31 090
Wijziging van de Mijnbouwwet in verband met nieuwe regels omtrent deelneming in de opsporing en winning van koolwaterstoffen door een daartoe aangewezen vennootschap en omtrent andere taken en activiteiten van die vennootschap

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 27 maart 2008

1. INLEIDING

De leden van de fracties van het CDA en van de VVD gaven aan met belangstelling kennis te hebben genomen van het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie gaven aan kennis te hebben genomen van het wetsvoorstel en daarmee te kunnen instemmen, mits de regering een voldoende uitleg kan geven naar aanleiding van de vragen van deze leden over het voorgestelde artikel 83, vierde lid. Hieronder ga ik graag in op de vragen en opmerkingen van de leden van bovengenoemde fracties.

2. INHOUD VAN HET WETSVOORSTEL

Artikel 82

De leden van de fractie van het CDA merkten op dat zij het juist achten dat de positie van Energie Beheer Nederland B.V. (hierna: EBN) in de wet wordt verankerd. In verband met het grote belang van het gasgebouw vroegen deze leden nogmaals in te gaan op deze samenwerking en de visie van de regering op deze samenwerking in de toekomst tegen de achtergrond van de grote ontwikkelingen op het terrein van de energievoorziening en de rol van Nederland daarbij. De publiek-private samenwerking voor de winning en afzet van aardgas heeft sinds 1963 een belangrijke bijdrage geleverd aan de leverings- en voorzieningszekerheid, het kleine velden beleid en de gasbaten. Ook bij de verdere ontwikkeling van de nationale en internationale energiemarkten zullen deze publieke belangen gewaarborgd dienen te zijn, uiteraard passend in het kader van het (Europese) liberaliseringsproces. In het komende Energierapport zal ik graag nader ingaan op de door de leden van de fractie van het CDA aangesneden aspecten en op de rol van Nederland en de diverse spelers op de (Noord-West) Europese gasmarkt.

De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe de regering deelname van EBN aan andere activiteiten dan die ter uitvoering van haar publieke taken ziet in relatie tot de samenwerking in het gasgebouw en hoe de regering denkt te voorkomen dat zulke andere activiteiten direct of indirect belangen van andere partners in het gasgebouw kunnen schaden. Het wetsvoorstel legt op de eerste plaats de publieke taken van EBN vast en voorziet er vervolgens in dat EBN voor het verrichten van andere activiteiten dan die ter uitvoering van de publieke taken de instemming van de Minister van Economische Zaken nodig heeft. Bij het verlenen van die instemming voor een nevenactiviteit en het eventueel daaraan verbinden van beperkingen of voorschriften wordt ook getoetst of het ontplooien en uitvoeren van die activiteit een goede uitvoering van de publieke taken niet belemmert of anderszins bemoeilijkt (artikel 82, derde lid, onder b). Deelnemen in het gasgebouw is één van de publieke taken van EBN (artikel 82, eerste lid, onder c). Hieruit volgt dat, als een bepaalde nevenactiviteit nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de samenwerking in het gasgebouw, de instemming niet wordt verleend of wordt verleend onder zodanige beperkingen of voorschriften dat die nadelige gevolgen niet optreden. Indien, nadat instemming is verleend, toch mocht blijken dat een nevenactiviteit de goede uitvoering van een publieke taak, zoals de deelname aan het gasgebouw, in gevaar brengt, kan die instemming ingetrokken worden (artikel 82, vierde lid). Verder heeft de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid om EBN aanwijzingen te geven in het belang van een goede vervulling van de haar opgedragen publieke taken (artikel 85). Een dergelijke aanwijzing kan ook betrekking hebben op de uitoefening van een nevenactiviteit door EBN, mits die activiteit gevolgen kan hebben voor de goede vervulling van de publieke taken.

Artikel 83

De leden van de fractie van het CDA wilden weten hoe EBN andere activiteiten kan ontplooien als zij, zoals bepaald in artikel 83, tweede lid, onder c, daarvoor niet de baten mag gebruiken die zij behaalt met de uitvoering van haar publieke taken; deze andere activiteiten zullen immers altijd in enige mate moeten worden gefinancierd met eigen vermogen, aldus deze leden. Ik merk allereerst op dat de leden van de CDA-fractie in hun vraagstelling kennelijk hebben willen verwijzen naar artikel 83, derde lid. In dat artikel wordt expliciet bepaald dat EBN andere activiteiten niet mag financieren met de baten die zij verkrijgt uit de uitvoering van haar publieke taken ter voorkoming van ongeoorloofde kruissubsidiëring. Daarnaast is EBN ook statutair gebonden in de aanwending van de door haar behaalde winst. EBN keert overeenkomstig de statuten haar winst volledig uit aan de staat als zijnde de enige aandeelhouder en zij kan derhalve geen eigen vermogen opbouwen boven haar statutair bepaald maatschappelijk aandelenkapitaal van € 128 miljoen. Voor de financiering van haar nevenactiviteiten zal EBN dan ook vreemd vermogen op de geld- en kapitaalmarkt moeten aantrekken.

EBN mag wel de haar voor de uitvoering van haar publieke taken ter beschikking staande productiemiddelen (gebouwen, kennis, administratieve en juridische faciliteiten) ook inzetten voor de uitoefening van haar eventuele nevenactiviteiten. Voorwaarde bij deze vorm van financiering uit eigen vermogen in natura is dat de daarmee gepaard gaande baten en lasten in een afzonderlijke boekhouding worden geadministreerd en op correcte wijze worden toegerekend aan die nevenactiviteit. Dat wil zeggen dat voor het beschikbaar stellen van productiemiddelen als hiervoor bedoeld de kosten, berekend op grond van objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie, ten laste worden gebracht van de desbetreffende nevenactiviteiten (artikel 83, tweede lid).

De leden van de fractie van de SP vroegen om een nadere uitleg van artikel 83, vierde lid, waarin is bepaald dat EBN nevenactiviteiten slechts tegen marktconforme tarieven en voorwaarden en op basis van integrale doorberekening van alle kosten mag verrichten. Met marktconforme tarieven en voorwaarden wordt in dit verband bedoeld tarieven en voorwaarden die niet zodanig afwijken van de tarieven en voorwaarden die een redelijk en efficiënt handelende particuliere onderneming in het normale economisch verkeer op de desbetreffende markt hanteert dat die afwijking alleen kan worden verklaard door de bijzondere positie die EBN inneemt. Het gaat hier om een vergelijking van de tarieven en voorwaarden van EBN met tarieven en voorwaarden die bij andere ondernemingen op de markt waarop de activiteiten worden ontplooid, gebruikelijk zijn. Met andere woorden: bij het uitvoeren van nevenactiviteiten wordt van EBN verlangd dat zij onder dezelfde voorwaarden, overwegingen en rendementsverwachtingen als andere ondernemingen aan het economisch verkeer deelneemt. Zoals voorgesteld in het wetsvoorstel zullen die activiteiten bovendien nauw verwant moeten zijn aan en in het verlengde liggen van de activiteiten ter uitvoering van de publieke taken. Gelet op het voorgaande is het niet nodig om gedetailleerde regels te stellen over de wijze waarop EBN haar tarieven opbouwt en welk rendement zij op nevenactiviteiten zou dienen te behalen. Een dergelijke voorziening is dan ook niet in het wetsvoorstel opgenomen. Overigens kunnen deze aspecten wel betrokken worden bij het verlenen van instemming met het ontplooien van een nevenactiviteit door EBN.

Met integrale doorberekening van alle kosten wordt in dit verband bedoeld dat EBN bij de bepaling van de kostprijs van een door haar ontplooide nevenactiviteit alle directe en indirecte kosten moet doorberekenen. Directe kosten zijn kosten die direct gerelateerd kunnen worden aan het verrichten van de nevenactiviteit, bijvoorbeeld de kosten van het aantal uren dat een werknemer van EBN aan die activiteit heeft besteed; indirecte kosten zijn kosten die niet direct aan het verrichten van de nevenactiviteit gerelateerd kunnen worden, bijvoorbeeld de kosten van afschrijving van gebouwen en apparatuur. Indien kosten moeten worden gemaakt om aan bepaalde milieu-eisen te voldoen of als milieuheffingen moeten worden voldaan, zullen die kosten moeten worden doorberekend in de kostprijs. Niet-geprijsde milieukosten en andere maatschappelijke kosten die door de leden van de fractie van de SP worden genoemd, zijn daarentegen in het algemeen geen kosten die ten laste van de betrokken onderneming komen. Voor EBN is dat niet anders. Dergelijke kosten maken dan ook geen onderdeel uit van de kostprijsberekening.

Wat betreft het door de leden van de fractie van de SP aangehaalde verband tussen marktconforme tarieven en de integrale doorberekening van alle kosten merk ik op dat ingeval de integrale kosten de opbrengst bij marktconforme tarieven en voorwaarden overstijgen, het niet te verwachten is dat EBN een dergelijke verliesgevend activiteit zal willen gaan verrichten en, als zij dat toch zou willen, zij daarvoor mijn toestemming zal krijgen.

Overige vragen

De leden van de fractie van de VVD vroegen om een organogram waaruit de huidige betrokkenheid van de rijksoverheid blijkt, rekening houdend met deze en andere wetten en besluiten. Deze leden vroegen voorts daarbij aan te geven welke participatiegraad per onderdeel geldt en welk financieel belang per onderdeel aan de orde is. Met betrekking tot de betrokkenheid van de rijksoverheid in het algemeen zou ik willen verwijzen naar het op 18 september 2007 door de Minister van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2006 (Kamerstukken II 2007/08, 28 165, nr. 57). Dat verslag bevat een overzicht van de belangrijkste informatie en gebeurtenissen voor alle staatsdeelnemingen, bezien vanuit het perspectief van de staat als aandeelhouder. Onder staatsdeelnemingen wordt hier verstaan de participaties van de staat in het risicodragend vermogen van kapitaalvennootschappen, ongeacht de procentuele omvang van die participaties. Wat betreft de staatsdeelneming EBN in het bijzonder biedt het jaarverslag van EBN de nodige informatie. Het jaarverslag over 2006 is door EBN toegezonden aan de Tweede Kamer en is ook te raadplegen op de website van EBN (www.ebn.nl). Volledigheidshalve zijn beide verslagen ook bijgevoegd1.

De vraag van de leden van de fractie van de VVD of er voornemens zijn tot verdere wijzigingen van de Mijnbouwwet kan ik bevestigend beantwoorden. Ten eerste bevat het voorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Mijnbouwwet en de Gaswet in verband met toepassing van de rijkscoördinatieregeling op energie-infrastructuurprojecten (Kamerstukken II 2007/0831326) een wijziging van de Mijnbouwwet, inhoudende dat op de besluitvorming over bepaalde, in dat voorstel nader omschreven, mijnbouwprojecten de rijkscoördinatieregeling op grond van artikel 3.35 e.v. van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is. Daarnaast is een wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet in voorbereiding dat beoogt gedeeltelijke intrekking van winnings- en opslagvergunningen mogelijk te maken voor gebiedsdelen waarin de vergunninghouder gedurende langere tijd geen mijnbouwactiviteiten heeft verricht, opdat deze gebiedsdelen weer vrijkomen voor ondernemingen die in die gebieden wel daadwerkelijk mijnbouwactiviteiten willen ontplooien, zoals opsporing of de winning van resterende delfstoffen of opslag van stoffen. Dit wetsvoorstel wordt binnenkort voor advies aan de Raad van State voorgelegd en zal naar verwachting medio 2008 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Ten slotte kunnen uit de recente evaluatie van de Mijnbouwwet nog voorstellen tot wijzigingen voortvloeien. Het verslag van deze evaluatie is bij brieven van 11 februari 2008 aangeboden aan de Voorzitter van Uw Kamer (ons kenmerk ET/EM/8012324) en aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 31 349, nr. 1).

Bovenstaande voornemens tot wijziging van de Mijnbouwwet hebben geen betrekking op een modernisering van de naamgeving in het algemeen, ook niet van Staatstoezicht op de Mijnen in het bijzonder. Hoewel ik het met de leden van VVD-fractie eens ben dat aanduidingen als «mijnbouw» en «mijnen» een wat ouderwetse indruk maken, zijn dit wel ingeburgerde begrippen en is voldoende duidelijk en kenbaar dat het niet meer gaat om kolenwinning, maar om de opsporing en winning van delfstoffen en de opslag van stoffen in bredere zin.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Deze verslagen zijn neergelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienr. 140879.

Naar boven