30 644
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg)

D
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 13 november 2007

Inleiding

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het voorlopig verslag. Het verheugt ons dat de uitgangspunten van het voorstel breed worden onderschreven. Dit geeft ons het vertrouwen dat wij in constructief overleg met uw Kamer op korte termijn kunnen komen tot een wettelijke regeling die jeugdzorg in gesloten setting mogelijk maakt.

Wel hebben de leden van verschillende fracties een aantal vragen, waarop wij hierna graag ingaan.

De leden van de fractie van de SP vragen ons een reactie op de visie dat zo min mogelijk sprake zou moeten zijn van institutionele behandeling en gesloten behandeling.

Wij onderschrijven de gedachte dat van institutionele behandeling in de jeugdzorg, zeker als deze in gesloten setting plaats vindt, zo min mogelijk sprake zou moeten zijn. Zoals aangegeven in het beleidsprogramma «Alle kansen voor alle kinderen» van de minister voor Jeugd en Gezin, is het beleid er op gericht om kinderen alleen in het geval dat de voorwaarden voor hun ontwikkeling – ondanks geboden hulp – in het ouderlijk huis niet kunnen worden gegarandeerd, uit huis te plaatsen. Met andere woorden: de jeugdzorg zal zo veel als mogelijk opgroei- en opvoedingsproblemen oplossen door hulp te brengen in het gezin in plaats van de jeugdige uit te plaatsen. Dit wordt mede vorm gegeven door het stimuleren van de ontwikkeling van intensieve ambulante programma’s als Multi-Systeem Therapie (MST) en Functionele Familie Therapie (FFT).

Gesloten jeugdzorg of plaatsing in JJI

De leden van de fractie van het CDA vragen zich af of een besluit van de rechter in het kader van de gedragsmaatregelen gesloten jeugdzorg kan inhouden. Dit is niet het geval. In het kader van de gedragsmaatregel is sprake van vrijheidsbeperking en niet van vrijheidsontneming. Het gesloten behandelen van de jeugdige past dan ook niet binnen het kader van de gedragsmaatregel. Daarom is er bewust voor gekozen de grondslag van de gesloten jeugdzorg, te weten de machtiging als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Wet op de jeugdzorg, niet op te nemen in wetsvoorstel 30 332 (Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de jeugdzorg met het oog op verruiming van de mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding van jeugdigen).

De leden van de SP-fractie vragen of de minister van Justitie bereid is te bevorderen dat jeugdigen zo veel als mogelijk buiten de strafrechtelijke sfeer worden behandeld, nu gesloten jeugdzorg mogelijk wordt. Het gaat dan om afzien van strafrechtelijke vervolging ten faveure van een machtiging gesloten jeugdzorg.

De raad voor de kinderbescherming maakt een rapport op van iedere jeugdige die in aanmerking komt voor vervolging door Justitie vanwege een strafbaar feit. Het rapport sluit af met een gemotiveerd advies waarin de mogelijkheid van een niet strafrechtelijke afdoening wordt meegenomen. Het rapport wordt besproken in het zogenaamde casusoverleg, waarna de officier van justitie een besluit neemt al dan niet over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. In de toekomst, indien het onderhavige wetsvoorstel door uw Kamer wordt aanvaard, is ook gesloten jeugdzorg een mogelijkheid die door de raad voor de kinderbescherming betrokken zal worden bij zijn advisering. In dat verband zal bij de implementatie van deze wijziging van de wet bij de raad voor de kinderbescherming de mogelijkheid van gesloten jeugdzorg krachtens deze wet extra onder de aandacht worden gebracht.

Deze leden vragen bovendien of het mogelijk is een veroordeling ten uitvoer te leggen in de gesloten jeugdzorg. Het wetsvoorstel voorziet niet in deze mogelijkheid, aangezien dat strijdig is met de intentie van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de fracties van D66 en OSF vragen zich af of voor jeugdigen die met een machtiging gesloten jeugdzorg in een justitiële jeugdinrichting verblijven een ander, minder restrictief regime kan gelden.

Tijdens de overgangsfase waarin een machtiging gesloten jeugdzorg nog ten uitvoer kan worden gelegd in een justitiële jeugdinrichting, zullen jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg in een justitiële jeugdinrichting in beginsel in aparte groepen worden ondergebracht. Een en ander mag echter niet leiden tot langdurige wachttijden. In deze aparte groepen kan het regime voor jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg aangepast worden op de punten van verlof en visitatie. De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen geeft de directeur van de justitiële jeugdinrichting de bevoegdheid de jeugdige aan zijn lichaam of kleding te onderzoeken.

Andere voorzieningen, ander regime

De leden van SP-fractie vragen of er bij de overheveling van de justitiële jeugdinrichtingen bouwkundige voorzieningen worden getroffen teneinde een andere sfeer te creëren.

De overgehevelde justitiële jeugdinrichtingen zullen gesloten jeugdzorg moeten bieden aan een verscheidenheid van jeugdigen. Het kan gaan om jeugdigen die maar weinig beperkingen nodig hebben, maar ook om jeugdigen die een behoorlijk restrictief regime nodig zullen hebben. Deze verscheidenheid zal zijn weerslag hebben in de bouwkundige voorzieningen.

Zo zal niet alleen het werken met een individueel hulpverleningsplan, maar ook de sfeer van de accommodatie een meer op het individu gerichte aanpak mogelijk maken.

Zowel de leden van de SP-fractie als van de PvdA-fractie vragen naar de onderwijssituatie binnen de gesloten jeugdzorg. Zoals thans het geval is in de justitiële jeugdinrichtingen blijft ook in de gesloten jeugdzorg de leerplicht gelden. In artikel 29m van het wetsvoorstel wordt de zorgaanbieder verantwoordelijk gemaakt voor het onderwijs aan leerplichtige jeugdigen.

Capaciteit gesloten jeugdzorg

De leden van de fractie van het CDA stellen de vraag of de capaciteit en de financiën gemaximeerd zijn of dat zij in overeenstemming zullen worden gebracht met de vraag. De leden van de fractie van de VVD vragen op welke uitgangspunten de aanname van de minister is gebaseerd dat voldoende capaciteit beschikbaar is en dat in 2010 de scheiding civielrechtelijk en strafrechtelijk geplaatste jeugdigen daadwerkelijk gerealiseerd zal zijn. De leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP willen meer inzicht krijgen in de realisering van de benodigde capaciteit.

Op basis van de meest recente WODC-prognoses bestaat er in 2010 een behoefte aan gesloten jeugdzorg van 1373 plaatsen. De planning voorziet in de beschikbaarheid van 1383 plaatsen in 2010 voor gesloten jeugdzorg. De ontwikkeling van deze plaatsen voor gesloten jeugdzorg komt op twee manieren tot stand, namelijk door middel van omvorming van jji’s tot jeugdzorginstellingen (1032 plaatsen) en door middel van de ontwikkeling van nieuw intersectoraal zorgaanbod (351 plaatsen).

1. Overkomende JJI’s

Op dit moment hebben ondergetekenden concreet besloten over twee tranches justitiële jeugdinrichtingen die over zullen komen naar de (gesloten) jeugdzorg, hetgeen 782 plaatsen oplevert. De derde tranche zal nog eens 250 plaatsen extra opleveren, hetgeen zorgt voor 1032 plaatsen in totaal.

Overkomende jji’s

1-1-2008 1e tranche 1-1-2009 2e tranche 1-1-2010 3e tranche 
OGH151Heuvelrug Lindenhorst54Derde tranche250
Keerpunt (deels)50Den Engh Den Dolder en Ossendrecht192  
Harreveld Alexandra72    
Poortje Groningen144    
Rentray Eefde119    
Totaal 1e tranche536Totaal 1e en 2e tranche782Totaal 1e, 2e en 3e tranche1 032

2. Nieuw gesloten zorgaanbod

Vooruitlopend op de wetswijziging is er in 2005 een aantal pilots voor gesloten jeugdzorg begonnen. Deze pilots zullen na wijziging van de Wet op de jeugdzorg gesloten jeugdzorgaanbieder zijn. Eind 2007 zullen er 233 plaatsen in pilots ontwikkeld zijn.

In totaal zullen er voor 1 januari 2010 351 plaatsen nieuw zorgaanbod ontwikkeld worden.

Nieuw gesloten zorgaanbod

InitiatiefLocatie Bestemming(geplande) startCapaciteit
Horizon besloten groep 13-minRotterdam (ZH) Landelijk01-05-2005 Uitbreiding 01-12-200710 10
Hand in HandHarreveld (Gld)/Alphen ad Rijn (ZH) Zuid-Holland (incl. stadsregio’s)01-12-200526
Hoenderloo GroepKop v. Deelen bij Hoenderloo (Gld) Landelijk01-12-200550
Paljas PlusDeurne en Oosterhout (NB) Zeeland, Noord-Brabant, Limburg01-10-200558
De KoppelingAmsterdam Amsterdam en Noord-Holland01-05-200748*
Moeder-Kind huisZutphen (Gld) Landelijk01-09-20075
Jeugdzorg ExtraHaaglanden H’landen, R’dam en Zuid-Holland01-11-200726*
Nog te beleggen Voor 2010118
Totaal  351

* Naast de vermelde jeugdzorgcapaciteit is er bij deze initiatieven sprake van een combinatie met GGZ capaciteit in hetzelfde gebouw.

De leden van de PvdA-fractie vragen bij wie de verantwoordelijkheid berust voor jeugdigen die gesloten jeugdzorg nodig hebben, maar nog niet in een daartoe geschikte voorziening terecht kunnen.

Uitgangspunt is dat jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg terecht komen in een instelling voor gesloten jeugdzorg. Tijdens de overgangsperiode, tot 1 januari 2010, zullen jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg ook nog in een justitiële jeugdinrichting geplaatst kunnen worden, aangezien de capaciteit voor gesloten jeugdzorg in die overgangsperiode gefaseerd opgebouwd wordt. Na de overgangsperiode zullen jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg in beginsel alleen nog terecht komen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Jeugdigen die nog niet in een daartoe geschikte voorziening terecht kunnen vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin.

Uitvoering

De leden van de fractie van de VVD stellen de signalen over bureaucratie aan de orde.

Terugdringen van bureaucratie in de jeugdzorg is één van de ambities uit het Programma voor Jeugd en Gezin. Tijdens het spoeddebat over de jeugdzorg van 6 september jl. heeft de minister voor Jeugd en Gezin de Tweede Kamer toegezegd vóór de begrotingsbehandeling een plan van aanpak daaromtrent aan de Tweede Kamer aan te zullen bieden.

Wij zijn het met de leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP eens dat het bieden van effectieve hulp zowel in justitiële jeugdinrichtingen als in de (gesloten) jeugdzorg van groot belang is. In beide sectoren is er aandacht voor de effectiviteit van de hulp. Zo kent het ministerie van Justitie de Erkenningscommissie Gedragsinterventies die de kwaliteit (waarvan effectiviteit een belangrijk onderdeel is) van de gedragsinterventies toetst. Van goedgekeurde interventies mag verwacht worden, dat zij recidive verminderen of voorkomen. Binnen de jeugdzorg bestaat de Databank effectieve jeugdinterventies waarin interventies zijn opgenomen die theoretisch goed onderbouwd zijn en interventies waarvan onderzoek de effectiviteit heeft aangetoond. De beoordelingscriteria van beide worden op elkaar afgestemd.

Specifiek voor de gesloten jeugdzorg voert ZonMw in opdracht van de minister voor Jeugd en Gezin een effectiviteitsmeting uit naar een aantal pilots voor gesloten jeugdzorg.

De justitiële jeugdinrichtingen blijven onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en de gesloten jeugdzorg onder die van de minister voor Jeugd en Gezin. Dit neemt niet weg dat inzichten op het ene terrein, die van belang kunnen zijn voor het andere terrein, uitgewisseld worden.

Deze zelfde leden vragen aandacht voor de aanzuigende werking die van de ontwikkeling van nieuw aanbod kan uitgaan. Met deze leden zijn wij van mening dat een eenduidige indicatiestelling ook in dit verband van belang is. Daarom voert de MOgroep op dit moment in opdracht van het IPO het project Verbetering Indicatiestelling bureau jeugdzorg uit.

Daarnaast is er specifiek voor de gesloten jeugdzorg een plaatsingsprotocol voor de overgangsperiode opgesteld. In dit plaatsingsprotocol zijn de uitgangspunten voor de plaatsing bepaald. Het wetsvoorstel schrijft voor dat voor plaatsing een machtiging van de kinderrechter en een daaraan ten grondslag liggende indicatiestelling van bureau jeugdzorg nodig zijn. Met deze machtiging wordt op basis van het plaatsingsprotocol bekeken welke plek voor de jeugdige beschikbaar is. Uitgangspunt is regionale plaatsing. De meest kwetsbare jeugdigen komen als eerste in de instellingen voor gesloten jeugdzorg.

De leden van de fracties van D66 en OSF vragen of de jeugdzorg de nieuwe taken wel aankan gezien het veronderstelde tekort aan behandelaars.

Net als in de meeste andere zorgsectoren is het ook in de jeugdzorg nodig aandacht te hebben voor het aantrekken en behouden van voldoende personeel. Navraag bij de MOgroep leert dat het aantal vacatures in de jeugdzorg momenteel op circa 1500 ligt. Het gaat hier om functies als groepsleiders en pedagogisch medewerkers.

Binnenkort gaat er een personeelwervingscampagne van start die zich ook richt op de jeugdzorg. Daarmee worden bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders geholpen bij het aantrekken van nieuwe medewerkers. Zo wordt onder andere een «digitale gereedschapskist» ontwikkeld waaruit men voorbeeldadvertenties, folders, foto’s en ander beeldmateriaal kan halen voor een eigen wervingscampagne op maat. Deze campagne richt zich op diverse doelgroepen waaronder scholieren en studenten (van vmbo tot hbo), zij-instromers, herintreders en stagiaires.

Rechtbescherming/klachtregeling

De leden van de fractie van de SP vragen of de regeling voldoet aan de EVRM-vereisten voor vrijheidsontneming. Het EVRM somt de gronden voor vrijheidsontneming limitatief op. Een van deze gronden is de opvoeding. Verder eist het EVRM voor vrijheidsontneming een wettelijke regeling en de mogelijkheid van rechterlijke toetsing. Het onderhavige wetsvoorstel biedt de vereiste wettelijke basis. De rechterlijke toetsing is op twee manieren geregeld. Allereerst moet aan het gesloten verblijf een rechterlijke machtiging voorafgaan. Tegen vrijheidsbeperking tijdens het gesloten verblijf kan betrokkene opkomen in een klachtenprocedure die uitmondt bij een rechterlijke instantie namelijk de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Ook op het punt van de vereiste rechterlijke toetsing wordt derhalve voldaan aan de eisen die het EVRM stelt. Het wetsvoorstel eist een verklaring van een gedragswetenschapper bij bureau jeugdzorg dat sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen en het risico bestaat dat de jeugdige zich aan de benodigde zorg zal onttrekken, die op een kort tevoren uitgevoerd onderzoek door een gedragsdeskundige is gebaseerd. Dit waarborgt dat wordt vastgesteld dat de beperking van de vrijheid nodig is in verband met de opvoeding. De vereiste instemming van een gedragswetenschapper voor het opnemen van maatregelen in een hulpverleningsplan garandeert daarnaast dat alleen maatregelen worden opgenomen die nodig zijn en voldoen aan de daarvoor in het wetsvoorstel opgenomen criteria. De regeling die de zorgaanbieder moet vaststellen, waarin wordt aangegeven wie mag beslissen dat gebruik wordt gemaakt van de in het hulpverleningsplan opgenomen beperkende maatregelen, is bedoeld ter bescherming van de jeugdigen. Dit zelfde geldt voor de eis dat de procedure, die gevolgd moet worden bij het nemen van een dergelijke beslissing, geregeld moet worden door de zorgaanbieder. Daarmee wordt bereikt dat beslissingen worden genomen op een niveau binnen de organisatie dat daartoe geëigend is en dat de toepassing zorgvuldig plaatsvindt.

Deze leden vragen voorts of de wij bereid zijn de mogelijke aantasting van rechten van de jeugdige wettelijk te begrenzen. Wij hebben er bewust voor gekozen de mogelijke beperking van rechten aan te passen aan de individuele behoefte. Daarbij passen geen algemeen geldende grenzen. De zorgaanbieder kan overigens niet naar goeddunken handelen. Hij moet de criteria die daarvoor in de wet zijn opgenomen in acht nemen.

Deze leden vragen of de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook van toepassing zal zijn als de gesloten opvang geheel onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin zal vallen. De Awb geldt voor alle bestuursorganen in casu degene die de beslissing neemt inzake de toepassing van maatregelen. Zodra het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt is de Awb van toepassing op beslissingen die bestuursorganen (in dit kader de zorgaanbieder) op grond van de Wet op de jeugdzorg nemen. De regels van de Awb zullen overigens ook gelden als de beleidsverantwoordelijkheid voor de gesloten jeugdzorg overgegaan zal zijn naar de provincie.

De leden van de fracties van D66 en OSF vragen waarom jeugdigen niet kunnen klagen over het hulpverleningsplan. Het specifieke klachtrecht heeft geen betrekking op het hulpverleningsplan op zich. Daaraan is ook geen behoefte, omdat artikel 24 van de wet instemming met het hulpverleningsplan vereist.

Anders ligt het met de in het kader van de machtiging gesloten jeugdzorg toe te passen maatregelen. Essentieel is dat deze in het hulpverleningsplan kunnen worden opgenomen tegen de wil van de jeugdige in en dat zij ook tegen diens wil kunnen worden toegepast. Omdat het gaat om een beperking van fundamentele vrijheden is voorzien in een klachtprocedure in gevallen waarin wordt besloten tot toepassing van het hulpverleningsplan tegen de wil van de jeugdige.

Leeftijdsgrenzen

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de instemming van de jeugdige zelf is geregeld.

Voor de instemming met het hulpverleningsplan geldt dat voor jeugdigen die nog geen twaalf jaar oud zijn, instemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger is vereist. Bij jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar is de instemming van de jeugdige én van diens wettelijke vertegenwoordiger nodig. Is de jeugdige zestien jaar of ouder, dan volstaat zijn instemming.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft tot doel dwang mogelijk te maken. Het instemmingsvereiste wordt door de machtiging doorbroken. Het maakt daarbij geen verschil of de jeugdige gezien zijn leeftijd zelf zou mogen instemmen of nog niet.

Ook ten aanzien van de niet-gesloten jeugdzorg kan de onwil van de jeugdige die twaalf jaar of ouder is, worden doorbroken. Het instemmingsvereiste geldt namelijk evenmin als een maatregel van kinderbescherming tot die zorg verplicht.

Harmonisatie van en relatie met verwante wettelijke regelingen

De leden van de fractie van het CDA vragen net als de leden van de fractie van de VVD om harmonisatie van de rechtspositie van jeugdigen met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen in de jeugdzorg, in de jeugd-ggz en in de zorg voor (licht)verstandelijk gehandicapten. Wij hebben deze harmonisatie ter uitvoering van de motie-Cörüz (Kamerstukken II 2005/2006, 30 644, nr. 19) voortvarend ter hand genomen. Wij hebben inmiddels overleg gevoerd met betrokkenen uit de drie sectoren teneinde scherp te krijgen om welke jeugdigen het gaat en aan welke maatregelen binnen de verschillende sectoren behoefte bestaat. Inmiddels tekent zich het beeld af dat de behoefte aan het kunnen nemen van maatregelen in de verschillende sectoren nagenoeg identiek is. Een speciaal aandachtspunt is de harmonisatie van de regeling van dwangbehandeling, dat wil zeggen van de gedwongen geneeskundige behandeling. De leden van de fractie van de SP vragen hier specifiek naar. De voorgenomen wetgeving zal ook de mogelijkheid van dwangbehandeling van jeugdigen harmoniseren. Daarbij moet overigens worden bedacht dat jeugdigen met een ernstige psychiatrische problematiek, ook als zij daarnaast ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen hebben, in de jeugd-ggz thuishoren. Het is aan het bureau jeugdzorg te bezien welke zorg de jeugdige het meeste nodig heeft. Dat bepaalt dan de plek en de sector waar de jeugdige terecht moet komen. Vervolgens wordt met de harmonisatie van de rechtspositie bereikt dat jeugdigen, in welke sector dan ook, adequaat kunnen worden behandeld.

Wij hopen een eerste ontwerp snel af te ronden en streven ernaar dat, na consultatie van het veld, in de eerste helft van 2008 een voorstel aan de Raad van State kan worden voorgelegd.

De leden van de fractie van de SP verklaren tenslotte blij te zijn met de verduidelijking van de relatie tussen de machtiging uithuisplaatsing en de machtiging op grond van de Wet bopz. Zij vragen naar de bevoegdheden van de gezinsvoogdijwerker versus de behandelaar. Het voorstel houdt in dat de bopz-machtiging geldt als machtiging uithuisplaatsing in de zin van het BW. Het gaat derhalve om een machtiging op grond van de Wet bopz, met alle aan die machtiging verbonden rechtsgevolgen. De bedoeling van de bepaling is te bereiken dat er geen machtiging uithuisplaatsing nodig is naast een bopz-machtiging.

Artikelsgewijs

Artikel 29h

De leden van de fractie van de SP vragen naar de mogelijkheid de beschikking niet per definitie bij voorraad uitvoerbaar te verklaren, maar de mogelijkheid te creëren de rechter daarop een uitzondering te laten maken. Een machtiging gesloten jeugdzorg wordt alleen verleend als dat echt hard nodig is. Voor gesloten jeugdzorg moet alleen worden gekozen als de opgroei- of opvoedingsproblemen zodanig zijn dat zij niet (meer) kunnen worden opgelost met zorg met een open karakter. De zware problematiek waarvan altijd sprake is, eist uitvoerbaarheid bij voorraad.

De minister van Justitie ziet dan ook geen reden het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering aan te passen.

Artikel 29p

De leden van de SP-fractie vragen of het hulpverleningsplan in het geval dwangmedicatie wordt overwogen door een kinder- en jeugdpsychiater mede moet worden ondertekend. Het wetsvoorstel bevat geen regeling op dit punt. Vandaar dat wordt verwezen naar de eisen die algemene wetten als de Wet BIG en de Wet op de geneesmiddelenvoorziening stellen.

Overigens benadrukken wij nogmaals dat de mogelijkheden van dwangbehandeling ook onderdeel zijn van het bredere harmonisatietraject tussen de jeugdzorg, de jeugd-ggz en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapten, waarop wij hiervoor al zijn ingegaan.

Tenslotte

Met het oog op jeugdigen met problematiek van buitenaf, vragen de leden van de SP-fractie naar de mogelijkheden van buitenregionale plaatsing voor bijvoorbeeld loverboy-meisjes, nu blijf-van-mijn-lijf huizen voor deze jeugdigen nog niet bestaan.

Bij de slachtoffers van jeugdprostitutie is het belangrijk om te realiseren dat zij vaak niet alleen slachtoffer zijn, maar zelf ook te maken hebben met gedragsproblemen. De noodzaak van gesloten behandeling kan voor een deel van deze doelgroep dus tweeledig zijn; om de loverboys buiten te houden én om het meisje in verband met haar gedragsproblematiek en wegloopgedrag binnen te houden.

Binnen de gesloten jeugdzorg zijn er ook gradaties in de mate van geslotenheid. Dit is terug te zien in de gebouwen (variërend van zeer gesloten tot meer open paviljoens die vergelijkbaar zijn met de jeugdzorg, maar waar de deur van de leefgroep op slot kan). Wanneer het meisje het aankan, krijgt zij meer vrijheden. De behandeling hoeft niet altijd met de zwaarste vorm van zorg te beginnen. Als buitenregionale plaatsing helpt om in een minder gesloten omgeving te behandelen, omdat de kans op weglopen dan wordt verkleind, moet dit mogelijk zijn.

Het uitgangspunt bij de keuze van de plaats van de behandeling is dat gezocht moet worden naar de meest passende plek. Meestal zal dit een plek zijn in de regio. Op die manier kan tijdens de behandeling het sociale netwerk daarbij betrokken worden en voorbereid worden op de periode daarna. Er zijn gevallen, bijvoorbeeld de door de aan het woord zijnde leden geschetste situatie, waarin verblijf verder van huis noodzakelijk is. In dergelijke gevallen is een buitenregionale plaatsing geboden.

Voor slachtoffers van jeugdprostitutie bestaan momenteel 12 plaatsen in de vrouwenopvang, namelijk opvangvoorziening Asja bij de vrouwenopvang Fier-Friesland. Slachtoffers van loverboys kunnen hier worden opgevangen.

De minister voor Jeugd en Gezin is terughoudend als het gaat om verdere oplossingen binnen de bestaande vrouwenopvang voor deze doelgroep. In blijf-van-mijn-lijf huizen verblijven immers vooral volwassen vrouwen, al dan niet met kinderen, die te maken hebben gehad met situaties van huiselijk geweld. Met de beschreven mogelijkheden in de gesloten jeugdzorg en Asja ziet de minister voor Jeugd en Gezin geen aanleiding om hierop op dit moment actie te ondernemen.

Naast zorgen voor goede behandeling en begeleiding van deze meisjes/jonge vrouwen is juist preventie een belangrijk aspect. De bewindspersonen van Justitie, Onderwijs en VWS hebben hier aandacht voor. Op gemeentelijk niveau en binnen het onderwijs wordt veel gedaan aan voorlichting.

De leden van de fracties van D66 en OSF vragen zich af wie het hulpverleningsplan evalueert.

De wet eist dat evaluatie plaats vindt telkens als het belang van de jeugdige daartoe noodzaakt. Het hoe en door wie wordt overgelaten aan de zorgaanbieder.

Deze leden vragen tenslotte of ouders van minderjarigen die onder toezicht zijn gesteld recht hebben op begeleiding van de jeugdzorg. Een ondertoezichtstelling houdt altijd in dat aan de jeugdige en zijn ouders hulp en steun wordt geboden. Ouders en ook de jeugdige kunnen daarnaast op basis van een indicatie van het bureau jeugdzorg ook jeugdzorg ontvangen. Het criterium daarvoor is dat de ouders of jeugdige op die zorg zijn aangewezen.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven