Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 30644 nr. E |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 30644 nr. E |
Vastgesteld 5 december 2007
De memorie van antwoord heeft de commissies aanleiding gegeven tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.
In het voorlopig verslag inzake bovengenoemd voorstel d.d. 12 november 2007 hebben de leden van de CDA-fractie de vraag gesteld «of de capaciteit en de financiën gemaximeerd zijn of dat zij in overeenstemming zullen worden gebracht met de vraag». Deze vraag is niet beantwoord in de memorie van antwoord. De CDA-fractie verzoekt alsnog om beantwoording.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling de memorie van antwoord gelezen. Zij hebben nog een aantal nadere vragen. De aan het woord zijnde leden hebben met instemming geconstateerd dat het wetsvoorstel beoogt het instemmingsvereiste van de jongere te kunnen doorbreken. Deze leden vroegen zich af bij wie in een dergelijke situatie de bevoegdheid berust om een beslissing tot behandeling te nemen. Bovendien vragen de leden van de PvdA-fractie de minister nog eens expliciet in te gaan op de vraag of het wel wenselijk is dat de vaak kwetsbare jongeren in de hulpverlening (zowel in gesloten setting als in de reguliere hulpverlening) geacht worden op hun 16e zelfstandig beslissingen te kunnen nemen. Is de minister het met de PvdA-fractieleden eens dat deze jongeren sociaal-emotioneel vaak jonger zijn dan 16 en de consequenties van hun beslissingen niet altijd goed kunnen inschatten? Zou dit er niet voor pleiten om de leeftijdsgrens waarop zelfstandig beslissingen mogen worden genomen in ieder geval te verhogen naar 18 jaar, zoals ook het geval is bij jongeren die niet onder de jeugdhulpverlening vallen?
Op de vraag wie er verantwoordelijk is voor de opvang en behandeling van jongeren met een indicatie voor een gesloten setting, die nog niet in een geschikte accommodatie terecht kunnen, antwoordt de minister dat deze jongeren onder zijn verantwoordelijkheid vallen. De leden van de PvdA-fractie zouden graag van de minister vernemen hoe hij deze verantwoordelijkheid gaat invullen. Zij zouden het op prijs stellen als hij daarbij ook zou ingaan op de door het IPO geuite zorgen over de mogelijke consequenties voor de reguliere jeugdzorg.
De fractie van de SP dankt de ministers voor de beantwoording van hun vragen.
Op het punt van de maatregelen die de vrijheid van de jeugdige aantasten blijven er nog een aantal vragen. De leden van de SP-fractie hechten groot belang aan een goede rechtspositie van de jeugdige binnen de inrichting, alsmede aan harmonisatie van deze bepalingen met de BJJ en de wet BOPZ.
Op basis van het hulpverleningsplan (hvp) kan een jeugdige tijdelijk in afzondering worden geplaatst o.a. als dit nodig is voor de handhaving van de huisregels. Theoretisch kan het dus zo zijn dat een groepsleider een jongere in de afzonderingsruimte kan opsluiten, omdat hij weigert af te wassen. De mogelijkheid daartoe moet dan opgenomen zijn in het hvp. Dit laatste kan gebeuren ook als de minderjarige en/of diens ouders tegen opname van een dergelijke bepaling uitdrukkelijk bezwaar hebben gemaakt. Wel moet een gedragswetenschapper instemmen. Acht de minister een dergelijke modus en mate van vrijheidsbeperking, enkel o.g.v. een hvp proportioneel en te rijmen met de strekking van het EVRM? De minister heeft er in zijn antwoord op gewezen dat de jeugdige achteraf een klacht kan indienen, waarbij hoger beroep kan worden ingesteld bij de RSJ? Op basis waarvan is de RSJ als een onfhankelijke rechter als bedoeld in het EVRM te beschouwen? En kan deze getrapte procedure achteraf, gezien worden als een effectieve rechtsbescherming in de zin van genoemd verdrag?
In tegenstelling tot de regeling in de BJJ, waarin de bevoegdheid om vrijheid beperkende maatregelen op te leggen uitsluitend aan de directeur toekomt, regelt deze wet niet wie de vrijheidbeperkende maatregelen mag treffen. Dat moet de instelling regelen in het hvp. Deze bevoegdheid zal naar verwachting veelal aan de groepsleider worden toegekend. Op het moment dat de groepsleider de jeugdige in afzondering plaatst behoeft dat van niemand instemming. Een gedragswetenschapper zal i.h.a. niet bij de hand of niet beschikbaar zijn. Zijn aanwezigheid of inbreng is volgens het wetsvoorstel ook niet nodig. Op grond van de Awb moet de jeugdige de gelegenheid krijgen om te worden gehoord zegt de minister. Is de minister van oordeel dat de zorgvuldigheidseisen van de Awb onverkort van toepassing zijn op mondelinge beslissingen? En zo ja, wat voegt dit recht toe als er geen derde is die een wellicht te impulsief genomen beslissing kan toetsen en heroverwegen?
Dit artikel gaat nog een flinke stap verder in de aantasting van de vrijheid van de minderjarige: Het hvp (dat dus zonder instemming van de jeugdige en/of diens ouders tot stand kan zijn gekomen) kan de plicht dwangbehandeling te accepteren inhouden.
Kan de minister uitleggen hoe dit te rijmen valt met het verbod tot het toepassen van dwangbehandeling in de wet Bopz (zowel voor volwassenen als voor minderjarigen)?
Art. 38 wet Bopz houdt in «geen behandeling indien het overleg over het behandelingsplan niet tot overeenstemming (met de patiënt, AQ) heeft geleid. Ook geen behandeling indien de patiënt, ondanks overeenstemming over het behandelingsplan, zich verzet. In dit laatste geval kan toch tot behandeling over worden gegaan indien dit volstrekt noodzakelijk is om gevaar af te wenden. Daarnaast kan, buiten het behandelingsplan om, wanneer sprake is van overbrugging van tijdelijke noodsituaties in het ziekenhuis, dwangbehandeling worden toegepast. Bij algemene maatregel van bestuur worden de middelen en maatregelen opgesomd. Daarbij worden maximale termijnen opgenomen. Het toepassen van M&M wordt onmiddellijk gemeld aan het thuisfront. Aldus kort weergegeven art. 39 Bopz. Dwangbehandeling zal dan geïndiceerd zijn door een psychiater nadat deze een diagnose heeft gesteld.
Van dit alles is in het onderhavige voorstel geen sprake. Ook de ouders worden niet gewaarschuwd als er een OTS is. Voldoende bekend is, dat het feit dat de gezinsvoogd op de hoogte wordt gesteld niet altijd zal betekenen dat de ouders onmiddellijk verwittigd worden.
De minister wijst er in zijn antwoord op dat hij de harmonisatie van verwante wettelijke regelingen voortvarend ter hand heeft genomen. De wijziging van de wet Bopz die in deze kamer in behandeling is (30 492) gaat niet verder dan een geringe verruiming van de mogelijkheid tot dwangbehandeling binnen de instelling. Acht de minister het aannemelijk dat op korte termijn een verdergaande mogelijkheid tot dwangbehandeling in de wet Bopz wettelijk mogelijk zal worden gemaakt? Zo nee, acht de minister het verantwoord om in deze wet wel die mogelijk op te nemen? Zo ja, acht de minister het verantwoord om op een onzekere toekomstige mogelijkheid vooruit te lopen m.b.t. minderjarigen? En dan nog wel in een setting die professioneel niet is toegerust op toezicht en controle op de werking van onder dwang genomen medicatie? En zonder betrokkenheid van een jeugdpsychiater. Kan de minister aangeven welke mogelijkheden de BJJ biedt voor dwangbehandeling? En wat op dit moment de mogelijkheden zijn in de jeugd-ggz?
Een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is geen psychiatrisch ziekenhuis. Als dwangbehandeling in een psychiatrische kliniek al niet mogelijk is buiten de bepalingen van de wet Bopz waarom zou het dan wel verantwoord zijn om zonder toezicht van een jeugdpsychiater en zonder geschoold verplegend personeel, enkel en alleen op basis van een hvp dat zonder instemming van betrokkene en ouders tot stand kan zijn gekomen dwangmedicatie toe te passen?
De minister stelt nog in zijn antwoord dat jeugdigen met een ernstige psychiatrische problematiek in de jeugd-GGZ thuis horen, ook als zij daarnaast ernstige opgroei- en opvoedproblemen hebben. Is het de minister bekend dat er een ernstig gebrek aan (gesloten) plaatsen bestaat in de jeugd-GGZ? Daarnaast wordt veelal ook bij psychiatrische problematiek een orthopedagogische aanpak voorgesteld. Deze jeugdigen zijn derhalve op gesloten jeugdzorg aangewezen. Daar kan de jeugdige op basis van het hvp, zonder toestemming van de ouder of hemzelf, aan dwangbehandeling onderworpen worden. Ook hier lopen behandelingen in het kader van jeugdzorg en in het kader van jeugd-ggz door elkaar. Kan de minister al een indicatie geven welke kaders leidend zullen zijn op basis van het harmonisatieonderzoek dat hij in de eerste helft van 2008 naar de Raad van State hoopt te kunnen sturen?
Nog een vraag over de samenhang tussen art. 29d en art. 29h
Art. 29d lid 2 verklaart de bepalingen van de eerste afdeling van de 6de titiel van boek 3 Rv van overeenkomstige toepassing. De algemene bepalingen van de verzoekschrift procedure, in dit geval met name art. 288, zijn echter ook van toepassing op de zaken genoemd in de zesde titel van boek 3. De SP-fractie heeft in zijn eerdere vragen reeds aangegeven waarom bezwaar bestaat tegen de, dwingend voorgeschreven, uitvoerbaarheid bij voorraad. De minister heeft in zijn antwoord de redengeving herhaald die reeds in de toelichting stond. Is het de minister bekend dat kinderrechters in 99% van de gevallen, misschien nog wel meer, een beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren? Kan de minster aangeven waarom in deze wet, in afwijking van de algemene bepalingen van Rechtsvordering, zoals die ook van toepassing zijn op bijvoorbeeld maatregelen van kinderbescherming, ook ingeval van bijvoorbeeld andere spoeduithuisplaatsingen, het oordeel van de kinderrechter kennelijk gewantrouwd dient te worden?
Ten slotte achten de leden van de SP-fractie het antwoord van de minister m.b.t. de onderwijsstituatie niet erg geruststellend. Is het de minster bekend dat, ondanks de leerplichtwet, de onderwijssituatie in veel instellingen op dit moment ver onder de maat is? Hoe moet het antwoord van de minister, dat onderwijs de verantwoordelijkheid is van de accommodatie, geïnterpreteerd worden? Aangenomen moet worden dat de slechte onderwijssituatie te maken had met financiële en/of personele problemen. Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat dezelfde situatie zich in de gesloten jeugdzorg zal voordoen?
De leden van commissies zien de reactie van de minister met belangstelling tegemoet.
Samenstelling:
Justitie:
Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA) (vice-voorzitter), Russell (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin:
Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD) (vice-voorzitter), Rosenthal (VVD), Swenker (VVD), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Linthorst (PvdA), Biermans (VVD), Putters (PvdA), Leijnse (PvdA), Engels (D66), Thissen (GL), Goyert (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Klein Breteler (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), Ten Horn (SP), Meurs (PvdA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), De Boer (CU) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20072008-30644-E.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.