30 599
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake colleges van bestuur en raden van toezicht

F
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Den Haag, 6 februari 2009

In uw brief d.d. 17 december 20081 heeft u mij geïnformeerd over uw besluit om de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging WEB inzake colleges van bestuur en raden van toezicht (30 599) op te pakken. Daarbij heeft u mij verzocht u nader te informeren over het wetsvoorstel inzake medezeggenschap educatie en beroepsonderwijs (31 266). Deze vraag kan ik me goed voorstellen. Beide wetsvoorstellen spelen immers een cruciale rol in de verdere ontwikkeling van goed bestuur in deze onderwijssector. Bovendien bevat het wetsvoorstel over medezeggenschap enkele bevoegdheden voor de medezeggenschapsorganen in relatie tot de benoeming van interne toezichthouders en bestuurders. Ook is tot op heden nog geen reactie gegeven op het verslag over het wetsvoorstel inzake medezeggenschap d.d. 13-3-2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 266, nr. 5). Hierdoor zijn definitieve contouren van het wetsvoorstel over medezeggenschap voor de leden van de Eerste Kamer nog niet geheel duidelijk. Graag informeer ik u nader over de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel over medezeggenschap.

Vandaag zal de Tweede Kamer mijn antwoord op de vragen over het wetsvoorstel inzake medezeggenschap ontvangen. Ook zal ik vandaag een nota van wijziging indienen. De leden van de Tweede Kamer hadden een aantal kritische vragen gesteld. Om die reden vond ik het nodig om opnieuw overleg te voeren met een aantal betrokken partijen en nog eens kritisch te kijken naar het wetsvoorstel. Op basis van dat overleg heb ik besloten om de onderwijsspecifieke bevoegdheden voor het personeel die in het wetsvoorstel werden gemist, expliciet toe te kennen aan de ondernemingsraad. Hiertoe heb ik een nota van wijziging geschreven.

In de afgelopen maanden heb ik bovendien bekeken of het mogelijk was om een aantal van de maatregelen om de menselijke maat te bevorderen op korte termijn te realiseren. Het gaat hierbij om de maatregelen die eind november zijn aangekondigd (Kamerstukken II 2008/09, 31 135, nr. 16) en waarover tijdens de begrotingsbehandeling van OCW in de Tweede Kamer is gedebatteerd. Daar waar het mogelijk is om die op korte termijn te realiseren, wil ik dat doen. Om die reden heb ik uiteindelijk besloten om nog twee kleine aanpassingen toe te voegen aan de nota van wijziging:

1. De eerste aanpassing is het wettelijk verankeren van een minimum aantal ouders dat nodig is om een ouderraad in te stellen. De leden van de CDA-fractie in de Tweede Kamer hadden hierom gevraagd. Dit verzoek is bovendien in lijn met ons beleid inzake de menselijke maat om de positie van onder meer ouders te versterken. Een getalsminimum biedt ouders en scholen meer duidelijkheid over de vraag wanneer een bestuurder in ieder geval een ouderraad moet instellen.

2. De tweede aanpassing betreft een adviesbevoegdheid voor de deelnemersraad bij besluiten over inkrimping, uitbreiding, fusie en overdracht van de instelling. In het wetsvoorstel was alleen voorzien in een adviesbevoegdheid inzake deze besluiten voor zover het de gevolgen voor deelnemers betreft. In de brief over de menselijke maat is aangekondigd de positie van deelnemers bij fusies te versterken. Het uitwerken van deze voornemens is met spoed in gang gezet. Eén daarvan, het versterken van de positie van deelnemers bij voorgenomen fusies, wil ik via deze aanpassing in de nota van wijziging zo snel mogelijk realiseren. Het gaat hier immers om een element dat specifiek betrekking heeft op de medezeggenschap in de bve-sector. De andere elementen van de toetsing van fusievoornemens zullen voor alle onderwijssectoren in een apart wetsvoorstel worden geregeld.

Met de nota van wijziging ben ik tegemoetgekomen aan de kritische opmerkingen van de Tweede Kamer en van betrokken organisaties over het wetsvoorstel. Bovendien heb ik met de nota van wijziging ook daar waar mogelijk direct uitvoering gegeven aan maatregelen m.b.t. de menselijke maat. Ik hoop dat ik op korte termijn het overleg met de leden van de Tweede Kamer over het wetsvoorstel medezeggenschap kan hervatten. Ik kan u niet nader informeren over het te verwachten tijdstip waarop de indiening van dit wetsvoorstel bij de Eerste Kamer zal plaatsvinden. Dat is afhankelijk van het verdere verloop van de behandeling ervan in de Tweede Kamer. Uiteraard hoop ik dat u het wetsvoorstel inzake medezeggenschap binnen enkele maanden in behandeling zult kunnen nemen.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
1

Kamerstukken I, vergaderjaar 2008–2009, 30 599, letter E.

Naar boven