30 143
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces

G
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 februari 2009

De vaste commissie voor Justitie1 heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van Justitie van 29 januari 20092.

Naar aanleiding daarvan heeft zij op 10 februari 2009 aan de minister een brief met enkele vragen gestuurd.

De staatssecretaris van Justitie heeft op 20 februari 2009 hierop gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Den Haag, 10 februari 2009

De vaste commissie voor Justitie heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 29 januari 2009. Deze geeft aanleiding tot enkele vragen.

Ten eerste is de commissie niet duidelijk wat de verhouding is tussen het in wetsvoorstel 30 143 neergelegde artikel 496, tweede, derde en vierde lid, en het voorgestelde 496a.

Ten slotte is het de commissie niet duidelijk waarom u verwacht dat wetsvoorstel 31 391 niet spoedig door de Tweede Kamer zal worden afgehandeld. Dienen de leden van de commissie uw verzoek tot hervatting van de plenaire behandeling van wetsvoorstel 30 143 zo te begrijpen, dat de afhandeling van dit wetsvoorstel plaats dient te hebben vooraleer wetsvoorstel 31 391 deze Kamer zal hebben bereikt? Een meerderheid van de leden van de commissie heeft namelijk ter vergadering reeds aangegeven de voorkeur te geven aan een gezamenlijke behandeling van de aangehouden wetsbepaling en de nu door u voorgestelde wijziging.

Graag ziet de commissie uw antwoord tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

R. H. van de Beeten

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 februari 2009

In antwoord op de brief van 10 februari 2009,van de Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie uit uw Kamer, kenmerk 141453.03u, waarbij deze mij twee vragen voorlegt, bericht ik u het volgende.

De Voorzitter van de vaste commissie informeert naar de verhouding tussen het bestaande artikel 496, tweede, derde en vierde lid van het Wetboek van Strafvordering zoals opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Kamerstukken I, 2008–2009, 30 143), dat nu bij uw Kamer in behandeling is en het zeer onlangs bij nota van wijziging bij het wetsvoorstel Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde leemten (Kamerstukken II 2008/09, 31 391, nr. 8) voorgestelde artikel 496a, dat thans bij de Tweede Kamer aanhangig is. Deze relatie is dat het laatst voorgestelde artikel 496a het aanvankelijk voorgestelde artikel 496, tweede, derde en vierde lid, geheel vervangt. Het nieuwe artikel fungeert dan als een aanvulling op de reeds in het Wetboek van Strafvordering opgenomen regeling van artikel 496 die van toepassing is als de ouders op de terechtzitting tegen de minderjarige verdachte zijn verschenen. De laatste bij nota van wijziging voorgestelde regeling geeft aan de rechter op de terechtzitting iets meer ruimte om in de concrete omstandigheden, gehoord de wel aanwezige procesdeelnemers, te beoordelen of het aanhouden van de zaak en het geven van een bevel tot medebrenging zinvol is. Dit kan aanhouding van de zaak, waarin reeds op de eerste zitting duidelijk is dat aanwezigheid van de ouders aan de goede afdoening van de zaak tegen de verdachte niet kan bijdragen (bijvoorbeeld in het geval dat de verdachte gedurende geruime tijd reeds van zijn ouders vervreemd is en bij familie of pleegouders woont ofwel de ouders zich in een verslavingskliniek of psychiatrische inrichting bevinden), voorkomen. Veelal zal dit uit mededelingen van de officier van justitie en van de medewerker van de raad voor de kinderbescherming of de jeugdreclassering op de terechtzitting kunnen blijken.

Uitgangspunt is niettemin dat de ouders bij gelegenheid van het verzenden van de oproeping voor de terechtzitting tegen hun minderjarige kind wordt meegedeeld dat hun verschijning aldaar wordt verwacht en dat zij bij niet verschijnen met de sterke arm kunnen worden meegebracht. Ik zal het openbaar ministerie verzoeken erop toe te zien dat de informatie op de oproepingsformulieren in deze zin wordt aangepast.

De Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie vraagt voorts naar de achtergrond van mijn verzoek tot spoedige hervatting van de behandeling van het reeds bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel 30 143. Mijn verzoek tot hervatting van de behandeling is vooral ingegeven door het grote belang van de totstandkoming van de nieuwe regeling ter versterking van de positie van het slachtoffer in strafzaken. Bij gelegenheid van het Algemeen Overleg dat ik op 11 februari jl. met de Vaste commissie voor Justitie uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal mocht voeren, gaven verschillende woordvoerders te kennen dat zij dit belang erkenden en onderschreven. Nu de door uw Kamer gewenste wijziging vorm heeft gekregen in de hiervoor bedoelde nota van wijziging bij het wetsvoorstel 31 391 en het verlangde overleg met de Raad voor de rechtspraak over een uitvoerbare werkwijze heeft plaats gevonden, komt het mij voor dat niets meer de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 30 143 in de weg behoeft te staan. Indien uw Kamer evenwel van oordeel is dat het de voorkeur verdient om beide wetsvoorstellen (30 143 en 31 391) gezamenlijk te behandelen, dan kost het mij bij nadere overweging geen moeite mij in deze opvatting te vinden.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak


XNoot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA) (vice-voorzitter), Russell (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
2

Kamerstukken I, vergaderjaar 2008–2009, 30 143, F.

Naar boven