29 048
Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Samsom tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 14 oktober 2008

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Introductie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen. Deze leden onderschrijven het doel van het voorstel, te weten de bescherming van gebruikers van warmte tegen te hoge prijzen en tegelijkertijd het stimuleren van het gebruik van restwarmte. Deze leden vinden het dan ook jammer dat de behandeling van het voorstel tot nu toe vijf jaar heeft geduurd. Deze leden willen nog een aantal opmerkingen maken en enkele vragen stellen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de regering met betrekking tot de Warmtewet. In de Tweede Kamer heeft een uitgebreide behandeling plaatsgevonden en in aansluiting daarop is er bij deze leden, vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid, een aantal vragen gerezen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

Graag worden zij op een aantal punten nader geïnformeerd door de initiatiefnemers en, indien aangegeven, de regering.

De leden van de fracties van SGP en ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

Inhoud van het wetsvoorstel

Redelijke prijs en maximumprijs

Het uitgangspunt van de redelijke prijs per project die nimmer hoger mag zijn dan de maximum prijs is theoretisch goed te verdedigen. In dit verband vragen de leden van de CDA-fractie hoe zij de reactie van de indieners moeten lezen in het nader advies van de Raad van State in onderdeel 1. Prijsregulering onder a, laatste volzin. De redelijke prijs is opgebouwd uit de integrale kosten en een redelijk rendement en wordt per jaar vastgesteld door de NMa. Deze leden vragen de indieners of de kosten van onderhoud en andere eenmalige kosten die van jaar tot jaar en per project behoorlijk kunnen verschillen niet gaan leiden tot uit dien hoofde van jaar tot jaar fluctuerende tarieven en de daaruit voortvloeiende vragen van consumenten. Vaak zal op grond van boekhoudkundige voorschriften zoals IFRS er geen keuze zijn om al dan niet kosten uit te smeren over meerdere jaren. Hoe zien de indieners de verhouding tussen het jaarrekeningenrecht en de berekening van de redelijke prijs, dit ook in verband met de af te geven accountantsverklaring per project.

De leden van de SP-fractie memoreren dat in artikel 2, derde lid, wordt gesteld dat de warmteleverancier (zoals bedoeld in artikel 1 onder d) warmte tegen redelijke prijzen ter beschikking moet stellen. Volgens artikel 2, vijfde lid, lijkt bestuursdwang betrekking te hebben op de handhaving van de «levering van warmte», zonder dat «redelijke prijzen» daarbij expliciet genoemd worden. Kunnen de initiatiefnemers expliciet bevestigen dat artikel 2, vijfde lid, geïnterpreteerd moet worden als betrekking hebbend op het geheel van het derde lid, en dat dit de interpretatie is van het voorstel dat aan de Kamer wordt voorgelegd?

Kan de minister van Economische Zaken toezeggen om bij een toekomstige wetswijziging de bovenstaande onduidelijkheid in de tekst van artikel 2, vijfde lid, weg te nemen door deze in overeenstemming te brengen met de genoemde interpretatie?

De leden van de SP-fractie menen dat, naast de leveringszekerheid, de vaststelling van redelijke prijzen en maximumprijzen cruciaal zijn in het wetsvoorstel. Deze bepalen immers de effectiviteit maar, in samenhang daarmee, ook de proportionaliteit van het voorstel. Vaststelling van de redelijke prijs is, zonder voorhangbepaling, gedelegeerd aan de NMa (artikel 5, eerste lid). De vaststelling van de maximumprijs door de NMa (artikel 4, eerste lid) is gebaseerd op regels die gesteld worden via een AMvB waarvoor een voorhangprocedure geldt (artikel 4, vierde lid). Deze leden hebben de volgende vragen.

a) Kan de minister vóór de eventuele plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer, de Kamer een concept van deze AMvB voorleggen?

b) Waarom hebben de initiatiefnemers ervoor gekozen de maximumprijs wél per AMvB te doen regelen doch de «redelijke prijs» niet? Is het niet zo dat de maximumprijs slechts een ultieme limiet stelt terwijl de «koers» juist de «redelijke prijs» zou moeten zijn? Dit zou er voor pleiten juist (of «ook») de «redelijke prijs» aan nauwgezette en controleerbare regels te binden.

c) Is de minister bereid de NMa-regels met betrekking tot «redelijke prijzen» openbaar te maken? Zo nee waarom niet? Zo ja, kan zij deze regels samen met de concept AMvB (sub a) aan de Kamer overleggen?

Uitvoerbaarheid en terugwerkende kracht

De regering heeft blijkens uitlatingen van de minister van Economische Zaken zorgen over de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel. Met name de terugwerkende kracht en de benodigde uitbreiding van het personeelsbestand bij NMa zijn in dit verband genoemd. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of deze zorgen al zijn weggenomen en zo niet hoe zij denkt aan de wens van de wetgever te voldoen. In dit kader vragen deze leden de regering of zij reeds contact heeft opgenomen met de sector om er voor te zorgen dat zo veel mogelijk huishoudens de eventuele terugbetaling van te veel in rekening gebrachte bedragen kunnen ontvangen.

De leden van de VVD-fractie hebben grote moeite met de terugwerkende kracht tot 1 januari 2007. Dit betekent dat tijdens de wedstrijd de regels worden veranderd. De consumenten kunnen weliswaar de te hoge prijs terugvorderen, maar de producenten worden geconfronteerd met regels die niet golden toen zij begonnen met de warmteprojecten. Waarom wordt alsnog niet gekozen voor inwerkingtreding per 1 januari 2009?

Zijn de indieners het met deze leden eens dat de inwerkingtreding met terugwerkende kracht een interventie is in privaatrechterlijk gesloten overeenkomsten uit het verleden en is dat voor de investeerders niet een voorbeeld van onbetrouwbaarheid van de overheid? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen of er voor consumenten en warmtebedrijven een rechtsonzekerheid ontstaat door de terugwerkende kracht? Welke maatregelen en voorzieningen zijn/worden getroffen om die rechtsonzekerheid te verkleinen?

De terugwerkende kracht geldt voor de artikelen 4 en 5, eerste lid, maar niet voor artikel 43. Wat betekent dit voor de klanten en voor de exploitant van een warmtenet dat – op basis van inkomsten volgens het voor die periode nog vast te stellen maximumtarief – na 1 januari 2007 verliesgevend was?

De leden van de SP-fractie worden door zowel de initiatiefnemers als de regering graag nader geïnformeerd over de overwegingen bij artikel 45, lid 2, betreffende de invoering van de artikelen 4 en 5 met terugwerkend kracht tot en met 1 januari 2007. In het wetgevingsproces tot nu toe werd vooral aandacht geschonken aan de praktische kanten van dit artikel. De invoering van een wet met terugwerkende kracht moet wellicht niet in zijn algemeenheid worden uitgesloten. Niettemin moeten daarvoor naar het oordeel van de leden van de SP-fractie valide zwaarwegende uitzonderlijke argumenten worden aangevoerd omdat hiermee immers principiële rechtsbeginselen in het geding zijn. Kunnen de indieners en de minister, zij is immers ondertekenaar van het wetsvoorstel, deze argumenten leveren? Deze leden begrijpen de intentie van dit artikel, maar menen dat deze zonder de argumentatie onvoldoende grond levert.

Het verbaast deze leden overigens dat de Raad van State in zijn advies bij de zesde nota van wijziging dit artikel niet becommentarieerde. Zij verzoeken de regering bij de Raad te informeren naar de redenen hiervoor en de commissie hierover te berichten.

Geheel los van deze principiële kwestie komt de invoeringsdatum van specifiek 1 januari 2007 de leden van de SP-fractie nogal willekeurig voor, dat wil zeggen zonder nadere argumentatie. Ook los van deze principiële kwestie wil de SP-fractie graag van de regering weten of de huidige afnemers van warmte, zich baserend op de intentie van artikel 44 van de Gaswet (betreffende redelijke tarieven), of op andere wetten betreffende «redelijke» prijsvaststelling, geen gang naar de rechter kunnen maken met redelijk uitzicht op ontvankelijkheid? Zo ja, ware het dan niet te prefereren dat de regering betrokkenen daarbij juridische steun verleent, dat wil zeggen te prefereren boven het in het geding stellen van een rechtsbeginsel (zie hierboven), waarbij het effect van de ene of de andere actie mogelijk hetzelfde is? Dit punt staat in zoverre los van de principiële kwestie, dat zelfs indien ontvankelijkheid uitgesloten moet worden geacht, dit vooralsnog – zonder nadere argumentatie – onvoldoende reden is om de betreffende artikelen met terugwerkende kracht in te voeren.

Niet-meer-dan-anders-beginsel

Met betrekking tot het niet-meer-dan-anders-beginsel refereert het wetsvoorstel aan vergelijkbare prijzen bij warmteproductie door middel van gas. Hierop is de kostprijs + rendementsberekening van toepassing. De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet de meest efficiënte manier van warmte produceren genoemd wordt: in de tijd verandert immers de optimale productiemethode.

Voorts wordt voor het vaststellen van de «niet-meer-dan-anders-prijs» gewezen op een nog bij AMvB vast te stellen redelijke maximumprijs voor restwarmte. Kunnen de indieners modellen geven over hoe de nagestreefde redelijke maximumprijs tot stand komt? Hoe moeten alle betrokkenen (aanbieder, gebruiker en overheid) zich verenigen met de maximumprijzen?

Administratieve lasten en innovatie

De leden van de PvdA-fractie vragen om een indicatie van de administratieve last die gemoeid zal zijn met de uitvoering van de terugwerkende kracht bij de warmtebedrijven?

De wet ziet toe op de levering van warmte aan meer dan 10 personen. Dit betekent relatief kleine netten met grote administratieve verplichtingen en lasten (boekhouding, accountantsverklaring). Het tot stand brengen en in stand houden van deze netten wordt daardoor dermate bemoeilijkt dat innovatie en energiebesparing geremd zullen worden. Kunnen op gemeentelijk niveau kleine netten administratief worden samengevoegd zodat de administratieve last beperkt blijft?

Bescherming tegen monopolieposities

Dit wetsvoorstel beschermt kleinverbruikers. De leden van de PvdA-fractie vragen of de rechtsgelijkheid in het geding is, daar niet alle afnemers van warmte aangesloten op een warmtenet, beschermd worden tegen monopolisten?

Burgerlijk Wetboek

De leden van de CDA-fractie menen dat afwijkingen van het BW in sectorale wetten tot een minimum dienen te worden beperkt. In dit verband verwijzen deze leden naar de toezegging om dit kalenderjaar nog een overzicht te verstrekken van op consumentenbescherming gerichte regels die de regering heeft gedaan in de nadere memorie van antwoord bij wetvoorstel 30 661 Wijziging Telecommunicatiewet. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers en de regering hoe artikel 3, derde lid, zich verhoudt tot de artikelen 31, tiende lid, en artikel 95cb, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 12b, derde lid, letter e van de Gaswet, zoals deze zullen luiden na aanname van wetsvoorstel 31 374 door de Eerste Kamer. Voor hun opmerkingen en vragen hieromtrent verwijzen deze leden naar het voorlopig verslag op wetsvoorstel 31 374. Deze leden vragen de initiatiefnemers om de redenen voor de wijzigingen die artikel 36 aanbrengt in de boeken 5, 6,7 en 8 van het BW nog eens duidelijk uit een te zetten.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom wordt voorgesteld de levering van warmte in het BW onder goederenvervoer te plaatsen? De levering van warmte is niet vergelijkbaar met die van gas en elektriciteit. De toelichting van indieners in de nota naar aanleiding van het nader verslag is geenszins overtuigend en ook niet specifiek. De indieners verwijzen naar uitvoerige toelichting in het verleden. Kunnen zij ook aangeven waar die dan exact te vinden is?

Voorwaarden als omschreven in de artikelen 236 en 237 van boek 6 Burgerlijk Wetboek die door een leverancier worden gehanteerd jegens een zakelijke verbruiker worden vermoed niet redelijk te zijn, aldus de leden van de fractie van SGP, mede namens de leden van de ChristenUnie. Of een voorwaarde als redelijk geldt moet worden bepaald op basis van de inhoud, aard en wijze van totstandkoming van de betrokken voorwaarde. Moet dit artikel worden beschouwd als een aanvulling op de regeling inzake algemene voorwaarden als opgenomen in het Burgerlijk Wetboek? In artikel 5, negende lid, Warmtewet wordt een van het Burgerlijk Wetboek afwijkende terminologie gebruikt. Zo spreekt artikel 5, lid 9 over «niet redelijker voorwaarden» en het Burgerlijk Wetboek over «onredelijk bezwarende bedingen». Ook spreekt artikel 5, negende lid, over «redelijke voorwaarden». Waarom wordt in artikel 5, negende lid, Warmtewet een ten opzichte van het Burgerlijk Wetboek afwijkende terminologie gebruikt? Of een bepaalde voorwaarde als redelijk in de zin van artikel 5, negende lid, geldt moet worden bepaald op basis van de inhoud, aard en wijze van totstandkoming van de betreffende voorwaarde. Kunnen de indieners nader toelichten wat in dit verband moet worden verstaan onder de termen «aard», «inhoud» en «wijze van totstandkoming»? Welke gevolgen moeten worden verbonden aan de constatering dat een door een leverancier gebruikte contractsvoorwaarde niet geldt als redelijk in de zin van artikel 5, negende lid? Is een dergelijke voorwaarde niet of vernietigbaar? Waarom zijn in artikel 5, negende lid, Warmtewet niet de criteria «wederzijds kenbare belangen» en «de overige omstandigheden van het geval» opgenomen? De tekst van artikel 5, negende lid, Warmtewet komt inhoudelijk overeen met de in artikel 26a Elektriciteitswet 1998 en artikel 14 Gaswet opgenomen regeling inzake redelijke voorwaarden. In hoeverre is artikel 5, lid 9 Warmtewet inhoudelijk afgestemd met de regelingen opgenomen in artikel 26a Elektriciteitswet 1998 en artikel 14 Gaswet?

Regulering van de markt

Met betrekking tot het oogmerk van het wetsvoorstel stellen de leden van de SP-fractie een kwestie aan de orde die de indieners regardeert (waarom hebben zij voor de onderhavige probleemoplossing gekozen) maar die, gegeven het huidige stadium van het onderhavige voorstel, vooral de regering in het kader van haar toekomstig beleid aangaat. Oogmerk van het wetsvoorstel is het reguleren van een monopoloïde sector, i.c. het monopoloïde aanbod van warmte via warmtenetten. Er kunnen diverse redenen zijn om de publieke eigendom van specifieke sectoren in de economie te bepleiten. Eén ervan is dat de betreffende sector fysiek-technisch gezien inherent monopoloïde is. Dit is – indien de leden van de SP-fractie wat dit betreft goed geïnformeerd zijn – voor de huidige regering een hoofdreden om specifieke sectoren al dan niet in publiek eigendom te stellen. Kan de regering aangeven of dit correct is. Zo ja, dan zou het in het onderhavige geval voor de hand liggen om warmtenetten – net zoals dit het geval is bij de overige energienetten – in publiek eigendom te stellen.1 Omdat in het onderhavige geval de levering doorgaans niet losgekoppeld kan worden van het net, zou dit dan ook moeten gelden voor de levering, maar dit is secundair ten opzichte van het beginsel van de publieke eigendom van energienetten. Kan de regering deze redenering ondersteunen? Zo nee, op grond van welke argumentatie niet? Zo ja, is zij dan bereid toe te zeggen om binnen afzienbare termijn met een wetsvoorstel te komen dat de publieke eigendom van warmtenetten regelt?

Prikkel tot investeringen

Zijn de indieners niet met de leden van de VVD-fractie van mening dat juist nu het maatschappelijk ondernemerschap gestimuleerd moet worden. Stadsverwarming is een onderdeel van het door de regering gewenste milieudoelstellingen naar 2020. Zijn de indieners het met deze leden eens dat overregulering en rechtsonzekerheid de prikkels weg nemen om tot de gewenste grotere investeringen in stadsverwarming over te gaan?

Kunnen de indieners en te zijner tijd de regering garanderen dat de nader vast te stellen prijs voor de warmteleveranciers voldoende zal zijn om investeerders te prikkelen om nieuwe netten te bouwen en bestaande netten te renoveren? Zijn de indieners het met de leden van de VVD-fractie eens dat, indien het eigendom van de warmtenetten bij de overheid komt de leveranciers niet langer gestimuleerd worden om te investeren? Kunnen zij een zeer spoedige uitwerking van de AMvB’s en berekening van de tarieven garanderen, opdat uitstel van investeringen door de leveranciers wordt voorkomen?

Lozing van warmte

Er is sprake van een boete of lozingsverbod als een producent warmte verspilt, maar dat kan alleen als er ook vraag is naar die warmte. De leden van de VVD-fractie vragen de indieners hoe zij dit denken op te lossen?

Milieuwetgeving

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe artikel 32 van het wetsvoorstel zich verhoudt tot reeds bestaande milieuwetgeving en de Wet op de Ruimtelijke ordening en hoe overlap/strijdigheid met die wetgeving wordt voorkomen?

Lokale overheden

De initiatiefnemers geven argumenten voor het regelen van het leveren van zogenoemde «restwarmte» door energieproducenten. De indieners stellen voor dit bij wet en op uitvoerniveau bij AMvB te regelen. Ligt het gezien het regionale karakter van de levering van restwarmte niet voor de hand, zo vragen de leden van de VVD-fractie, lokale overheden meer bevoegdheden te geven zodat zij via marktpartijen kunnen garanderen dat de prijs, de voorwaarden van levering en de levering zelf van restwarmte gewaarborgd blijft? Kunnen de indieners onderbouwen dat lokale overheden werkelijk niet de «duurzame en milieuhygiënische energievoorziening» kunnen borgen?

Criteria voor betaalbare en betrouwbare warmtevoorziening

De indieners van het voorstel wensen ter bescherming van de gebonden kleinverbruikers tegen eventueel misbruik van monopolieposities bepaalde rechten voor de verbruikers en verplichtingen voor de aanbieders. Zo dient warmteleverancier te zorgen voor betaalbare en betrouwbare warmtevoorzieningen tegen redelijke voorwaarden. De leden van de VVD-fractie vragen welke criteria hiervoor gelden. Hoe worden de leveranciers getoetst? Schept het achterwegen blijven van concrete criteria geen onduidelijkheid en onzekerheid voor afnemer en aanbieder? Verhoogt dat laatste niet de prijs van de energie?

Vergunningenstelsel

De initiatiefnemers van de wet streven een vergunningsstelsel na bij het toekennen van bevoegdheden aan warmteleveranciers. Is dat de meest voor de hand liggende weg, zo vragen de leden van de VVD-fractie? En hoe wordt voldoende vergunningenaanvraag gegarandeerd? Het is niet ondenkbaar vanwege hoge administratieve lasten de omvangrijke eisen en wellicht gebrekkig economisch rendement, dat potentiële aanbieders zich niet aandienen voor het aanbieden van restwarmte – nog altijd een bijproduct. De leden van de VVD-fractie erkennen met de Raad van State dit gevaar. Vrezen de indieners niet een deflatie van vergunningseisen mochten aanbieders zich niet aandienen? Zo nee, waarom niet?

Pooling

De warmtewet geeft een beperkte mogelijkheid tot poolen. De energiebedrijven geven aan dat hierdoor de bereidheid om in warmtenetten te investeren afneemt. Zijn de indieners het met de leden van de VVD-fractie eens dat de bereidheid van energiebedrijven om wél te investeren wordt verhoogd als pooling per producent wordt toegestaan?

Beperkt artikel 43 van het wetsvoorstel niet te veel de ruimte tot poolen aangezien per project ontheffing moet worden gevraagd aan de Directie Toezicht Energie (DTE)? Leveren deze ontheffingsaanvragen geen forse onzekerheid op voor energieleveranciers evenals grote bureaucratische gevolgen voor betrokkenen?

Kunnen indieners aangeven hoe en welke criteria tot stand komen voor het bepalen of een warmteproject daadwerkelijk verlieslatend is?

Levert de beoordelingsprocedure voor ontheffingsaanvragen geen te grote beperkingen op voor steden, aangezien steden niet langer de tarieven over de gehele stad gelijk kunnen trekken nu een ontheffingsaanvraag beoordeeld wordt per project en niet per portfolio?

Door systemen van stadsverwarming en technologisch ontwikkelingen wordt warm tapwater steeds meer toegepast voor het leveren van warm drinkwater. Verwarmd drinkwater valt onder het regime van de Warmtewet, de kwaliteitseisen en waarborgen voor verwarmd drinkwater onder de Drinkwaterwet. Is hier niet sprake van onduidelijkheid rond de afbakening van beide wetten en in dit geval van de Warmtewet?

Kosten-baten-analyse

Uit de memorie van toelichting blijkt, dat warmteprojecten niet rendabel zijn en dat de overheid blijvend en waarschijnlijk in toenemende mate financiële hulp moet bieden. De leden van de PvdA-fractie vragen of een kosten-baten analyse worden gegeven?

De Raad van State constateert dat in de toelichting bij het wetsvoorstel een «kosten-baten-analyse» ontbreekt (29 048, nr.4, pag. 4, 1a).

Mede gezien de (sedert het advies van de Raad van State toegenomen) complexiteit van het voorstel, achten ook de leden van de SP-fractie een opstelling van de kosten en baten van het wetsvoorstel onontbeerlijk voor de beoordeling ervan – mede ter afweging van de mogelijke alternatieven. Deze leden verzoeken de indieners, dan wel de regering, een kosten-baten-analyse van het voorstel te verstrekken, waarbij, via markering van de diverse posten, een onderscheid wordt gemaakt tussen «hard» en minder hard onderbouwde posten.

De situering van de NMa

De leden van de SP-fractie hebben vragen bij de situering van de NMa in het wetsontwerp. Op diverse terreinen wordt de NMa belast met: a) nadere regelgeving (gedelegeerde opstelling van regels en criteria); b) de uitvoering van regels; c) het toezicht op de naleving van regels; d) oplegging van (bestuursrechtelijke) boetes c.q. dwang. Voorts wordt de NMa ook nog belast met de uitvoering van de evaluatie van de wet. Wel behoeft met name het «handhavingsplan» goedkeuring van de minister van Economische Zaken. Graag worden de leden van de SP-fractie door de initiatiefnemers nader geïnformeerd over de overwegingen bij deze situering van de NMa. Van zowel de initiatiefnemers als de regering willen deze leden graag weten of zij menen dat de scheiding der machten hiermee in het geding is en of zij menen dat samenloop in deze in het algemeen niet onwenselijk moet worden geacht.

Meer specifiek is het in het voorstel dus zo dat de Kamer als medewetgever regelgeving delegeert aan een instantie (de NMa) die zij daarvoor niet rechtstreeks ter verantwoording kan roepen. Daarvoor bestaan weliswaar precedenten, maar het is de vraag of de precedenten niet heroverwogen moeten worden, eerder dan door te gaan op dit ingeslagen pad. Graag vernemen deze leden de opvatting van de regering hierover.

Duurzame energiesystemen zoals warmte-koude-opslag

Graag vernemen de leden van de SP-fractie het commentaar van zowel de initiatiefnemers als de regering op de door de heer Buu Dinh (The Clean Energy Company) aan de Eerste Kamercommissie van Economische Zaken gerichte brief van 29 september 2008. Deze brief stelt onder andere dat het wetsvoorstel averechtse effecten heeft op de investeringen in duurzame energiesystemen zoals warmte-koude-opslag. Delen initiatiefnemers en regering deze zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het dan niet beter duurzame energiesystemen buiten de werkingssfeer van de wet te houden?

Vragen over de artikelen

Artikel 1, eerste lid, onderdeel g

In de zesde nota van wijzigingen is het begrip «verbruiker» en daarmee de reikwijdte beperkt tot consumenten en zakelijke kleinverbruikers. In de toelichting is deze wijziging van het begrip «verbruiker» gerechtvaardigd met het argument dat de overige zakelijke warmteverbruikers voldoende alternatieven hebben om in hun warmtebehoefte te voorzien en bescherming van deze groep afnemers van warmte daarom niet nodig is. De leden van de fractie van SGP, vragen mede namens de fractie van de ChristenUnie, of niet slechts een beperkt aantal zakelijke verbruikers, namelijk alleen de categorie zeer grote warmteverbruikers, in de praktijk daadwerkelijk redelijke alternatieve mogelijkheden hebben om in hun warmtebehoefte te voorzien. Hebben de indieners onderzoek gedaan naar de alternatieven die zakelijke verbruikers van warmte hebben? Zo ja, op welke wijze heeft dit onderzoek vorm gekregen en wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek?

In de praktijk zijn kleinverbruikers, die vallen onder de bescherming van de Warmtewet en grootverbruikers aangesloten op hetzelfde warmte net. In hoeverre laat het discriminatieverbod ruimte voor door de leverancier te hanteren tarieven en voorwaarden met betrekking tot de levering van warmte aan bedoelde kleinverbruikers en grootverbruikers? De indieners rechtvaardigen de beperking van de reikwijdte van de warmtewet tot consumenten en zakelijke kleinverbruikers met de overweging dat de overige zakelijke warmteverbruikers voldoende alternatieven hebben om in hun warmtebehoefte te voorzien. Uit deze overweging lijkt te mogen worden afgeleid dat de indieners geen bezwaren zien in afschakeling van deze categorie zakelijke grootverbruikers van warmte. Immers, zoals door de NMa recentelijk in het kader van procedures omtrent de vaststelling van gasvoorwaarden bevestigt kent de Gaswet een gereguleerde aansluitplicht van gasnetbeheerders. Grootverbruikers kunnen er dus voor kiezen een aansluiting op het gasnet te realiseren, teneinde op deze wijze in hun energiebehoefte te voldoen. Deze ontwikkeling brengt het reële risico met zich mee dat met name kapitaalkrachtige grootverbruikers van warmte zullen afschakelen van de warmtenetten. Zal een dergelijke ontwikkeling er niet toe leiden dat de financiering van de warmtenetten in toenemende mate ten laste zal worden gebracht van de overblijvende groep aangeslotenen op het warmtenet, zijnde de kleinverbruikers? Als eenmaal in een gebied waar door een leverancier warmte wordt geleverd op verzoek van bijvoorbeeld een of meer zakelijke grootverbruikers van energie een gasnet t.b.v. een gasaansluiting is aangelegd zal de drempel voor overschakeling van andere zakelijke verbruikers van warmte op gas aanzienlijk dalen. Immers, de kosten voor een gasaansluiting op een nabij gelegen gasnet zijn goedkoper dan de aansluiting op een veraf gelegen gasnet. De aanleg van gasnetten in een gebied waarin door een leverancier warmte wordt geleverd leidt tot een verhoogde kans op afschakeling van klanten en ondermijnt daarmee op termijn de economische levensvatbaarheid van warmtenetten. Hoe denken de indieners in deze problematiek te voorzien? Leveranciers kunnen ertoe besluiten op hun warmtenetten aangesloten zakelijke verbruikers die een aansluiting op het gasnet willen realiseren als klanten te behouden door deze zakelijke verbruikers gunstige tarieven en/of voorwaarden aan te bieden. Dit zal betekenen dat de kosten van warmtenetten in toenemende mate zullen worden afgewenteld op de kleinverbruikers. Welke oplossing zien de indieners voor deze problematiek?

Artikel 2, tweede lid

In onderdeel a wordt gesproken over tien «personen». Wordt in dit verband met de term «personen» enkel bedoeld levering van warmte aan verbruikers (ex artikel 1, eerste lid, onderdeel g, Warmtewet) of de levering van warmte aan grootverbruikers dan wel combinaties van grootverbruikers en verbruikers (ex artikel 1, eerste lid, onderdeel g, Warmtewet)?

Artikel 2, zesde lid

Kunnen ten aanzien van de boekhouding nadere eisen worden gesteld? Zo ja, door wie, op basis van welke wettelijke grondslag en op welke wijze?

Artikel 3, eerste lid

In artikel 3, eerste lid, aanhef, is opgenomen dat een overeenkomst tot levering van warmte op schrift moet zijn gesteld. Welke betekenis moet aan dit schriftelijkheidsvereiste worden toegekend? Zijn mondeling of stilzwijgende overeenkomsten tot levering van warmte wegens strijd met het schriftelijkheidsvereiste nietig of vernietigbaar? Zo nee, welke betekenis komt dan wel toe aan het schriftelijkheidsvereiste? Hebben alleen verbruikers die beschikken over een schriftelijke overeenkomst aanspraak op de in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, bedoelde compensatie bij ernstige storingen en terugbetaling wegens ondeugdelijke goederen? In artikel 3, eerste lid, onderdeel d, wordt de term «waaronder» gebruikt. Deze terminologie duidt er op dit artikel geen limitatieve aanduiding van door de leverancier te betalen vergoedingen betreft. Is dit een correcte interpretatie? Zo ja, zouden de indieners dan kunnen aangeven aan wat voor soort vergoedingen door de leverancier aanvullend op de compensatieregeling en terugbetalingsregeling bij ondeugdelijke goederen moet worden gedacht?

Artikel 3, vijfde lid

In dit artikel wordt gesproken over een termijn van «tenminste drie dagen». Betekent dit dat een leverancier altijd kan volstaan met een meldingstermijn van drie dagen? Zo nee, in welke gevallen dient de leverancier een langere meldingstermijn te hanteren?

Artikel 6

In artikel 6 is de tariefbescherming met betrekking tot aansluitingen uitgebreid tot zogeheten ontwikkelaars. Het wetsvoorstel heeft echter de bescherming van (gebonden) verbruikers tot doel. Hoe verhoudt de uitbreiding van artikel 6 tot ontwikkelaars zich tot deze doelstelling? Kunnen de indieners nader ingaan op de relatie tussen de in artikel 4 bedoelde maximumprijs, de in artikel 5, eerste lid, bedoelde kostengebaseerde redelijke prijs en de in artikel 6, eerste lid, bedoelde aansluitbijdrage. Moet uit de in artikel 6, eerste lid, gebruikte term «maximaal» worden afgeleid dat de in dit artikel bedoelde aansluitbijdrage het karakter heeft van een maximumprijs? Kunnen er in aanvulling op de aansluitbijdrage nog andere kosten en/of vergoedingen met betrekking tot de aansluiting op het warmtenet in rekening worden gebracht? Zo ja, aan welke kosten en/of vergoedingen moet dan worden gedacht? Artikel 6, eerste lid, ziet blijkens de tekst van dit artikel enkel op aansluitbijdragen die door vergunninghouders bij verbruikers en ontwikkelaars in rekening worden gebracht. Waarom is deze regeling niet van toepassing verklaard op de in artikel 2, tweede lid, bedoelde verbruikers? Hoe is de tariefbescherming met betrekking tot de aansluiting voor de in artikel 2, tweede lid, bedoelde verbruikers geregeld?

Aanleggen van en aansluiting op gastransportnet: artikel 9, vijfde lid

De leden van de SP-fractie worden door de regering graag nader geïnformeerd over artikel 9, vijfde lid, van het voorstel. In de eerste plaats wil zij graag weten of niet iedere hoofdbewoner van een zelfstandige woning in Nederland, krachtens de gaswet, recht heeft op de aansluiting op een gastransportnet tegen vaste prijzen. In de tweede plaats wil zij weten of dit recht uitgesloten kan worden via een overeenkomst voor warmtelevering. In de derde plaats wil zij weten wie de kosten draagt voor de in artikel 9, vijfde lid, bedoelde tegemoetkoming in de aansluitkosten. Ligt het niet voor de hand dat de gezamenlijke energieleveranciers deze kosten op zich nemen (analoog aan onder andere de depositogarantie bij het bankwezen)?

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Kneppers-Heynert

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Terpstra (CDA), Kneppers-Heynert (VVD), voorzitter, Kox (SP), Essers (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Franken (CDA), Thissen (GL), Willems (CDA), Reuten (SP), vice-voorzitter, Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Elzinga (SP), Vliegenthart (SP), Kuiper (CU) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
1

De leden van de SP-fractie sluiten hierbij aan bij de inbreng van het lid Jansen in de Tweede Kamer.

Naar boven