31 059
Algemene bepalingen met betrekking tot de erkenning van EG-beroepskwalificaties (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties)

C
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 november 2007

Met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel is een vraag ontvangen van de leden van de fractie van GroenLinks. Deze leden merken bij het stellen van die vraag op zich ervan bewust te zijn dat het gaat om de implementatie van een EG-richtlijn (2005/36/EG) en dat er daarom weinig beleidsruimte bestaat. Ook geven zij aan zich te realiseren dat het implementatietraject op 20 oktober jongstleden diende te zijn afgerond.

De regering dankt de leden voor hun inbreng.

De leden van de fractie van GroenLinks stellen vast dat de wet in feite voorziet in twee regimes: een zwaar(der) regime waar het bij de uitoefening van een gereglementeerd beroep permanente vestiging betreft en een licht regime voor tijdelijke en incidentele werkzaamheden. In het laatste geval is melding door middel van een verklaring en het overleggen van een aantal documenten verplicht en erkenning niet aan de orde. De verklaring dient jaarlijks herhaald te worden indien de betrokkene in dat jaar diensten wenst te verrichten. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan meedelen of er een limiet bestaat aan het aantal keren dat een dergelijke melding volstaat. Anders gezegd – zo vragen deze leden – is het mogelijk een onder deze wet vallend gereglementeerd beroep voor langere tijd in Nederland uit te oefenen door middel van een jaarlijks hernieuwde aanvraag en zo de zwaardere procedure van erkenning te omzeilen?

Inderdaad introduceert de richtlijn als nieuw element ten opzichte van het bestaande systeem van erkenning van beroepskwalificaties een flexibel regime voor tijdelijke en incidentele dienstverrichting. Straks behoeft de migrerende beroepsbeoefenaar die in Nederland tijdelijk en incidenteel een dienst komt verrichten niet meer de erkenningsprocedure te doorlopen. Voor deze situatie is een lichter regime in het leven geroepen, met de mogelijkheid voor de minister onder wiens verantwoordelijkheid het desbetreffende gereglementeerde beroep valt, om een melding vooraf van de dienstverrichter te vragen. Een dergelijke melding wordt steeds na een jaar opnieuw gedaan, indien de dienstverrichter voornemens is om gedurende het opvolgende jaar in Nederland tijdelijk en incidenteel een dienst te verrichten.

De regering is van oordeel dat dit lichtere regime beperkt dient te blijven tot diegenen die tijdelijk en incidenteel een dienst komen verrichten en niet ook mag worden toegepast op degenen die zich in Nederland komen vestigen als beoefenaar van een gereglementeerd beroep en voor wie volgens het wettelijk systeem de erkenningsprocedure geldt.

In dit verband is van belang in welke situatie sprake is van tijdelijke en incidentele dienstverrichting. De richtlijn bepaalt hierover – en dit is overgenomen in het wetsvoorstel – dat het tijdelijke en incidentele karakter van de dienstverrichting per geval wordt beoordeeld, met name in het licht van de duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de dienstverrichting (artikel 21 van het wetsvoorstel). Er zijn dus vier criteria aan de hand waarvan per individueel geval afzonderlijk wordt bepaald of sprake is van tijdelijke en incidentele dienstverrichting. Een algemene regel kan op dit punt niet worden gegeven.

Wanneer er een melding vooraf is, en te meer wanneer er een herhaalde melding vooraf is, zal de desbetreffende minister moeten beoordelen of in dat geval tijdelijk en incidenteel een dienst wordt verricht dan wel of, gelet op duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de dienstverrichting, de dienstverrichter zich de facto in Nederland komt vestigen. In dat laatste geval zal de desbetreffende minister de dienstverrichter wijzen op de noodzaak van het doorlopen van de erkenningsprocedure.

Omdat in de richtlijn zo sterk de nadruk wordt gelegd op de beoordeling van geval tot geval van de vraag of er tijdelijke en incidentele dienstverrichting is, kan niet in algemene zin een limiet worden gesteld aan het aantal keren dat herhaalde melding nog volstaat, zoals: bij vier keer melden is nog sprake van tijdelijke en incidentele dienstverrichting, maar bij vijf keer is de grens naar vestiging overschreden en moet de dienstverrichter de erkenningsprocedure doorlopen. Wel kan in algemene zin worden gesteld dat naarmate vaker wordt gemeld door een dienstverrichter, de verantwoordelijke minister nauwkeuriger beziet of het lichte regime nog wel van toepassing is, en of niet de erkenningsprocedure aan de orde dient te zijn.

Wie met toepassing van het lichtere regime in Nederland een gereglementeerd beroep uitoefent, terwijl diegene eigenlijk de erkenningsprocedure had moeten doorlopen, en zo de erkenningsprocedure als het ware omzeilt, voldoet niet aan de wettelijke vereisten voor de beroepsuitoefening. De desbetreffende minister beschikt voor die situatie over hetzelfde instrumentarium als voor het toezicht op de naleving van de beroepsregels door Nederlandse ingezetenen. De minister kan in zo’n geval ook eisen dat de betrokkene alsnog de erkenningsprocedure doorloopt.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven