30 943
Wijziging van belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale onderhoudswet 2007)

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 19 november 2007

Gaarne wil ik de leden van de VVD-fractie bedanken voor hun schriftelijke inbreng. Zij constateren dat in het onderhavige wetsvoorstel enkele wijzigingsvoorstellen opgenomen zijn die verder gaan dan louter technische en/of redactionele aanpassingen. De leden van de VVD-fractie herhalen hun verzoek niet meerdere inhoudelijke wijzigingsvoorstellen in één wetsvoorstel te vervatten.

De door deze leden geuite wens begrijp ik. Uiteraard streef ik ernaar op zichzelf staande maatregelen zoveel mogelijk te vervatten in een zelfstandig wetsvoorstel. Tegelijkertijd is het noodzakelijk en wenselijk vanuit het perspectief van wetgevingsefficiency om periodiek een reeks kleinere maatregelen op te nemen in een verzamelwetsvoorstel als het onderhavige. Het gaat hier om het herstel van technische onvolkomenheden en om relatief kleine maatregelen waarvan het belang eigenlijk geen zelfstandig wetsvoorstel rechtvaardigt.

De leden van de VVD-fractie kijken uit naar de evaluatie van het bestuursprocesrecht en zullen het verslag daarover aangrijpen om de discussie over het gesloten systeem van rechtsbescherming opnieuw op de agenda te zetten. Het argument dat in het huidige gesloten systeem van rechtsbescherming een evenwicht bestaat tussen de massaliteit van het heffings- en inningsproces enerzijds en de rechtsbescherming van de belastingplichtige anderzijds kan de leden van de VVD niet overtuigen. Met de VVD-fractie kijk ik met belangstelling uit naar de evaluatie van het bestuursprocesrecht. Indien hiervoor aanleiding bestaat, zou dat een goed moment kunnen zijn om van gedachten te wisselen over het stelsel van rechtsbescherming binnen het belastingrecht.

De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris het artikel «Monumentale misser» van Peter Kavelaars en Els van der Tempel-Kloosterman in het Financieel Dagblad d.d. 20 april 2007 heeft gelezen.

Voorts vragen de leden of de staatssecretaris het erover eens is dat er in de Wet inkomstenbelasting 2001 een inhoudelijke wijziging voor erfpachters van NSW-landgoederen heeft plaatsgevonden ten opzichte van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 ondanks dat is aangegeven dat geen inhoudelijke wijziging is beoogd. En dat hiermee de instandhouding van deze monumenten niet gediend wordt en het laten vervallen van de monumentenaftrekregeling voor deze erfpachters niet bedoeld kan zijn.

Tot slot vragen de leden of de staatssecretaris voornemens is voor deze specifieke groep erfpachters met een tegemoetkomende regeling te komen.

Het genoemde artikel is mij bekend.

Ik deel in zoverre de mening van de leden van de VVD-fractie dat de Wet inkomstenbelasting 2001 een wijziging heeft gebracht in de fiscale behandeling van bepaalde erfpachters van NSW-landgoederen, maar niet dat is aangegeven dat voor deze groep geen inhoudelijke wijziging is beoogd. In de Memorie van Toelichting bij de Belastingherziening 20011 is aangegeven dat ten aanzien van monumentenpanden die zijn aan te merken als eigen woning geen inhoudelijke wijziging is beoogd en de regeling zonder aanpassing kan worden gecontinueerd. Voor niet-eigen woning monumentenpanden ging vanaf 1 januari 2001 gelden dat zij in box 3 in aanmerking worden genomen, hetgeen wel tot een inhoudelijke wijziging heeft geleid. Deze wijziging is inherent aan de gewijzigde systematiek in de Wet inkomstenbelasting 2001 – de boxenstructuur – ten opzichte van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Aangezien de bedoelde groep van erfpachters van NSW-landgoederen geen economisch eigenaar van het monumentenpand zijn, valt dit monumentenpand niet onder de eigenwoningregeling, maar wordt het erfpachtrecht in box 3 in de heffing betrokken. Zoals aangegeven, heeft op dit punt wel een wijziging plaatsgevonden ten opzichte de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Ik ben niet voornemens voor de specifieke groep erfpachters een tegemoetkomende regeling te treffen. De faciliteit voor aftrek van uitgaven voor monumentenpanden is bedoeld voor (economisch) eigenaren. Overigens kunnen genoemde erfpachters wel in aanmerking komen voor de niet-fiscale faciliteiten die het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (BRIM) biedt.

Onder bepaalde voorwaarden en afhankelijk van de categorisering van het monumentenpand komen zij in aanmerking voor een laagrentende lening bij het Nationaal Restauratiefonds of voor een instandhoudingssubsidie.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Kamerstukken II, 1998/99, 26 727, nr. 3, pagina 265/66.

Naar boven