H
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat/Algemene
Zaken en Huis der Koningin1 heeft bij brief van
18 maart jl. enkele vragen gesteld naar aanleiding van de brief van de
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 20 februari
2009 inzake het voordragen voor bekrachtiging van het initiatiefwetsvoorstel,
houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen
tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering van de bevoegdheid
tot toetsing van wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet door de
rechter2.
De minister heeft op 2 april 2009 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk
overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de
Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin,
H. Menninga
BRIEF AAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Den Haag, 18 maart 2009
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat/Algemene
Zaken en Huis der Koningin van de Eerste Kamer heeft in haar vergadering van
dinsdag 17 maart gesproken over uw brief van 20 februari jl.1 inzake het voordragen voor bekrachtiging van het wetsvoorstel 28 331 Voorstel van wet van het lid Halsema houdende
verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering
in de Grondwet, strekkende tot invoering van de bevoegdheid tot toetsing van
wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet door de rechter.
De commissie verstaat de brief in die zin dat de regering aankondigt het
bovengenoemde wetsvoorstel te sanctioneren, maar bij haar standpunt, te weten
dat de voordelen van het voorstel niet op voorhand zwaarder wegen dan de nadelen,
blijft.
De commissie verzoekt u echter met dit schrijven aan te geven welke mogelijke
gevolgen, zoals gesteld in de bovengenoemde brief, aan de bekrachtiging in
eerste lezing van dit wetsvoorstel zijn verbonden met betrekking tot de wetgevingsprocedure
en de rechterlijke organisatie. Ook vraagt zij een toelichting op de opmerking
dat «dit kabinet» zijn standpunt ook na de verkiezingen blijft
innemen.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Hoge
Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin,
L. M. L. H. A. Hermans
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 april 2009
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges
van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin van uw Kamer heeft bij brief
van 18 maart jl. enkele vragen gesteld naar aanleiding van mijn brief
van 20 februari jl. inzake het voordragen voor bekrachtiging van het
initiatiefwetsvoorstel, houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel
in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering
van de bevoegdheid tot toetsing van wetten aan een aantal bepalingen van de
Grondwet door de rechter (hierna: het initiatiefwetsvoorstel) (Kamerstukken
I 2008/09, 28 331, G). Naar aanleiding hiervan bericht ik u als
volgt.
Het initiatiefwetsvoorstel is op 25 februari jl. bekrachtigd en op
17 maart jl. bekendgemaakt (Stb. 2009, 120). Dit neemt niet weg dat het
kabinet bij zijn standpunt blijft dat de voordelen van het voorstel niet op
voorhand zwaarder wegen dan de nadelen. Indien de tweede lezing van het initiatiefwetsvoorstel
nog tijdens de zittingsduur van dit kabinet wordt behandeld, zal het kabinet
dit standpunt ook bij die gelegenheid blijven innemen. Dat het kabinet op
dat moment uit de aard der zaak demissionair zal zijn, doet daaraan niet af.
In het licht van deze standpuntbepaling in tweede lezing moet ook de slotzin
van mijn brief van 20 februari jl. worden begrepen. Met het oog op de
behandeling van de tweede lezing van het initiatiefwetsvoorstel acht het kabinet
het wenselijk zich te beraden op de vraag of en zo ja, welke consequenties
verbonden zouden moeten worden aan de mogelijke aanvaarding van de tweede
lezing door de beide Kamers der Staten-Generaal. In dat kader wordt meer in
het bijzonder gekeken naar de wetgevingsprocedure en de rechterlijke organisatie.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
XNoot
1Samenstelling:
Holdijk (SGP), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc CDA), Dölle (CDA),
Ten Hoeve (OSF), Kox (SP), Russell (CDA), Noten (PvdA), Putters (PvdA), vice-voorzitter,
Engels (D66), Thissen (GL), Hendrikx (CDA), Van Kappen (VVD), De Boer (CU),
Quik-Schuijt (SP), K.G. de Vries (PvdA), Schaap (VVD), Hermans (VVD),
voorzitter, Ten Horn (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler
(GroenLinks), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Duthler (VVD), Vliegenthart
(SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
XNoot
2Kamerstukken I 2008/09, 28 331, G).
XNoot
1Kamerstukken I, vergaderjaar 2008–2009, 28 331, letter G.