C
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 19 november 2007
Gaarne wil ik de leden van de VVD-fractie bedanken voor hun schriftelijke
inbreng. Zij constateren dat in het onderhavige wetsvoorstel enkele wijzigingsvoorstellen
opgenomen zijn die verder gaan dan louter technische en/of redactionele aanpassingen.
De leden van de VVD-fractie herhalen hun verzoek niet meerdere inhoudelijke
wijzigingsvoorstellen in één wetsvoorstel te vervatten.
De door deze leden geuite wens begrijp ik. Uiteraard streef ik ernaar
op zichzelf staande maatregelen zoveel mogelijk te vervatten in een zelfstandig
wetsvoorstel. Tegelijkertijd is het noodzakelijk en wenselijk vanuit het perspectief
van wetgevingsefficiency om periodiek een reeks kleinere maatregelen op te
nemen in een verzamelwetsvoorstel als het onderhavige. Het gaat hier om het
herstel van technische onvolkomenheden en om relatief kleine maatregelen waarvan
het belang eigenlijk geen zelfstandig wetsvoorstel rechtvaardigt.
De leden van de VVD-fractie kijken uit naar de evaluatie van het bestuursprocesrecht
en zullen het verslag daarover aangrijpen om de discussie over het gesloten
systeem van rechtsbescherming opnieuw op de agenda te zetten. Het argument
dat in het huidige gesloten systeem van rechtsbescherming een evenwicht bestaat
tussen de massaliteit van het heffings- en inningsproces enerzijds en de rechtsbescherming
van de belastingplichtige anderzijds kan de leden van de VVD niet overtuigen.
Met de VVD-fractie kijk ik met belangstelling uit naar de evaluatie van het
bestuursprocesrecht. Indien hiervoor aanleiding bestaat, zou dat een goed
moment kunnen zijn om van gedachten te wisselen over het stelsel van rechtsbescherming
binnen het belastingrecht.
De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris het artikel «Monumentale
misser» van Peter Kavelaars en Els van der Tempel-Kloosterman in het
Financieel Dagblad d.d. 20 april 2007 heeft gelezen.
Voorts vragen de leden of de staatssecretaris het erover eens is dat er
in de Wet inkomstenbelasting 2001 een inhoudelijke wijziging voor erfpachters
van NSW-landgoederen heeft plaatsgevonden ten opzichte van de Wet op de inkomstenbelasting
1964 ondanks dat is aangegeven dat geen inhoudelijke wijziging is beoogd.
En dat hiermee de instandhouding van deze monumenten niet gediend wordt en
het laten vervallen van de monumentenaftrekregeling voor deze
erfpachters niet bedoeld kan zijn.
Tot slot vragen de leden of de staatssecretaris voornemens is voor deze
specifieke groep erfpachters met een tegemoetkomende regeling te komen.
Het genoemde artikel is mij bekend.
Ik deel in zoverre de mening van de leden van de VVD-fractie dat de Wet
inkomstenbelasting 2001 een wijziging heeft gebracht in de fiscale behandeling
van bepaalde erfpachters van NSW-landgoederen, maar niet dat is aangegeven
dat voor deze groep geen inhoudelijke wijziging is beoogd. In de Memorie van
Toelichting bij de Belastingherziening 20011 is
aangegeven dat ten aanzien van monumentenpanden die zijn aan te merken als
eigen woning geen inhoudelijke wijziging is beoogd en de regeling zonder aanpassing
kan worden gecontinueerd. Voor niet-eigen woning monumentenpanden ging vanaf 1 januari
2001 gelden dat zij in box 3 in aanmerking worden genomen, hetgeen wel tot
een inhoudelijke wijziging heeft geleid. Deze wijziging is inherent aan de
gewijzigde systematiek in de Wet inkomstenbelasting 2001 – de boxenstructuur –
ten opzichte van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Aangezien de bedoelde
groep van erfpachters van NSW-landgoederen geen economisch eigenaar van het
monumentenpand zijn, valt dit monumentenpand niet onder de eigenwoningregeling,
maar wordt het erfpachtrecht in box 3 in de heffing betrokken. Zoals aangegeven,
heeft op dit punt wel een wijziging plaatsgevonden ten opzichte de Wet op
de inkomstenbelasting 1964.
Ik ben niet voornemens voor de specifieke groep erfpachters een tegemoetkomende
regeling te treffen. De faciliteit voor aftrek van uitgaven voor monumentenpanden
is bedoeld voor (economisch) eigenaren. Overigens kunnen genoemde erfpachters
wel in aanmerking komen voor de niet-fiscale faciliteiten die het Besluit
rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (BRIM) biedt.
Onder bepaalde voorwaarden en afhankelijk van de categorisering van het
monumentenpand komen zij in aanmerking voor een laagrentende lening bij het
Nationaal Restauratiefonds of voor een instandhoudingssubsidie.
De staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager