30 933
Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren en invoering van het collegegeldkrediet

G
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 februari 2008

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid1 heeft op 18 december 2007 de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister voor Ontwikkelingsamenwerking een brief gestuurd met nadere vragen inzake studiefinanciering in het buitenland.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft daarop mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bij brief van 27 februari 2008 een reactie gestuurd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijke overleg.

De griffier a.i. van de commissie,

Van Oort

BRIEF AAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Den Haag, 18 december 2007

In haar vergadering van hedenmiddag heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid uw brief d.d. 26 november 2007 besproken met betrekking tot de studiefinanciering in het buitenland (opgenomen als onderdeel van Kamerstuk 30 933, F). Deze bespreking heeft de leden van de commissie aanleiding gegeven tot het stellen van een tweetal nadere vragen.

De leden van de commissie hebben kennis genomen van uw antwoord op vraag 2. Zij constateren echter dat geen inzicht wordt gegeven in de aard van de groei. Zij zouden dan ook graag van u vernemen wat de herkomst is van de studenten. Hoeveel studenten komen bijvoorbeeld uit de «ontwikkelde landen» (waarbij een hoge valutaruilverhouding van toepassing is), hoeveel uit de ODA-landen (met doorgaans zeer lage valuta-ruilverhoudingen) en hoeveel uit China? De leden van de commissie zouden voorts graag inzicht krijgen in de verhouding tussen de aantallen studenten in de alpha-, bèta- en gammasectoren. Naar het oordeel van de commissie zou het zeer wel denkbaar zijn dat zich hier ongewenste effecten voordoen. Verschillende studierichtingen brengen immers andere toekomstperspectieven met zich mee, terwijl tegelijkertijd de persoonlijke ontwikkelingsrelevantie zeer groot kan zijn.

De leden van de commissie betreuren het te moeten constateren dat uw antwoord op vraag 6 niet werkelijk ingaat op de door de commissie geuite zorgen. De kern van de eerdere vraag van de commissie was immers, of met het totale budget van het Huygens Scholarship Programma en het NFP-programma op dit moment nog ongeveer evenveel studenten ondersteund kunnen worden als in de periode voor de verhoging van de collegegelden. Met andere woorden: zijn de budgetten van de programma’s naar rato verhoogd of worden minder studenten ondersteund dan in 2006, in ogenschouw nemend dat de «beurzen nieuwe stijl» de hogere collegegelden moeten dekken?

De leden van de commissie zien uw reactie met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal,

Prof. mr. drs. A. H. M. Dölle

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 februari 2008

In hun brief van 18 december jongstleden leggen de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en mij nadere vragen voor ten aanzien van de studiefinanciering in het buitenland. De leden verzoeken om inzicht in de achtergrond en aantallen van de studenten die via een beurs uit het Huygens Scholarship Programme (HSP) of het Netherlands Fellowship Programme (NFP) in Nederland komen studeren. Met deze brief ga ik, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op dit verzoek in.

In het studiejaar 2006–2007 waren in het Nederlands hoger onderwijs 594 773 inschrijvingen (inclusief Nederlandse studenten). Het aantal inschrijvingen wordt bepaald door het aantal personen dat zich bij een instelling en opleiding heeft ingeschreven. Eén ingeschrevene kan meerdere inschrijvingen hebben. Van deze inschrijvingen waren 12 539 inschrijvingen uit een ODA-land. Daarnaast waren er 582 114 inschrijvingen van personen uit een niet-ODA land, dit is inclusief het aantal inschrijvingen van Nederlandse studenten.

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) houdt een lijst van ontwikkelingslanden bij. Op deze «DAC List of ODA Recipients» zijn ontwikkelinglanden onderverdeeld in vier categorieën. Het gaat om de minst ontwikkelde landen (zoals Bangladesh en Ethiopië), andere lage inkomenslanden (zoals Nigeria en Pakistan), lagere middeninkomenslanden (zoals China en Brazilië) en hogere middeninkomenslanden (zoals Chili en Saudi Arabië). In 2006–2007 waren 895 inschrijvingen van personen uit de minst ontwikkelde landen en 1344 uit andere lage inkomenslanden. Uit China waren 3 586 personen met een inschrijving in het hoger onderwijs afkomstig.

CROHO-onderdelenEconomieGedrag en MaatschappijGezondheidszorgLandbouw en natuurlijke omgevingNatuurOnderwijsRechtTaal en CultuurTechniek
Totaal aantal inschrijvingen28%17%10%2%3%12%5%9%14%
Inschrijvingen ODA-landen42%7%5%8%4%3%3%9%19%

Bron: Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs (CRIHO)

In het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) staan alle geaccrediteerde opleidingen die in Nederland worden aangeboden, geregistreerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende studierichtingen, zoals in bovenstaand overzicht is weergegeven. In dit onderscheid is de indeling naar bèta, gamma en alfa terug te vinden.

Zoals bovenstaand overzicht laat zien, is de verdeling van de inschrijvingen over CROHO-onderdelen in 2006–2007 voor het totaal anders dan voor inschrijvingen van personen uit ODA-landen. Wat uw commissie concreet verstaat onder «ongewenste effecten» is voor mij niet duidelijk. Keuzes van studenten kunnen veranderen door een wijziging in de financiële omstandigheden maar ook andere factoren spelen een rol bij de keuze voor een land en opleiding. De vrijheid van de student om een studie te kiezen die past bij de eigen interesses, acht ik zeer legitiem.

Daarnaast uit de commissie haar zorg over het aantal studenten dat met het totale budget van het HSP en het NFP-programma kan worden geholpen, in vergelijking met voorafgaande jaren.

Het Huygens Scholarship Programma bestaat sinds 1 september 2006. De doelstelling van het HSP is om excellente studenten een beurs te bieden waarmee zij een opleiding in Nederland kunnen volgen. Voor het HSP is excellentie en (uitzonderlijke) kwaliteit van de betrokken student het enige criterium. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar bijvoorbeeld land van herkomst, geslacht, of vakgebied. Deze doelstelling van het HSP is geformuleerd in de beleidsbrief «Koers op Kwaliteit» (Kamerstuk 29 800 VIII, nr. 72) die in november 2004 aan uw commissie is aangeboden.

Het aantal studenten dat een HSP beurs ontvangt, is inderdaad kleiner dan het aantal studenten dat een beurs ontving uit één van de voorlopers van het HSP. Het bedrag van een gemiddelde beurs ligt echter hoger, namelijk op ongeveer € 21 000,–. Dit komt mede door het feit dat de HSP-beurs volledig dekkend is, zodat studenten geen andere inkomstenbronnen nodig hebben dan de beurs. Dit maakt het voor talentvolle studenten mogelijk om in Nederland te studeren, ongeacht hun sociaal-economische achtergrond. Bovendien konden voor 2006 kortlopende beurzen, van gemiddeld drie maanden, aangevraagd worden. Binnen het huidige HSP-programma lopen de beurzen van zes maanden tot 24 maanden. De afname van het aantal bursalen is daarom niet alleen toe te schrijven aan de verhoging van het collegegeld.

Daar komt bij dat de collegegelden voor niet-EER studenten al sinds halverwege de jaren ’90 zijn vrijgegeven en al voor het jaar 2006 – dus voor de komst van het HSP – een verhoging lieten zien. Hier staat echter tegenover dat het budget van het Huygens Scholarship Programma per 1 januari 2008 met € 5 miljoen is verhoogd naar een totaalbedrag van € 10 miljoen op jaarbasis.

Het Netherlands Fellowship Programmes (NFP) biedt een opleidings- en cursusprogramma dat vooral is gericht op het bestrijden van korte termijn opleidingsbehoeften. Het programma stelt professioneel middenkader uit ontwikkelingslanden, dat al bij een instelling of organisatie werkzaam is, in de gelegenheid een academische studie of kortdurende training te volgen. Het budget voor het NFP is in 2007 ten opzichte van 2006 verhoogd van € 27 mln naar € 30 mln. Tevens is het totaal aantal bursalen gestegen van 1532 in 2006 naar 1664 in 2007. Deze stijging betreft zowel beurzen voor de masteropleidingen, de «short courses» als de Phd-opleidingen.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Holdijk (SGP), Dupuis (VVD), Dölle (CDA), (voorzitter), Tan (PvdA), (vice-voorzitter), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Linthorst (PvdA), Biermans (VVD), Essers (CDA), Schouw (D66), Leijnse (PvdA), Thissen (GL), Slager (SP), Goyert (CDA), De Boer (CU), Asscher (VVD), Hillen (CDA), Laurier (GL), Hermans (VVD), Ten Horn (SP), Meurs (PvdA), Leunissen (CDA), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Vliegenthart (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven