30 143
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces

F
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2009

Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in uw Kamer op 23 september 2008 hebben enkele woordvoerders zorg en bedenkingen geuit over de strikte redactie van het nieuwe artikel 496 van het Wetboek van Strafvordering, zoals dit na aanvaarding van het amendement nr. 11 op bovenvermeld wetsvoorstel is komen te luiden. Zij hadden voorafgaand aan die behandeling tevens kennis genomen van een brief die de Raad voor de rechtspraak aan mij heeft gericht om te wijzen op de praktische consequenties en problemen die uit dit amendement zullen voortvloeien. Ik heb u toegezegd om nader overleg te plegen met de Raad voor de rechtspraak en u de uitkomst daarvan te berichten. In afwachting daarvan hebt u de beraadslaging geschorst.

Ik zend u hierbij een afschrift van mijn brief aan de Raad1, waarin de uitkomst van het overleg wordt weergegeven. Ik zend u voorts een kopie van de nota van wijziging1 bij het bij de Tweede Kamer aanhangige technische verzamelwetsvoorstel (Kamerstukken II, 31 391). Deze nota van wijziging heb ik inmiddels aan de Tweede Kamer gezonden. Ik meen dat op deze wijze – uiteraard onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring – een snelle en adequate door uw Kamer gewenste wijziging kan worden bewerkstelligd.

Ik heb voor deze weg gekozen omdat ik meen dat het belang van de voortgang van het wetsvoorstel dat strekt tot verbetering van de positie van slachtoffers in het strafproces, vooral met het oog op de stand van de voorbereidingen die thans getroffen worden voor de invoering van deze bepalingen door de verschillende ketenpartners en Slachtofferhulp Nederland thans zwaar moet wegen. Dit klemt vooral omdat de nieuwe bepaling van artikel 496a Sv in het geheel van de voorzieningen voor het slachtoffer een ondergeschikte – en zelfs niet onomstreden – rol uitmaakt. Het ophouden van de verdere voortgang van dit wetsvoorstel door het uitbrengen van een novelle, zoals door de Raad is bepleit, doet af aan mijn verantwoordelijkheid voor een voortvarende uitvoering van het beleid ten aanzien van slachtoffers. Het onmiskenbare maatschappelijk belang daarvan is door mijn ambtsvoorgangers sinds het begin van de jaren negentig onderkend en de verdere versterking daarvan maakt onderdeel uit van het Coalitieakkoord voor het huidige kabinet.

Gelet op het voorgaande verzoek ik u de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in zijn huidige vorm voort te zetten.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffienummer 141453.02.

Naar boven