B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1
Vastgesteld 16 oktober 2007
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding
gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende
vragen.
1. Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen
van het onderhavige wetsvoorstel. Het wetsvoorstel bevat overwegend aanpassingen
van technische aard. Daarnaast zijn enkele wijzigingsvoorstellen opgenomen
die verder gaan dan louter technische en/of redactionele aanpassingen. Een
voorbeeld daarvan is het voorstel tot aanpassing van de Wet IB 2001 in verband
met de uitspraak van de Hoge Raad van 8 september 2006, nr. 41652,
V-N 2006/46.5.
Recent hebben de leden van de VVD-fractie bij de plenaire behandeling
van een ander wetsvoorstel de staatssecretaris van Financiën wederom
verzocht en deze heeft dat wederom toegezegd, niet meerdere inhoudelijke wijzigingsvoorstellen
in één wetsvoorstel te vervatten. Helaas is dat nu toch weer
het geval. De redenen die de staatssecretaris daarvoor aanvoert, zoals «Een
afzonderlijk wetsvoorstel zou een tamelijk zwaar middel zijn...» en «ook
gegeven de benodigde voortgang van het wetgevingsproces....» overtuigen
de leden van de VVD-fractie niet van de noodzaak om verschillende inhoudelijke
wijzigingsvoorstellen in één wetsvoorstel samen te voegen.
Het wetsvoorstel geeft de leden van de VVD-fractie ook weer aanleiding
om in te gaan op het achterhaalde gesloten systeem van rechtsbescherming.
Het argument van de staatssecretaris, dat het huidige wettelijke kader van
de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) geschreven is vanuit een gesloten
systeem van rechtsbescherming, waarbij een evenwicht bestaat tussen de massaliteit
van het heffings- en inningsproces enerzijds en de rechtsbescherming van belastingplichtigen
anderzijds, overtuigt hen absoluut niet van de noodzaak van dat systeem. De
houding van de staatssecretaris maakt dat hij van geval tot geval beoordeelt
of een inbreuk op het ouderwetse gesloten systeem acceptabel is. De leden
van de VVD-fractie kijken uit naar de evaluatie van het bestuursprocesrecht
en zullen het verslag daarover zeker ook aangrijpen om de discussie
over het gesloten systeem opnieuw op de agenda te zetten.
2. Inhoud wetsvoorstel
Het wetsvoorstel legaliseert de aftrek van onderhoudskosten van monumenten
in bepaalde gevallen. In dit kader, verzoeken de leden van de VVD-fractie
de staatssecretaris in te gaan op de onderstaande vragen.
Heeft de staatssecretaris het artikel «Monumentale misser»
van Peter Kavelaars en Els van der Tempel-Kloosterman in het Financieel Dagblad
d.d. 20 april 2007 gelezen? Het behoud en in stand houden van het Nederlandse
cultuurhistorisch erfgoed wordt van groot belang geacht en om die reden is
er een fiscale regeling in het leven geroepen die in de Wet Inkomstenbelasting
2001 (Wet IB 2001) wordt voortgezet als tegemoetkoming voor de vaak hoge onderhoudskosten
van monumenten. De wetgever heeft daarbij nadrukkelijk te kennen gegeven dat
inhoudelijk geen wijzigingen beoogd werden. Monumenten op NSW (Natuurschoonwet)-landgoederen
worden vaak via een erfpachtcontract (looptijd vaak 20–30 jaar) ter
beschikking gesteld aan particulieren. De erfpachter is dan op grond van zijn
erfpachtcontract gehouden om het onderhoud van het monument voor zijn rekening
te nemen. Mede gezien het vaak specifieke karakter van deze monumenten op
NSW-landgoederen verkrijgt de erfpachter geen economisch belang bij het monument.
Deze erfpachters hebben door de invoering van de Wet IB 2001 niet langer recht
op de monumentenaftrekregeling, terwijl dit onder de Wet IB 1964 wel het geval
was. Is de staatssecretaris het met de leden van de VVD-fractie eens dat hierdoor
wel degelijk een inhoudelijke wijziging voor deze erfpachters heeft plaatsgevonden?
Uit de wetshistorie van de monumentenaftrekregeling blijkt dat deze regeling
aanvankelijk alleen bedoeld was voor monumenten op NSW-landgoederen. Op verzoek
van de Tweede Kamer heeft die regeling een algemene werking gekregen voor
alle monumenten. Nu blijkt dat in erfpachtsituaties voor deze monumenten in
veel gevallen geen recht meer bestaat op een fiscale tegemoetkoming. Is de
staatssecretaris het met de leden van de VVD-fractie eens dat hiermee de instandhouding
van deze monumenten niet gediend wordt en dat het laten vervallen van de monumentenaftrekregeling
voor deze erfpachters, gezien de wetshistorie, niet bedoeld kan zijn?
Is de staatssecretaris voornemens om voor deze specifieke groep erfpachters
met een tegemoetkomende regeling te komen, mede gezien het feit dat deze groep
vaak voor zeer lange tijd een contractuele onderhoudsverplichting voor het
monument is aangegaan, zo vragen deze leden tot besluit.
De voorzitter van de commissie,
Essers
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Samenstelling:
Van den Berg (SGP), Bemelmans-Videc (CDA), Terpstra (CDA), Ten Hoeve (OSF),
Kox (SP), Vedder-Wubben (CDA), Biermans (VVD), Essers (CDA), voorzitter, Noten
(PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Leijnse
(PvdA), Peters (SP), De Boer (CU), vice-voorzitter, Reuten (SP), Hofstra (VVD),
Asscher (VVD), Laurier (GL), Hermans (VVD), Koffeman (PvdD), Böhler (GL),
Elzinga (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).