31 316
Bepalingen over de zorg voor de publieke gezondheid (Wet publieke gezondheid)

D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT/JEUGD EN GEZIN1

Vastgesteld 8 juli 2008

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen.

Inleiding

De leden van de vaste commissie behouden na kennisneming van de memorie van antwoord ernstige bezwaren tegen het feit dat in het wetsvoorstel impliciet de mogelijkheid wordt gecreëerd voor een elektronisch kinddossier (EKD).

De leden van de PvdA-fractie stellen daarnaast nog een aanvullende vraag over de positie van de voorzitter van de veiligheidsregio.

Verplichte digitalisering van de Jeugdgezondheidszorg en het elektronisch kinddossier (EKD)

De leden van de vaste commissie waren niet overtuigd door het antwoord op de vragen inzake de digitaliseringsplicht, neergelegd in artikel 5 van het wetsvoorstel. Afgezien van verschillende meer algemeen-inhoudelijke vragen die reeds bij de voorgestelde verplichting kunnen rijzen, zijn de leden van de commissie van mening dat de aard van de digitale gegevensvastlegging ten minste meebrengt dat over de uit die aard voortvloeiende voorwaarden nader beraad nodig is. De omstandigheid dat de wet thans daaromtrent nog geen waarborgen bevat anders dan die als beschreven in de memorie van antwoord, en derhalve aan de mogelijkheid tot digitalisering thans niet meer of andere voorwaarden worden gesteld dan het geval is bij papieren dossiers, doet aan de wenselijkheid van dat nader beraad niet af; integendeel: alvorens toepassing van digitalisering in de praktijk nog verder voortschrijdt, is juist overweging van daaraan te stellen voorwaarden noodzakelijk en urgent. Ook de omstandigheid dat in de praktijk technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen worden toegepast, is evenzeer een reden om de digitaliseringsplicht pas in te voeren nadat een basiswet voor het EKD – in welke vorm dat dan ook zou worden ingevoerd – door de wetgever is vastgesteld en in werking is getreden. Het feit dat de praktijk dergelijke maatregelen noodzakelijk acht, illustreert eens te meer het grote belang ervan dat voor het treffen van zulke (of andere) beveiligingsmaatregelen een wettelijke verplichting in een basiswet wordt geschapen. De «nadere eisen» die volgens de memorie van antwoord krachtens artikel 5, derde lid, kunnen worden gesteld, behoren eveneens als belangrijke materiële normen in een basiswet thuis. De commissie verzoekt de minister dan ook met klem om toe te zeggen artikel 5 van het wetsvoorstel niet eerder in werking te laten treden dan nadat een basiswet als hiervoor bedoeld in werking zal zijn getreden.

Positie van de voorzitter van de veiligheidsregio

De leden van de PvdA-fractie maken in aansluiting op het voorgaande nog de volgende opmerkingen. Zij hebben met belangtelling en instemming kennis genomen van de antwoorden van de minister op haar vragen inzake de Wet publieke gezondheid. Nogmaals willen de leden van de PvdA-fractie beklemtonen dat zij veel waarde hecht aan deze nieuwe wet en aan de verbeteringen die deze wet zal opleveren ten opzichte van de bestaande situatie. Deze leden realiseren zich terdege dat met deze wet wordt voldaan aan de door de Wereldgezondheidsorganisatie aangenomen Internationale Gezondheidsregeling (IGR) en dat Nederland een van de laatste landen is die deze richtlijn vertaalt in nationale wetgeving. Deze leden willen het proces van wetgeving niet vertragen maar achten een zorgvuldige behandeling en afweging van groot belang. In dat verband vinden de leden van de PvdA-fractie de antwoorden van de regering op de vragen over het burgerservicenummer (BSN) verhelderend en afdoende. Ook ten aanzien van de vragen over de verdeling van bevoegdheden in het geval van een crisis tussen burgemeester, voorzitter veiligheidsregio en minister, zijn de antwoorden eenduidig. Wat de positie van de voorzitter van de veiligheidsregio betreft, hebben deze leden nog een aanvullende vraag. Het is duidelijk dat in de memorie van toelichting op de Wet publieke gezondheid wordt vooruitgelopen op de toekomstige situatie als de Wet op de veiligheidsregio’s is aangenomen. In haar antwoord schetst de regering de mogelijk toekomstige verhouding tussen de twee wetten. Daarin wordt gesteld dat de burgemeesters op grond van de Wet publieke gezondheid vergaande bevoegdheden hebben en zullen houden maar dat ten aanzien van de infectieziekten behorend tot groep A de bevoegdheden van de burgemeester komen te berusten bij de voorzitter van de veiligheidsregio. Via de Aanpassingwet veiligheidsregio’s zal dit worden geregeld. In de brief van de VNG van 18 juni1 aan de vaste commissie VWS/JenG van de Eerste Kamer wordt de relatie met de veiligheidsregio’s echter anders uitgelegd. Daarin wordt gesteld dat de bestrijding van alle infectieziekten – dus ook de A-ziekten – een burgemeesterstaak moet blijven, tot het moment dat vanwege de betrokkenheid van meerdere sectoren bij de oplossing van een crisis, de taak aan de veiligheidsregio wordt overgedragen. Kan de regering reageren op deze uitleg van de VNG? Hoe verhoudt de stellingname van de VNG zich met de uitspraak van de regering dat de bevoegdheden van de burgemeester bij de bestrijding van infectieziekten behorend bij groep A straks komen te berusten bij de voorzitter van de veiligheidsregio? Deze leden vragen om deze nadere verheldering omdat zij met de regering van oordeel zijn dat in het geval van een uitbraak van een epidemie, de verdeling van bevoegdheden volstrekt helder moet zijn en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin,

Slagter-Roukema

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Samenstelling:

Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD) (vice-voorzitter), Rosenthal (VVD), Swenker (VVD), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Linthorst (PvdA), Biermans (VVD), Putters (PvdA), Leijnse (PvdA), Engels (D66), Thissen (GL), Goyert (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Klein Breteler (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), Ten Horn (SP), Meurs (PvdA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), De Boer (CU) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
1

Kenmerk: BAOZW/U200800995.

Naar boven