30 859
Wijziging van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in verband met de uitbreiding met onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs en met wonen

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 23 december 2008

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag van de Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport /Jeugd en Gezin van de Eerste Kamer met betrekking tot het hierboven genoemde wetsvoorstel. De positieve toonzetting die blijkt uit het voorlopig verslag, verheugt mij. In het hiernavolgende ga ik, mede namens de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. A. M. Dijksma, gaarne in op de gestelde vragen en opmerkingen.

1. Reikwijdte wetsvoorstel en relatie met andere wetten

De leden van de PvdA constateren dat de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) alweer 5 jaar geleden is aangenomen en dat ook deze wetswijziging een lange ontstaansgeschiedenis heeft. De PvdA-fractie wil weten waarom het zo lang duurt.

Het kabinet hecht eraan dat wetgeving zorgvuldig wordt voorbereid en dat helder is hoe wetten in de praktijk uitwerken. Voor onderhavig uitbreidingsvoorstel met het terrein wonen is eerst de relatie met de toenmalige Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) onderzocht. Ten tijde van de voorbereiding van het wetsvoorstel is de Wvg vervangen door de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De relatie tussen de Wmo en de uitbreiding van de Wgbh/cz met het terrein wonen moest hierdoor wederom zorgvuldig bezien en vormgegeven worden.

Een volgende factor die van invloed was op de voortgang, was het onderzoek naar de mogelijkheid om het initiatiefwetsvoorstel van de leden Smits, Rouvoet en Azough tot wijziging van de Wgbh/cz in verband met uitbreiding van de reikwijdte tot het primair en voortgezet onderwijs (Kamerstukken II 2005/06, 30 570, nr. 2) te combineren met het inmiddels bij de Tweede Kamer ingediende uitbreidingsvoorstel met het terrein wonen. Het kabinet wilde daarmee implementatie van de initiatiefwet bevorderen, in de wetenschap dat dit kon leiden tot een beperkt uitstel van de uitbreiding van de Wgbh/cz met wonen.

Het kabinet achtte het van belang dat beide terreinen onder de werking van de Wgbh/cz gebracht werden en dat op deze manier de parlementaire behandeling in één keer kon plaatsvinden.

Overigens speelde op de terreinen basisonderwijs en voortgezet onderwijs ook de samenloop met de start van de leerlinggebonden financiering (per 1 augustus 2003) een rol en het feit dat de financiële consequenties van uitbreiding lange tijd onduidelijk zijn geweest. Naar aanleiding hiervan heeft de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap besloten de besluitvorming over een uitbreidingsvoorstel op te schorten tot de eerste resultaten van leerlinggebonden financiering bekend zouden zijn. De destijds ingeschatte financiële consequenties zijn fors afgenomen en zijn eigenlijk nauwelijks nog aanwezig1. Door de leerlinggebonden financiering wordt een groot deel van de destijds onderscheiden risico-doelgroepen (autisten, dyslecten, leerlingen met sociaal-emotionele/gedragsproblematiek) beter bediend binnen de zorgstructuur en is er een sterke toename van kinderen met een handicap in het reguliere onderwijs.

De leden van de fractie van de SP zien graag toegelicht op welke termijn de Wgbh/cz in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) geïntegreerd zal worden. Ook de leden van de PvdA-fractie hebben vragen over de relatie tussen dit wetsvoorstel en het voornemen om de Wgbh/cz te integreren in de Algemene wet gelijke behandeling en informeren naar het tijdpad daarvoor.

Met betrekking tot de relatie tussen voorliggend wetsvoorstel en de integratiewet Awgb merk ik op dat dit afzonderlijke trajecten zijn. De besluitvorming over de integratiewet zal plaatsvinden na besluitvorming over de evaluatie van de Awgb.

De leden van de PvdA-fractie vragen een toelichting op de relatie tussen de Wmo en het onderhavige wetsvoorstel.

Het onderhavige wetsvoorstel voor het terrein wonen geeft een nadere invulling aan het verbod op het maken van onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte en heeft betrekking op de verbetering van de individuele rechtsbescherming. Artikel 2 van de Wgbh/cz dat de plicht tot het treffen van een doeltreffende aanpassing bevat, is voor het terrein wonen niet van toepassing op bouwkundige of woontechnische aanpassingen. Dit betekent concreet dat woningaanpassingen niet onder het voorliggende wetsvoorstel vallen, maar onder de compensatieplicht van gemeenten zoals geformuleerd in artikel 4 van de Wmo. Op grond van dit artikel moeten gemeenten een voorziening treffen ter compensatie van een beperking bij het zich verplaatsen in en om de woning. De overwegingen die bij de totstandkoming van voorliggend wetsvoorstel in relatie tot de Wmo speelden, zijn de volgende.

Als artikel 2 van de Wgbh/cz onverkort van toepassing zou zijn op het terrein wonen, zou de woningaanbieder verplicht worden tot het treffen van doeltreffende aanpassingen, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen. Dit zou betekenen dat een verschuiving van de plicht tot het treffen van woningaanpassingen van overheid naar de markt plaatsvindt. In de huursector zou een negatieve prikkel kunnen ontstaan om huurders met een handicap te huisvesten omdat belangen van verhuurders en die van huurders met een handicap niet altijd gelijk lopen. Het verkrijgen van een woningaanpassing zou kunnen leiden tot onderhandelingen tussen verhuurder en huurder met een handicap en tot vele procedures bij de Commissie gelijke behandeling (Cgb) of de rechter. Dit wordt een ongewenst effect geacht dat juist de gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte niet ten goede komt. Daarom is artikel 2 voor het terrein wonen niet van toepassing op bouwkundige of woontechnische aanpassingen in of aan de woonruimte. In deze aanpassingen kan worden voorzien op basis van de Wmo.

Ten tijde van de indiening van onderhavig wetsvoorstel in november 2006 was de Wmo nog niet in werking getreden. De ervaringen met de Wmo waarnaar de PvdA-fractieleden vragen, konden destijds nog niet in het voorstel meegenomen worden. De eerste signalen bij de inwerkingtreding en de ervaring die nu is opgedaan met de uitvoering door gemeenten van de Wmo geven geen aanleiding om de verhouding tussen de Wmo en onderhavig wetsvoorstel te wijzigen.

De leden van de PvdA-fractie vragen vervolgens naar het oordeel over de stapsgewijze aanpak van de uitbreiding van de Wgbh/cz en of hierdoor het risico niet groot is dat de participatie van deze doelgroepen niet wordt gehaald.

Nadrukkelijk is gekozen voor een aanbouwwet die stapsgewijs met terreinen uitgebreid wordt. Met deze aanpak wordt voorkomen dat terreinen die sneller onder de werking van de Wgbh/cz kunnen vallen, zouden moeten wachten op andere terreinen die een langere voorbereidingstijd nodig hebben. Met deze stapsgewijze uitbreiding is het risico dat deze leden schetsen niet aan de orde.

Met de fractieleden van de PvdA ben ik van mening dat gelijke behandeling van mensen met een handicap of chronische ziekte een zeer belangrijk recht is. De terreinen arbeid en beroeps-onderwijs zijn ingevoerd ter implementatie van de Europese richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (kaderrichtlijn). Met de Europese commissie is het kabinet van mening dat beide terreinen als sleutelelementen zijn te zien voor het waarborgen van gelijke behandeling voor een ieder. Het openbaar vervoer is als beleidsterrein bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2001/02, 28 169, nr. 12) toegevoegd aan de Wgbh/cz. De inwerkingtreding van de wet voor dit terrein wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld. Met de bewindslieden van Verkeer en Waterstaat werk ik aan deze algemene maatregel van bestuur waarbij we streven naar afronding in de tweede helft van 2009.

Het is van belang te verhelderen waarom sommige terreinen later onder de werking van de Wgbh/cz vallen dan andere terreinen. Dit heeft alles te maken met het specifieke karakter van de grond handicap of chronische ziekte. Onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte komt immers niet alleen tot uiting in gedrag of bejegening, maar juist ook in samenhang met de fysieke omgeving. Het tegengaan van deze fysieke component in discriminatie heeft geleid tot artikel 2 van de Wgbh/cz. Hierin is de plicht tot het treffen van een doeltreffende aanpassing geregeld mits dit geen onevenredige belasting vormt.

Gelijke behandeling omvat dus meer dan louter bejegenings-aspecten. Deze invulling van het gelijke behandelingsprincipe samen met het beginsel dat wetgeving meer moet zijn dan alleen van symbolische waarde, noopt tot extra zorgvuldige voorbereiding van een uitbreiding van de Wgbh/cz. Het is belangrijk dat de plicht tot het treffen van een doeltreffende aanpassing voor de betrokken partijen helder en eenduidig is. Dit is mede de reden waarom de Wgbh/cz voor het terrein openbaar vervoer op een later moment in werking zal treden.

Naar de mening van de leden van de SP-fractie zou een bredere reikwijdte van onderhavige wetswijziging voor de hand liggen. De SP-fractie vraagt hierover de mening van de regering en wil tevens weten hoe en wanneer algemene aanpassingen in de niet publieke woonomgeving verplicht gesteld zullen worden, zodat zoveel mogelijk woonruimten toegankelijk zijn.

Via twee beleidssporen wordt gewerkt aan het vergroten van gelijke kansen op deelname in de samenleving van mensen met een handicap of chronische ziekte. Het eerste spoor wordt gevormd door voorwaardenscheppend en stimulerend beleid. Het tweede spoor betreft de verbetering van de individuele rechtsbescherming.

Om de volgende redenen voldoet de reikwijdte van onderhavig wetsvoorstel. Het eerste beleidsspoor met onder andere de Wmo en het Bouwbesluit 2003 voorziet al in aanpassingen en toegankelijkheid in en om woningen. Als het om aanpassingen aan woningen gaat, wordt de algemene basis gegeven in het Bouwbesluit 2003 met de toegankelijkheids- en aanpasbaarheidsvoorschriften.

Ondanks dat de CG-Raad enkele malen heeft aangedrongen op aanscherping van het Bouwbesluit 2003 ben ik van mening dat op dit punt voldoende is geregeld in het Bouwbesluit 2003, gegeven de maatschappelijke acceptatie en de financiële consequenties, alsmede het streven naar deregulering en vermindering van administratieve lasten.

De bovenbedoelde voorschriften zijn gebaseerd op het Handboek toegankelijkheid van de CG-Raad. Zij gelden voor alle nieuw te bouwen en te renoveren woningen (dus niet voor bestaande woningen). Deze voorschriften staan al sinds 1992 (het jaar waarin het eerste Bouwbesluit van kracht werd) in de bouwregelgeving. Voor die tijd hadden veel gemeenten al dergelijke bepalingen in hun bouwverordening staan.

Zoals eerder aangegeven voorziet de Wmo in de compensatieplicht voor gemeenten met betrekking tot een voorziening om zich te verplaatsen in en om de woning. Gemeenten hebben ook een verantwoordelijkheid op het terrein van leefbaarheid en zijn samen met woningcorporaties, welzijns- en zorginstellingen actief in het ontwikkelen van combinaties van wonen, zorg en welzijn, waarbij ook toegankelijkheid in en om woningen een rol speelt. Het actieplan «Beter (t)huis in de buurt» (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XVIII, nr. 111) beoogt dit te stimuleren en faciliteren. De activiteiten in dat kader worden zowel vanuit de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als Wonen, Wijken en Integratie als door partijen in het veld opgepakt.

2. Evaluatie

De leden van de fracties van de ChristenUnie en van de SGP vernemen graag of er inmiddels zekerheid bestaat over het tijdstip waarop de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling aan het parlement wordt aangeboden en vragen wanneer het wetsvoorstel Integratiewet Awgb zal worden ingediend.

Opgemerkt zij dat de evaluatie Awgb een apart traject is en buiten het kader van dit wetsvoorstel valt. Overigens zal besluitvorming hierover op zeer korte termijn plaatsvinden. Zoals eerder aangegeven zal besluitvorming over de Integratiewet Awgb in het vervolg van het besluit inzake de evaluatie van de Awgb aan de orde zijn.

3. Overig

De leden van de SP-fractie vragen naar het standpunt van het kabinet en de uitkomsten van het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over gemeentelijke verordeningen waarin personen met een handicap, die voor het eerst een zelfstandige woning willen betrekken, niet in aanmerking zouden komen voor een vergoeding voor woningaanpassing (Handelingen II 2007/08, 107, blz. 7797).

Mensen met beperkingen dienen gecompenseerd te worden voor hun beperkingen zodat ook zij in staat zijn te participeren; dat stelt de Wmo. Op het gebied van wonen zijn gemeenten verantwoordelijk om maatregelen te treffen waardoor mensen met beperkingen in staat zijn een huishouding te voeren en zich in en om de woning te verplaatsen. Er zijn verschillende manieren om aan deze compensatieplicht te voldoen. Gemeenten kunnen zelf bepalen op welke wijze zij daaraan invulling willen geven.

Met de VNG is overleg gevoerd over het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen zoals dat is vastgelegd in de huidige modelverordening voor de Wmo. Deze modelverordening wordt door veel gemeenten gebruikt als voorbeeld voor de gemeentelijke verordening. De VNG is met het kabinet van mening dat ook jong gehandicapten gecompenseerd dienen te worden voor hun beperkingen en dat het onwenselijk is om deze groep uit te sluiten. De huidige Wmo-modelverordening is echter voor wat betreft de verlening van woonvoorzieningen nog grotendeels gebaseerd op het verlenen van woningaanpassingen zoals dat door de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) werd geregeld. Mensen met een handicap die voor de eerste keer zelfstandig gaan wonen, worden in de huidige modelverordening uitgesloten van woningaanpassingen. Dit is echter niet de gangbare praktijk. Gemeenten zijn wel degelijk ook deze groep behulpzaam bij het vinden van geschikte woonruimte. In die gevallen waarin geschikte woonruimte niet op korte termijn beschikbaar is, worden ook voor jong gehandicapten woningen geschikt gemaakt voor de aanvrager.

De mogelijkheid om invulling te geven aan het compensatiebeginsel door middel van het zoeken naar goede woonruimte voor deze groep is echter nog niet opgenomen in de Wmo-modelverordening. De VNG heeft verzekerd dat de modelverordening spoedig zal worden aangepast.

De leden van de SP-fractie vragen naar de relatie tussen het onderhavige wetsvoorstel en het voorstel voor een Europese richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Op de vraag met betrekking tot de relatie met artikel 3 uit het richtlijnvoorstel merk ik het volgende op.

In het onderhavige wetsvoorstel waar het gaat om de gelijke behandeling bij wonen is onderscheid verboden bij het aanbieden van woonruimte ter bewoning; het sluiten, uitvoeren of beëindigen van een overeenkomst betreffende het bewonen van woonruimte, waaronder mede begrepen is een koopovereenkomst met betrekking tot woonruimte voor eigen bewoning of bewoning door een persoon tot wie de koper of diens geregistreerd partner in een familierechtelijke betrekking staat; het bemiddelen bij een overeenkomst en het inschrijven als woningzoekende. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar professionele of commerciële activiteiten. In het richtlijnvoorstel betreft artikel 3 de reikwijdte van de richtlijn. Het gaat in dit artikel om de relatie met de nationale competentie van lidstaten en de verhouding met onder meer nationale wetgeving. Het richtlijnvoorstel richt zich onder andere voor huisvesting, alleen op de professionele/commerciële activiteiten. Lidstaten mogen echter meer waarborgen dan wat de richtlijn als reikwijdte aangeeft, zoals in onderhavig wetsvoorstel voor wat betreft de reikwijdte op het terrein van wonen het geval is. Het wetsvoorstel spoort dus op dit punt met het richtlijn-voorstel.

In antwoord op de vraag naar de samenhang tussen de begrippen gehanteerd in de kaderrichtlijn 2000/78/EG, het richtlijnvoorstel, het VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap en het voorliggend wetsvoorstel dient de volgende toelichting. De Wgbh/cz is gebaseerd op de kaderrichtlijn 2000/78/EG. Daarin zijn begrippen als redelijke aanpassing en onevenredige belasting opgenomen. Het VN-verdrag kent naast redelijke aanpassing en onevenredige belasting ook het begrip toegankelijkheid. In artikel 4 van het genoemde richtlijnvoorstel zijn proactieve maatregelen (by anticipation) voor toegang (toegankelijkheid) geformuleerd en maatregelen voor het specifieke geval (redelijke aanpassingen).

Het richtlijnvoorstel geeft aan dat voor beide soorten maatregelen sprake kan zijn van onevenredige belasting bij de aanbieders. De Wgbh/cz kent alleen het begrip doeltreffende aanpassingen (waarmee hetzelfde wordt bedoeld als redelijke aanpassingen) en onevenredige belasting.

Het richtlijnvoorstel is onderwerp van onderhandelingen in het kader van de Raad van de EU. Gelet op deze stand van de besprekingen zal het nog enige tijd duren voordat over de tekst (unaniem) overeenstemming zal zijn bereikt. Het zou geen goede zaak zijn als voorliggend wetsvoorstel daardoor opgehouden zou worden.

De SP-fractieleden vragen vervolgens om een nadere toelichting op de plannen van het kabinet hoe de inspanningsverplichtingen voor het onderwijs geregeld zullen worden.

Het kabinet geeft aan dat de Wgbh/cz inderdaad vooral betekenis heeft in de zin dat zij een wettelijke uitwerking geeft van het recht op gelijke behandeling en met het voorliggende wetsvoorstel nu dus ook voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Hierdoor nemen de individuele rechtsbescherming en rechtszekerheid voor ouders en leerlingen toe. Bovendien wordt ouders een laagdrempelige voorziening geboden waar men terecht kan met klachten: de Commissie gelijke behandeling.

Naast de Wgbh/cz is er ook voorwaardenscheppende en stimulerende regelgeving, waarmee de randvoorwaarden gegeven worden waarmee scholen gelijke behandeling kunnen realiseren en zo kunnen voldoen aan hun inspanningsverplichting. Voorbeelden zijn het Bouwbesluit 2003 (dat de toegankelijkheid van nieuwe (school)gebouwen regelt), de verstrekking van materiële voorzieningen en hulpmiddelen ten behoeve van de deelname aan regulier onderwijs en de leerlinggebonden financiering. Ook passend onderwijs zal hieraan bijdragen omdat schoolbesturen hiermee een resultaatsverplichting krijgen om iedere leerling met een beperking die bij hen aangemeld wordt een passend onderwijs-zorg arrangement te bieden. Zij kunnen dit arrangement zelf verzorgen of in samenwerking met anderen. Indien noodzakelijk kunnen zij doorverwijzen naar andere scholen in de regio. Tot slot wordt via de inrichting van de zogenaamde Zorg Advies Teams samenwerking gerealiseerd met andere actoren rond de school, zoals de jeugdzorg.

Voorts worden de leden van de SP-fractie graag geïnformeerd op welke wijze de onderwijsconsulenten worden ondergebracht op 1 januari aanstaande. Zij vragen om een nadere bevestiging dat het consulentschap onafhankelijk zal blijven. Ook de leden van de fracties van ChristenUnie en de SGP vragen zich af of er reeds duidelijkheid is over de wijze waarop de gewaardeerde onderwijsconsulenten worden ondergebracht.

De onderwijsconsulenten zullen hun onafhankelijke positie blijven behouden. Momenteel vindt overleg plaats tussen de Staatssecretaris van OCW met de consulenten, het georganiseerde onderwijsveld en de ouderorganisaties om tijdig te zorgen voor een andere wijze van onderbrenging die hieraan recht doet. Overigens hoeft een en ander pas op 1 augustus 2009 geregeld te zijn en niet per 1 januari 2009. Per 1 augustus 2009 beoogt het kabinet de inwerkingtreding van de Wgbh/cz voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs en wordt de Adviescommissie Toelating en Begeleiding opgeheven, waar de onderwijsconsulenten nu zijn ondergebracht.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het gehandicaptenbeleid in concreto uitpakt en hoe de rol van de overheid er uit ziet in verband met de belastingplannen voor 2009. Zoals hiervoor al is aangegeven stimuleert de rijksoverheid gelijke behandeling en participatie volgens twee beleidssporen. Naast het beleidsspoor dat de versterking van de rechtspositie tot doel heeft en waar de Wgbh/cz deel van uitmaakt, wordt het andere beleidsspoor gevormd door voorwaardenscheppend en stimulerend beleid. De regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (het wetsvoorstel tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten) behoort hiertoe. Deze regeling biedt chronisch zieken en gehandicapten een tegemoetkoming voor meerkosten als gevolg van gezondheidsproblemen. De overheid zorgt er met deze regeling voor dat de doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten beter bereikt wordt dan bij de buitengewone uitgavenregeling het geval was.

Deze leden willen tot slot graag weten of het schoolbestuur als normadressaat aangesproken moet worden zoals aan de orde kwam in het voorbeeld (Handelingen II 2007/08, 107, blz. 7802) waarbij de gemeente schoolaanpassingen niet wil financieren.

In het aangehaalde voorbeeld is het schoolbestuur inderdaad de normadressaat voor het aanbrengen van de doeltreffende aanpassingen. Juist één aanspreekpunt voorkomt dat de ouders van een gehandicapt kind heen en weer worden gestuurd tussen het schoolbestuur en de gemeente: ouders mogen niet de dupe worden van een eventueel geschil tussen die twee.

Indien het schoolbestuur weigert de aanpassingen aan te brengen of de ouders van een gehandicapt kind vinden dat een aanpassing te lang op zich laat wachten, kunnen zij naar de Cgb stappen of naar de rechter. Bij de beoordeling of een doeltreffende aanpassing een onevenredige belasting vormt zal de Cgb of de rechter meewegen of het schoolbestuur een beroep kan doen op de gemeente. Ook het belang van het gehandicapte kind om de aanpassing zo snel mogelijk te verrichten zal meegewogen worden. Hiermee wordt voorkomen dat tegen de tijd dat dan in concreto is aangepast, het kind misschien al in leeftijd de desbetreffende schoolperiode voorbij is, zoals de SP-fractieleden aangaven.

Zoals de leden van de fracties van de ChristenUnie en van de SGP opmerken, vallen recreatiewoningen niet onder de werking van voorliggend wetsvoorstel, maar behoren recreatiewoningen inderdaad tot het terrein van het aanbieden van goederen en diensten.

Deze leden vragen ook naar voorstellen om financierings- en verzekeringsovereenkomsten onder het bereik van de Wgbh/cz te brengen. Deze overeenkomsten behoren net als recreatiewoningen tot het brede terrein van het aanbieden van goederen en diensten. Ik wil doorgaan met het uitwerken van een werkbare fasering voor de uitbreiding van de Wgbh/cz met het terrein van goederen en diensten, uiteraard met inachtneming van het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

J. Bussemaker


XNoot
1

Smets + Hover: Effectstudie toepassing Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in primair en voortgezet onderwijs (oktober 2003) en Smets + Hover: Update effectstudie toepassing Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in primair en voortgezet onderwijs (augustus 2005).

Naar boven