29 048
Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Samsom tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet)

E
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 2 december 2008

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de initiatiefnemers en de minister van Economische Zaken. De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat de beantwoording door de indieners van de vragen van de leden van de VVD-fractie over de plaatsing van de levering van warmte in het BW onder het goederenvervoer ook bedoeld is als de door de CDA-fractie gevraagde uiteenzetting over artikel 16 van het wetvoorstel.

Deze leden gaan er van uit dat de indieners de uitleg door de CDA-fractie in de Eerste Kamer inzake de in artikel 31 Elektriciteitswet 1998 en artikel 12 b Gaswet opgenomen vervalbepaling niet goed hebben weergegeven. De leden van de CDA-fractie pleitten juist voor een verjaringstermijn in plaats van een vervaltermijn, vanwege het feit dat door een vervaltermijn het (hele) vorderingsrecht te niet gaat en niet alleen de rechtsvordering.

De leden van de VVD-fractie hebben met zeer gemengde gevoelens kennisgenomen van de reactie van het antwoord van de initiatiefnemers en de minister. Nadere studie en overleg leidt tot nog enkele vragen waarvan de leden van de VVD-fractie menen dat het nuttig is dat die bestudeerd en beantwoord worden door de indieners en de minister alvorens tot een plenaire behandeling wordt over gegaan. Deze leden zien de beantwoording met belangstelling tegemoet.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord en de reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie danken de initiatiefnemers en de minister voor de beantwoording van hun vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben, mede namens de leden van de fractie van de ChristenUnie, kennisgenomen van de memorie van antwoord en de reactie van de regering. Toch hebben zij nog enkele vragen.

Inhoud van het wetsvoorstel

Terugwerkende kracht

De wet gaat gelden met terugwerkende kracht per 1-1-2007. Een deel van consumenten die misschien in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de betaalde kosten voor verwarming zijn echter al verhuisd. Dat kan grote administratieve lasten voor de producenten met zich meebrengen. De leden van de VVD-fractie vragen de indieners of zij bereid zijn te bevorderen dat het initiatief voor een eventuele terugvordering gelegd wordt bij de consumenten?

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd naar een indicatie van de administratieve last die gemoeid is met de uitvoering van de terugwerkende kracht bij de warmtebedrijven. In de memorie van antwoord melden de indieners «de initiatiefnemers erkennen dat de terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 tot enige aanvullende administratieve lasten voor de energieleveranciers leidt, maar zijn van mening dat die te overzien zijn». Naar aanleiding hiervan vragen deze leden zich af, op grond waarvan ten aanzien van de administratieve lasten de conclusie wordt getrokken «dat deze te overzien zijn». Waar is deze mening op gebaseerd?

Het verheugt de leden van de SP-fractie dat de initiatiefnemers hun uitgangspunt met betrekking tot de terugwerkende kracht delen. De initiatiefnemers stellen «dat er sprake is van een algemeen belang, omdat het risico bestaat dat tijdens de (langdurige) behandeling van de Warmtewet de energiebedrijven hun winsten verhogen.» Hebben de indieners aanwijzingen dat dit inderdaad gebeurd is en wel in verband met het wetsvoorstel en in die mate dat terugwerkende kracht gerechtvaardigd en rechtmatig zou zijn? Indien en voorzover dit het geval zou zijn voor met name nieuwe woningen, hoe is in dit verband dan het verschil met «oude stadsverwarmingsinstallaties» te verklaren? Of menen de initiatiefnemers dat juist het voorstel van terugwerkende kracht bovenmatige prijsverhogingen verhinderde, en hoe zien zij dan het verschil tussen «nieuwe» en «oude» stadsverwarmingsinstallaties?

Niet-meer-dan-anders-beginsel

De richtprijs voor de warmtelevering wordt bepaald na een studie van de NMA. In de wet wordt vastgesteld om dit te doen op basis van het NMDA-principe bij verwarming door gas. Deze prijs is echter net als olie aan sterke fluctuaties onderhevig. De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is om deze berekeningen te doen plaatsvinden op basis van de veel minder volatiele elektriciteitsprijs.

De leden van de PvdA-fractie hebben de vraag gesteld of er voor consumenten en warmtebedrijven een rechtsonzekerheid ontstaat door de terugwerkende kracht. In de memorie van antwoord valt hierover te lezen «dat de initiatiefnemers niet vinden dat de terugwerkende kracht leidt tot rechtsonzekerheid.» Voor wat betreft de warmteleveranciers stellen de indieners dat de warmtebedrijven al lang weten wat de tarieven vanaf 1 januari 2007 hadden moeten zijn. Tevens zou door de energiebedrijven zijn beloofd dat afnemers niet-meer-dan-anders zouden betalen. Wat betreft de consumenten verwachten de initiatiefnemers dat eventuele onzekerheid over nog vast te stellen prijzen, die vanaf 2007 zullen gelden, door hen op de koop toe zal worden genomen. De leden van de PvdA-fractie hebben hierover de volgende aanvullende vragen.

Is het niet-meer-dan-anders tarief zoals dat op grond van de wet zal gelden gelijk aan het niet-meer-dan-anders tarief zoals dat op 1-1-2007 van toepassing was? Is de interpretatie juist dat de terugwerkende kracht uitsluitend geldt voor de maximumpijs en niet voor de redelijke prijs? Zo nee, waarom wordt art.5, lid 1 dan met terugwerkende kracht in werking gesteld? En kunnen de warmtebedrijven uit het wetsvoorstel afleiden hoe hoog de redelijke prijs voor hun projecten zal zijn? Konden zij dat reeds op 1 januari 2007?

Innovatie

Een laatste vraag van de leden van de PvdA-fractie betreft investerings- en innovatieprikkels. Deze leden vrezen dat invoering van de Warmtewet naast gewenste effecten, bescherming van gebonden consumenten, ongewenste effecten met zich meebrengt. Prikkels voor innovatie verdwijnen. De indieners delen deze taxatie niet, zij denken dat strikte regels voor pooling de investerings- en innovatieprikkels voor energiebedrijven niet verminderen. Kan deze gedachte worden onderbouwd? Het ligt immers niet in de rede dat welk bedrijf dan ook een investering zal willen doen die bij voorbaat onrendabel is. Het zal gaan om projecten die – zoals vrijwel alle warmteprojecten – in de eerste jaren onrendabel zijn. De indieners beschrijven deze situatie in de memorie van antwoord daar waar zij reageren op vragen over het jaarrekeningenrecht. De verliezen in de eerste jaren zullen door de regulering van «de redelijke prijs» niet meer worden terugverdiend in de latere jaren van het betreffende project. Ligt het dan niet in de rede dat een bedrijf zo’n investering niet meer zal doen? De voorbeelden van sectoren waarin het jaarrekeningenrecht geen probleem vormt zijn alle voorbeelden van sectoren waarbij ofwel geen sprake is van tariefregulering ofwel van sectoren waarbij (tevens) sprake is van pooling met een groot aantal investeringen. Pooling kan het probleem verzachten, maar als ook deze mogelijkheid sterk wordt ingeperkt is de vraag welke investerings- of innovatieprikkel er voor de warmtebedrijven overblijft. Kunnen de indieners reageren op deze redenering?

Burgerlijk Wetboek

Door de indieners wordt als voorbeeld van een onredelijke voorwaarde genoemd het door de warmteleverancier uitsluiten van aansprakelijkheid voor schade als gevolg van een door hem gebruikte ondeugdelijke transportleiding. De leden van de SGP-fractie vragen mede namens de leden van de fractie van de ChristenUnie of de indieners nader zouden kunnen toelichten waarom in dit geval sprake is van een naar aard onredelijke voorwaarde?

In de memorie van toelichting geven de indieners aan dat een voorwaarde die een warmteleverancier meer rechten toekent dan wel verplichtingen oplegt aan de verbruiker, naar inhoud niet als een redelijke voorwaarde zal gelden. In de algemene voorwaarden van warmteleveranciers is veelal voorzien in een vergaande uitsluiting van aansprakelijkheid. Daarentegen voorzien deze algemene voorwaarden niet in een gelijke mate van uitsluiting van aansprakelijkheid voor warmteverbruikers. In geval van schade zijn warmteverbruikers jegens de warmteleverancier dus wel geheel aansprakelijk. Kan een dergelijke door netbeheerders in algemene voorwaarde gehanteerde aansprakelijkheidsregeling als redelijk (in de zin van artikel 4, lid 1, Warmtewet) worden gekwalificeerd, zo vragen deze leden?

In hoeverre biedt het discriminatieverbod ruimte voor het in individuele gevallen treffen van een afwijkende regeling van de door een warmteleverancier toegepaste algemene voorwaarden? Laat het in artikel 5, lid 9, Warmtewet opgenomen criterium «wijze van totstandkoming» ruimte om rekening te houden met individuele omstandigheden, zoals de bijzondere omstandigheden van het geval dan wel de wederzijds kenbare belangen van partijen. Kan het in artikel 5, lid 9, Warmtewet opgenomen criterium «wijze van totstandkoming» ertoe leiden dat een voorwaarde die naar zijn aard niet redelijk is, toch als redelijk moet worden aanvaard als de betreffende voorwaarde door de warmteverbruiker is aanvaard?

Gasaansluiting

Door de minister wordt in haar reactie op vragen van de leden van de SGP-fractie aangegeven dat er voor gasnetten geen aansluitplicht geldt. De indieners hebben in de vijfde nota van wijziging evenwel aangegeven dat de aansluitplicht voortvloeit uit de Gasrichtlijn. De leden van de SGP-fractie verzoeken de indieners deze opvatting nader te onderbouwen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Kneppers-Heynert

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Terpstra (CDA), Kneppers-Heynert (VVD) (voorzitter), Kox (SP), Essers (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Franken (CDA), Thissen (GL), Willems (CDA), Reuten (SP) (vice-voorzitter), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Elzinga (SP), Vliegenthart (SP), Kuiper (CU) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven