30 696
Wijziging van de Wet op de lijkbezorging

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ ALGEMENE ZAKEN EN HUIS DER KONINGIN1

Vastgesteld 4 november 2008

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van de wijziging van de Wet op de Lijkbezorging. Deze leden zijn er blij mee dat het wetsvoorstel na vele jaren eindelijk in het eindstadium van het wetgevingsproces is beland. Zij wilden de regering nog enkele vragen stellen.

De grafrusttermijn blijft in deze wet staan op 10 jaar. De leden van de fractie van de PvdA kunnen begrijpen dat een verlenging van die periode naar 15 jaar de nabestaanden meer zekerheid en emotionele rust kan bieden. Onder meer de Vereniging voor Kerkrentmeersterlijk Beheer in de Protestantse Kerk in Nederland had om de verlenging van deze termijn gevraagd. Kan de regering toelichten waarom zij hierop niet is ingegaan, en waarom zij het hanteren van de termijn van 15 jaar afhankelijk maakt van de inzichten van de houder van de gegraafplaats?

Deze leden begrepen voorst dat de regering de specifieke eisen die aan gemeentelijke lijkschouwers en artsen moeten worden gesteld ten aanzien van de lijkschouw via zelfregulering door de sector verankerd moeten worden. In de ogen van deze leden treft kwaliteit ook de communicatie tussen professionals en met nabestaanden. Allereerst vroegen zij zich af of er op dit punt inzicht bestaat in eventuele klachten of misstanden in de huidige praktijk? Zij vroegen de regering voorts in hoeverre de zelfregulering in opleidingen en toezicht ook de uitwisseling van gegevens en communicatie tussen de beoordelend arts, de gemeentelijke lijkschouwer en de nabestaanden betreft. Kan de regering bevorderen dat de sector hierover afspraken maakt? De leden van deze fractie vroegen zich af welke mogelijkheden de colleges van Burgemeester en Wethouders hebben, vanuit hun bevoegdheid gemeentelijke lijkschouwers te benoemen, eisen te stellen aan de werkwijze van deze lijkschouwers. Deze leden menen dat dit van belang kan zijn bij falende zelfregulering door de beroepsgroepen zelf. Deelt de regering die opvatting?

De leden van de PvdA fractie hebben begrepen dat de regering er weinig voor voelt een standaardprocedure in te stellen die het noodzakelijk maakt dat alle minderjarige overledenen aan een schouw worden onderworpen door een forensisch arts die niet de behandelend arts is. Ze zijn er blij mee dat de regering wel het belang met hen deelt van het achterhalen van eventuele mishandeling als doodsoorzaak bij minderjarigen. Kan de regering aangeven wat haar inschatting is over de omvang van de groep minderjarigen die sterven door mishandeling, alsmede op welke wijze het achterhalen van die groep kan worden verbeterd?

De regering geeft aan dat de behandelend arts de gemeentelijke lijkschouwer moet informeren over zijn oordeel over de doodsoorzaak van overledenen. Daarbij moet de gemeentelijke lijkschouwer nagaan of de overtuiging van de behandeld arts in deze overeind kan blijven. Zo nodig kan de gemeentelijke lijkschouwer zich op basis van eigen onderzoek een oordeel over de doodsoorzaak vormen. Kan de regering aangeven onder welke omstandigheden zij van de gemeentelijke lijkschouwer zou verwachten dat een nader onderzoek plaatsvindt?

De voornoemde leden constateren dat de wetswijziging de verantwoordelijkheid van de rechthebbenden op het graf verder aanscherpt, onder meer om verwaarlozing van het graf te voorkomen. Zij begrepen dat het niet langer de verantwoordelijkheid van de houder van de begraafplaats is om de adresgegevens van rechthebbenden op een graf bij te houden en te achterhalen. Deze leden begrijpen dat dit de administratieve last en veel uitzoekwerk aan de kant van de houder van de begraafplaats sterk vermindert, maar op welke wijze zal de communicatie hierover met rechthebbenden op graven plaatsvinden? Op welke wijze kan de regering er zeker van zijn dat de rechthebbenden op graven zich hiervan tijdig hebben kunnen verwittigen?

Kan de regering aangeven hoe vaak in geval van overlijden in het buitenland de gestelde termijn voor lijkbezorging niet gehaald wordt? Wat zijn daarvoor de oorzaken? Welke internationale afspraken maakt de regering om vervoer van de overledene naar Nederland te bespoedigen? Wiens verantwoordelijkheid is het om de overbrenging zo spoedig mogelijk plaats te laten vinden?

Met het amendement Anker (15) wordt beoogd het voor meer mensen mogelijk te maken om te kiezen voor een particulier graf. Kan de regering aangeven wat haar verwachtingen zijn over de groei van het aantal particuliere graven? Welke consequenties heeft dit naar verwachting in ruimtelijk en financieel opzicht?

In het wetsvoorstel wordt over de verantwoordelijkheid van de colleges van Burgemeester en Wethouders gesproken waar het gaat om de gemeentelijke lijkschouw. Kan de regering aangeven wat haar visie is op de situatie dat veel kleinere gemeenten die verantwoordelijkheid regionaal hebben ondergebracht, bijvoorbeeld bij de regionale GGD?

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennis genomen van dit wetsvoorstel en hebben daarbij de volgende vragen.

Is de in de Memorie van Toelichting (en tevens in de Nota n.a.v. het Verslag 30 696, nr. 9) samenwerkingsrichtlijn voor de lijkschouw door de behandelend arts welke via ZONMw aan de medische en forensische beroepsgroepen gevraagd zou worden gereed? En zo ja, eveneens geïmplementeerd? Is er informatie over de ervaringen met het werken met deze samenwerkingsrichtlijn? Hoe pakken in de praktijk de nadere afspraken over onderlinge samenwerking en informatie-uitwisseling rond de uitvoering van de lijkschouw uit?

Welke zijn de laatste jaren de ervaringen met pilots voor de NODO-procedure? Hoe vaak wordt ervan gebruik gemaakt? In hoeveel procent daarvan blijkt dan toch sprake te zijn van natuurlijk overlijden? En hoe vaak, in hoeveel procent van de gevallen, wordt alsnog de officier van justitie verwittigd van mogelijk niet-natuurlijke dood van een minderjarige?

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van Kamervragen van Tweede Kamerlid Agema (aan de staatssecretaris VWS en minister Justitie over het overlijden van Mevrouw E in de koelcel van het Verpleeghuis waar zij woonde; 17 oktober 2008) of de regering van mening is dat de Wet op de Lijkbezorging aangepast zou moeten worden met een aanvulling «dat de lijkschouwing door een behandelend arts moet worden verricht vóórdat iemand naar een mortuarium wordt overgebracht? Of dat dit thuishoort in de «Handreiking lijkschouwing voor artsen», KNMG, 2005?

Kan de regering toelichten hoe de huidige stand van zaken is met betrekking tot de elektronische informatie-uitwisseling of berust de huidige communicatie na het overlijden nog steeds op papieren formulieren (Verklaring van overlijden en het B-formulier ten behoeve van de statistiek doodsoorzaken ed.)?

De Inspectie richtlijn lijkbezorging zal vervangen worden door een voorgenomen, geactualiseerde, Handreiking, op te stellen door het ministerie BZK, de VROM-inspectie en de VNG in samenspraak met de branche. De parlementaire behandeling van onderhavig wetsvoorstel wordt afgewacht naar wij begrijpen, alvorens de Inspectie richtlijn in een handreiking wordt omgezet. Wanneer, hoeveel maanden nadat ook de Eerste Kamer dit wetsvoorstel heeft aangenomen, zal naar verwachting de Handreiking beschikbaar zijn?

Gelet op het ingrijpende karakter van het vervallen van grafrechten is voor een wettelijke regeling gekozen boven een regeling bij gemeentelijke verordening. Leden van de SP-fractie zijn met de regering van mening dat ook ten aanzien van eeuwigdurende grafrechten de uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht, wil men recht blijven doen aan de wens van de overledene en zijn nabestaanden. Is er een inzicht in de omvang en soort van problemen van de eeuwigdurende grafrechten die begraafplaatshouders zouden ondervinden? En is anderzijds bekend hoeveel en welke soort problemen nabestaanden ondervinden van beheersproblemen van begraafplaatshouders met graven waarop eeuwigdurende grafrechten rusten?

Gemeenten krijgen tot één jaar na inwerkingtreding van deze wet de gelegenheid nadere regels te stellen met betrekking tot het ruimen van graven en hoe omgegaan wordt met verzamelgraven. Mochten zij dit niet doen dan zal de regering hierover nadere regels stellen in een AMvB. Is de regering bekend hoever momenteel de gemeenten, afzonderlijk of gezamenlijk met de VNG, zijn gevorderd in het opstellen van genoemde nadere regels?

Heeft de regering, naar aanleiding van de motie Anker en van der Staaij, de VNG al gevraagd een model te ontwikkelen dat een reële kostenopbouw en -vergelijking tussen verschillende gemeenten mogelijk maakt? Zo ja, op welke termijn mag worden verwacht dat dit model gereed zal zijn? Of staat dit model op het lijstje van de regering om, zoals de regering tijdens het debat in de Tweede Kamer op 4 september jl. aangaf, na afhandeling van dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer, wat uitgebreider met de VNG en de gemeenten te bespreken?

De voorzitter van de commissie,

Hermans

De griffier van de commissie,

Hester Menninga


XNoot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc CDA), Dölle (CDA), Ten Hoeve (OSF), Kox (SP), Russell (CDA), Noten (PvdA), Putters (PvdA) (vice-voorzitter), Engels (D66), Thissen (GL), Hendrikx (CDA), Van Kappen (VVD), De Boer (CU), Quik-Schuijt (SP), K.G. de Vries (PvdA), Schaap (VVD), Hermans (VVD) (voorzitter), Ten Horn (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GroenLinks), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Duthler (VVD), Vliegenthart (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven