30 818
Regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet)

D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VERKEER EN WATERSTAAT1

Vastgesteld 14 oktober 2008

De memorie van antwoord (MvA) heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Met belangstelling en waardering hebben de leden van de fractie van de PvdA kennis genomen van de Memorie van Antwoord van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat op het voorlopige verslag van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat.

Op een enkel onderdeel hebben deze leden nog behoefte aan een nadere vraag. Die onderdelen betreffen:

1. politieke vertaling van het advies van de commissie Veerman in de waterplannen op korte termijn

2. doorwerking van waterplannen in het ruimtelijke ordeningsbeleid

3. bevoegdheidsverdeling tussen waterschappen en andere overheden.

Ad 1: Is het juist dat in het nationale waterplan dat, zoals wij in de MvA lezen voor de zomer van 2009 gaat verschijnen, de politieke vertaling te vinden zal zijn van het advies van de commissie Veerman, de Deltacommissie?

Zal dat naar alle waarschijnlijkheid gaan betekenen dat de veiligheidsnormen, die nu afgeleid worden van de normen na de watersnoodramp van 1953, aanzienlijk aangescherpt gaan worden?

Als dat zo is, is het dan niet doelmatig wanneer aan waterbeheerders en aan lokale/provinciale overheden nu al gevraagd wordt daarop zoveel mogelijk te anticiperen en ruimere veiligheidsnormen aan te nemen voor bijvoorbeeld waterkeringen dan nu vastgesteld zijn? En nu al te anticiperen op de ruimtelijke consequenties rond potentiële bergings- en overloopgebieden?

Ad 2: De leden van de fractie van de PvdA vinden dat niet genoeg het belang onderstreept kan worden om op zeer korte termijn in ruimtelijke structuurvisies en omgevingsplannen en vervolgens de daarop gebaseerde bestemmings- en projectplannen in te spelen op de ruimtelijke implicaties van de klimaatverandering en daaruit voortkomende zeespiegelstijging.

Ruimtelijke plannen kennen van start tot realisering een looptijd van 7 tot 15 jaren en dat betekent dat plannen die de komende jaren vastgesteld en waar investeringen op afgestemd worden niet zonder meer veranderd kunnen worden, wanneer in de jaren daarna in een nationaal waterplan van een andere normstelling uitgegaan zou kunnen worden. Hoe met deze ongelijktijdigheid om te gaan? Op een vraag onzerzijds in het verslag wordt in de MvA gesteld (pagina 2) dat hangende een vastgesteld nationaal waterplan bij het formuleren van ruimtevragen en nieuw ruimtelijk beleid tot die tijd geen rekening gehouden hoeft te worden met mogelijke veranderingen. De vaststelling van dat waterplan kan inclusief behandeling in de Staten-Generaal twee tot drie jaren duren. Is het niet zeer onverstandig om met de wetenschap van veranderende veiligheidsnormen toch met bouwplannen door te gaan die daar geen rekening mee houden? Leidt dat niet tot voorzienbare problemen bij investeerders en opdrachtgevers en alle andere belanghebbenden rond tal van ruimtelijke plannen? De leden van de fractie van de PvdA zouden de regering willen vragen om een meer proactief te beleid te voeren en op kortere termijn een duiding te geven in welke gebieden planologisch nu al rekening gehouden moet worden met veranderende inzichten rond waterbeheer.

Waterplannen zijn in tegenstelling tot watertoetsen, zo lezen wij in de MvA, meer integraal van karakter en hebben een hoger abstractieniveau en daardoor geen rechtstreekse doorwerking in bestemmingsplannen en projectbesluiten. Het criterium «een goede ruimtelijke ordening» wordt als voldoende toetsingskader beschouwd om het belang van waterbeheer te waarborgen in bestemmingsplannen en projectbesluiten. Als de leden van de fractie van de PvdA dat goed begrepen hebben dan vinden zij dat een te ruim en te multi-interpretabel kader en zijn zij bovendien van mening dat nadere definiëring van dat begrip niet middels jurisprudentie maar via een politiek vastgesteld normenkader ingevuld zou moeten worden. Het gaat daarbij niet op invulling op detailniveau maar om een meer kaderstellende invulling waardoor duidelijkheid geboden wordt om waterbeheer en waterbeleid in voldoende mate te laten doorwerken in ruimtelijke plannen. Dat dat niet overbodig is blijkt uit een onlangs verschenen rapport van de Rekenkamer Oost-Nederland, waaruit op te maken valt dat in veel ruimtelijke plannen het waterbeleid en de sinds 2003 verplichte watertoets nog onvoldoende doorwerking gehad hebben. En het Nirov (Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting) heeft geconstateerd dat ongeveer 500 duizend van de in totaal 1.3 milj tot 2030 te bouwen woningen zijn gepland in gebieden met een overstromingsrisico. Deelt de regering onze zorg daarover en welke instrumenten staan de regering ten dienste om dit laatste scenario te voorkomen?

Voor zover de leden van de fractie van de PvdA begrepen hebben uit de MvA zal een bergingsgebied als zodanig in een bestemmingsplan vastgelegd worden, dit in tegenstelling tot een noodoverloopgebied, want die gebieden maken geen deel uit van het watersysteem (MvT). Toch vragen de leden van de fractie van de PvdA zich af waarom in een bestemmingsplan niet vastgelegd wordt waar noodoverloopgebieden gesitueerd zijn. Is het niet juist te veronderstellen dat in een noodoverloopovergebied niet zonder meer andere bestemmingen zonder nadere voorwaarden ingevuld kunnen worden?

Ad 3: Op verzoek van verschillende fracties is in de MvA nader stil gestaan bij de bevoegdheidverdeling tussen waterschappen en meerdere overheden zoals neergelegd in de zgn «samenloopregeling» (art 6.15). Het voorstel van de Unie van waterschappen om de vergunning door meerdere overheden te laten ondertekenen, wordt afgewezen, vanuit de argumentatie dat één vergunningverlener tot kortere proceduretijden leidt. Dat nu lijkt de leden van de fractie van de PvdA een geloofsartikel, wat moeilijk te bewijzen valt. Er van uitgaande dat voor de afgifte van de watervergunning overleg en advies van het waterschap voorafgaand aan het verlenen van de vergunning noodzakelijk is en de verschillende adviezen ook opvraagbaar moeten zijn, wordt de proceduretijd toch niet verkort? Wij hopen dat de wens dat de waterschappen niet van hun adviesbevoegdheid volop gebruik zullen of kunnen maken, hier geen achterliggende gedachte is. Graag een reactie hierop.

Op pagina 18 wordt nadrukkelijk de mogelijkheid opengehouden van een volledige overdracht van de bevoegdheid tot vergunningverlening naar waterschappen. Kan de regering een indicatie geven op welke termijn daarover meer duidelijkheid te geven is? En waarom het in dat licht gezien niet logisch dat de waterschappen nu hun handtekening mede blijven zetten onder een vergunningaanvraag?

Met belangstelling hebben de leden van de fractie van de VVD kennis genomen van de Memorie van Antwoord. De leden van deze fractie vragen of het niet veel beter zou zijn de vergunning voor bedrijven voor een indirecte lozing op het riool, welke nu is opgenomen in het Wetsvoorstel algemene bepalingen omgevingsrecht, als onderdeel op te nemen in onderhavig wetsvoorstel.

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Schouw

De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Hester Menninga


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Dupuis (VVD), Slagter-Roukema (SP), Linthorst (PvdA), Schouw (D66), voorzitter, Thissen (GL), Slager (SP), Hendrikx (CDA), Haubrich-Gooskens (PvdA), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Klein Breteler (CDA), Hillen (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), De Vries-Leggedoor (CDA), Janse de Jonge (CDA), Smaling (SP), Koffeman (PvdD), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (SP), vice-voorzitter, Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven