebben deze leden van de fractie van het CDA nog een vraag die betrekking heeft op een semantische kwestie die het voorliggende voorstel overstijgt. De Memorie van Toelichting opent met de zin dat het voorstel «mede namens de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing Koninkrijksrelaties wordt ingediend» . Nu weten deze leden dat er meningsverschil bestaat over de vraag of de Memorie van Toelichting als regeringsstuk moet worden beschouwd (Kortmann) of als een stuk van de minister (Buijs), zie hiervoor T.C. Borman «Het ambacht, het kabinet en ik» in Regelmaat 2002/4, pagina 134. Maar het is volgens deze leden toch nog altijd zo dat de regering het wetsvoorstel indient en niet afzonderlijke bewindspersonen; Een handeling waarvoor de mede ondertekenende bewindspersonen overigens wel een bijzondere verantwoordelijkheid dragen. Deze leden willen zich zeker niet overgeven aan overtrokken constitutioneel purisme, maar zijn toch nieuwsgierig naar de opvatting van de regering ter zake.

De leden van de fractie van D66 hebben met veel belangstelling kennis genomen van dit voorstel. De aan dit voorstel ten grondslag liggende motieven om tot aanpassingen van de Gemeente- en Provinciewet te komen kunnen deze leden volgen. Het is verstandig nadere regels te geven over de aanwezigheid van wethouders in de raadsvergadering en gelden voor fractieondersteuning. Deze leden realiseren zich dat de uitkomsten van de «Staat van de dualisering» tot verdere voorstellen voor wettelijke aanpassingen kunnen leiden. Wat betreft dit voorstel zouden zij graag over enkele kwesties nader met de regering van gedachten willen wisselen.

De leden van de D66-fractie hebben maar moeilijk greep kunnen krijgen op de logica in de besluitvorming om de aanvankelijk beoogde dualiseringscorrectie in de zin van een vermindering van het aantal raadsleden uiteindelijk niet door te zetten. De huidige omvang van de gemeenteraden is een onbedoeld neveneffect van de dualisering. Op provinciaal niveau is dat effect inmiddels gecorrigeerd. Voor de gemeenten blijken nu signalen over werkdruk en overbelasting van raadsleden tot een heroverweging aanleiding te geven. Deze leden vragen zich af in hoeverre deze heroverweging definitief is. Kunnen de uitkomsten van de «Staat van de dualisering» tot een terugkeer naar het voorstel voor een dualiseringscorrectie leiden? Bijvoorbeeld omdat zou kunnen blijken dat de werkdruk en overbelasting het gevolg zijn van een niet systeemconforme taak- en/of rolopvatting? Of heeft bijvoorbeeld de decentralisatie van taken naar het lokaal bestuur sinds 2002 een dermate significante vlucht genomen dat een grotere lokale volksvertegenwoordiging geboden is? Wat hiervan zij, deze leden menen niet dat financiële motieven op dit punt een rol kunnen spelen. Graag vernemen deze leden een reactie van de regering.

De leden van de fractie van D66 hechten grote betekenis aan het beginsel van lokale autonomie. In dat licht kunnen zij goed begrijpen dat de regering is teruggekomen op het voornemen om op dit punt bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Op zichzelf genomen biedt een regeling over de recht- en doelmatigheid van de voor fractieondersteuning bedoelde gelden bij gemeentelijke verordening voldoende waarborgen voor een doelgerichte en systeemconforme besteding en verantwoording. Niettemin maken deze leden zich enige zorgen over kennelijk in de praktijk voorkomende bestedingen van dit type gelden die zich niet verdragen met de beoogde verbetering van de kwaliteit van het gemeentebestuur en de lokale democratie. Waar overheidsmiddelen tot een primair partijpolitieke aanwending leiden, lijken grenzen van publieke zuiverheid in zicht te komen. Graag vernemen deze leden op welke wijze de regering denkt om te gaan met een praktijk waarin publieke functionarissen van de overheid ontvangen vergoedingen direct of indirect doorsluizen naar landelijke fondsen van een politieke partij.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin,

Hermans

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin,

Hester Menninga


XNoot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc CDA), Dölle (CDA), Ten Hoeve (OSF), Kox (SP), Russell (CDA), Noten (PvdA), Putters (PvdA), vice-voorzitter, Engels (D66), Thissen (GL), Hendrikx (CDA), Van Kappen (VVD), De Boer (CU), Quik-Schuijt (SP), K.G. de Vries (PvdA), Schaap (VVD), Hermans (VVD), voorzitter, Ten Horn (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GroenLinks), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Duthler (VVD), Vliegenthart (SP), Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven