30 644
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg)

C
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR JUSTITIE EN VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT/JEUGD EN GEZIN1

Vastgesteld 17 oktober 2007

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissies aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie zijn blij met voorliggend wetsvoorstel. Hiermee wordt een eind gemaakt aan de ongewenste situatie dat jongeren met zeer ernstige problemen thans, op basis van een door de kinderrechter gegeven machtiging uithuisplaatsing op civielrechtelijke titel, in een justitiële jeugdinrichting geplaatst worden. Jongeren, waarvoor op het moment van plaatsing geen sprake is van een strafrechtelijke veroordeling die leidt tot plaatsing in een justitiële jeugdinrichting, horen niet onder het strafregime te vallen, maar horen thuis in een zorgvoorziening. Ook spreekt het de leden van de CDA-fractie aan dat de minister voor Jeugd en Gezin naast de ontwikkeling van residentiële zorg inzet op het stimuleren van intensief ambulante programma’s. Wordt dit wetsvoorstel geplaatst in het totale jeugdzorgaanbod, dan is het een schakel in de keten, waarvan wij hopen dat door vroege signalering en preventieve programma’s plaatsing kan worden voorkomen. De leden van de CDA-fractie zijn er namelijk van overtuigd dat «voorkomen beter is dan genezen». Na lezing van de stukken zouden de leden van de CDA-fractie nog graag een toelichting hebben op enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstelling om gesloten opvang binnen de Wet op de jeugdzorg mogelijk te maken, zodat civielrechtelijk en strafrechtelijk geplaatste jeugdigen niet meer bij elkaar in een justitiële inrichting hoeven te verblijven. Zij hebben nog wel enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven de noodzaak om jongeren zonder strafrechtelijk verleden op te kunnen vangen in een gesloten setting. Ook de verhoging van de leeftijdsgrens waar gedwongen behandeling mogelijk is van 18 naar 21 jaar kan op hun instemming rekenen. Zij delen de opvatting van de regering dat sommige van deze jongeren niet zijn uitgegroeid en baat kunnen hebben bij voortzetting van de behandeling. De aan het woord zijnde leden hebben nog enkele vragen.

Deze wetswijziging voorziet naar het oordeel van de leden van de SP-fractie in een dringende behoefte en wordt derhalve toegejuicht. Vooraf zij echter opgemerkt dat deze leden het betreuren dat de extra circa 40 miljoen die nu wordt gestoken in het verplaatsen van jongeren van de slechtste naar de op één na slechtste aanpak, terwijl voor hetzelfde geld al die jongeren effectiever geholpen hadden kunnen worden. Want helaas leidt deze discussie over strafrechtelijk en civiel geplaatsten scheiden namelijk af van de vraag of institutionele behandeling en gesloten behandeling in het algemeen wel effectief kunnen zijn. In Nederland zijn we om uiteenlopende (voor het merendeel niet-wetenschappelijke) redenen ervan overtuigd dat dit helpt. Daarmee staat ons land in gezelschap van de VS zo ongeveer alleen, zo vinden deze leden. In Europa hebben we het op één na hoogste promillage van jongeren in gesloten instellingen. In progressieve landen zoals Zweden en Noorwegen worden er bijna geen jongeren gesloten geplaatst. De internationale lijstjes van effectief gebleken interventies voor delinquente jongeren bevatten vrijwel uitsluitend ambulante methodieken (allen volgens het intensieve coachingsmodel, al dan niet gecombineerd met opvang in pleeggezinnen). De leden van de SP-fractie verzoeken de regering om een reactie op deze visie.

De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP hebben met belangstelling van dit wetsvoorstel kennis genomen. Zij stemmen in met de aanpassing van de Wet op de jeugdzorg, waardoor het mogelijk wordt jongeren met ernstige gedragsproblemen maar zonder strafrechtelijke veroordeling in afzonderlijke gesloten instellingen hulp te bieden. Het is niet alleen maatschappelijk ongewenst, maar ook voor betrokkenen zelf en hun ouders een verkeerd signaal dat jongeren zonder veroordeling in justitiële jeugdinrichtingen verblijven. Uit dat oogpunt is onverwijlde invoering van het wetsvoorstel geboden. De leden van deze fracties hebben enkele vragen met betrekking tot de uitvoering.

De leden van de fracties van D66 en OSF hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Hoewel deze leden voorstander zijn van het beëindigen van de «samenplaatsing», vragen zij zich wel af in hoeverre met dit voorstel niet te snel en te gemakkelijk een aantal toch fundamentele wijzigingen wordt voorgesteld. Ook rijst de vraag of de voorgestelde wijzigingen op een solide wetenschappelijke basis berusten en op voldoende draagvlak kunnen rekenen.

Gesloten jeugdzorg of plaatsing in JJI

Belangrijke reden voor dit wetsvoorstel is het oplossen van de problematiek dat jongeren die gesloten jeugdzorg nodig hebben, zonder strafrechtelijke veroordeling tussen jongeren in een JJI worden geplaatst. In het wetsvoorstel 30 332 (Wijziging van het Wetboek voor Strafvordering en de Wet op de jeugdzorg met het oog op verruiming van de mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding van jeugdigen) wordt geïntroduceerd dat de rechter bij het ontbreken van een indicatiebesluit van het Bureau Jeugdzorg zelf een besluit kan nemen in de zin van de Wet op de jeugdzorg. De leden van deCDA-fractie vragen zich af of het besluit dat in voornoemd geval door de rechter genomen wordt ook gesloten jeugdzorg kan bevatten. Zo ja, wordt dan het onderliggende doel van dit wetsvoorstel (30 644) geen geweld aangedaan, doordat de mogelijkheid bestaat dat dan jongeren die mogelijk een strafrechtelijke veroordeling wacht, geplaatst worden tussen civielrechtelijk geplaatste jongere, waardoor de situatie zich in omgekeerde volgorde zou kunnen herhalen?

De minister signaleert dat het om een relatief kleine groep gaat met uiteenlopende problemen die vragen om een daarop aansluitende specialistische behandeling. Is de minister bereid – zo vragen de leden van de SP-fractie – om bij de Raad voor de kinderbescherming en het OM aandacht te vragen voor het feit dat, nu behandeling in een gesloten kader mogelijk is buiten het strafrecht dit ook zo veel mogelijk zal moeten plaats vinden, gelet op het ultimum remedium karakter van het strafrecht voor jeugdigen? Is de minister bereid om te bevorderen dat de Raad voor de kinderbescherming zo veel mogelijk adviseert en het OM zoveel mogelijk vordert dat de noodzakelijke behandeling plaats vindt in het kader van een OTS in plaats van door het opleggen van een pij-maatregel? Dat zou gebruikersgroep groter maken en dus de mogelijkheden van differentiatie in behandeling en regionalisatie vergroten. Is de minister bereid in relatie hiertoe de vraag naar gesloten accommodaties voor jeugdigen jaarlijks te monitoren en in voldoende behandelingsmogelijkheden te voorzien?

Het blijft in uitzonderingssituaties mogelijk om jeugdigen civielrechtelijk in een JJI te plaatsen. De leden van de SP-fractie willen graag weten of het omgekeerde ook mogelijk is c.q. of de minister bereid is die uitzonderingsmogelijkheid te creëren. Te denken valt bijvoorbeeld aan een autistische jongen die onder invloed van zijn stoornis delicten pleegt en voor wie behandeling in de gesloten jeugdzorg beter zou aansluiten bij zijn behandelbehoefte (psychiatrische behandeling wordt voor deze categorie veelal ontraden) terwijl het gepleegde delict toch geacht wordt van dien aard te zijn dat een pij-maatregel meer op zijn plaats is dan een OTS?

De leden van de fracties van D66 en OSF kregen ten slotte de indruk dat het mogelijk blijft dat jongeren zonder een strafrechtelijke veroordeling in een justitiële inrichting zitten of worden geplaatst. Deze leden vragen zich af in hoeverre in dat geval er voor deze jongeren niet een wat ander regime kan gelden, bijvoorbeeld op het punt van het visiteerbeleid.

Andere voorzieningen, ander regime

Een praktische vraag van de leden van de SP-fractie betreft de ontwikkeling van het aanbod van voorzieningen. Er is reeds begonnen met overheveling van JJI’s naar gesloten jeugdzorg. Is de minister op de hoogte van het feit dat, naast de «samenplaatsing» de bezwaren van ouders en kinderen zich richten op het gebrek aan onderwijs en op de bouw en beveiliging bijvoorbeeld prikkeldraad en detectiepoortjes terwijl wel wordt geaccepteerd dat de deur op slot gaat. De verwachtingen in het veld zijn vrij algemeen dat de gesloten jeugdzorginrichtingen in korte tijd qua regime en aanpak nauwelijks te onderscheiden zullen zijn van strafinrichtingen. Of dat veel verbetering voor deze jongeren zal betekenen wordt ernstig betwijfeld. Wordt hier bij de overheveling van JJI’s rekening mee gehouden, of, met andere woorden, worden er bouwkundige voorzieningen getroffen om akelige sfeer te verbeteren c.q. wordt er prikkeldraad verwijderd? En wordt de onderwijssituatie verbeterd?

Een vraag van de leden van de PvdA-fractie betreft het recht op onderwijs voor kinderen in een gesloten setting. In de praktijk blijkt dat veel (ook leerplichtige) kinderen geen, niet het juiste of onvoldoende onderwijs krijgen. Is de minister het met de leden eens dat de leerplicht ook voor deze kinderen gehandhaafd moet worden? En wie is dan naar het oordeel van de minister verantwoordelijk voor het feit dat deze kinderen ook daadwerkelijk onderwijs krijgen?

Capaciteit gesloten jeugdzorg

Het kind centraal, dat is het motto dat de leden van de CDA-fractie huldigen. Dat betekent ook dat een aanspraak op jeugdzorg geen loze kreet mag zijn. Er is sprake van een groeimodel als het gaat om capaciteitsuitbreiding, gestoeld op de huidige prognoses. Op pagina 18 van de memorie van toelichting wordt melding gemaakt van de capaciteit en het budget. Verder wordt gesteld dat jaarlijks bij de begrotingsvoorbereiding wordt gekeken of op basis van prognoses uitbreiding van de capaciteit aan de orde is. Dat geeft de leden van de CDA-fractie aanleiding tot de volgende vraag. Betekent dit dat zowel capaciteit als financiën niet het maximum zijn, maar werkelijk in overeenstemming worden gebracht met de vraag?

De leden van de VVD-fractie merken op dat dit wetsvoorstel veronderstelt dat er voldoende capaciteit aan zorgvoorzieningen is waar jeugdigen die niet strafrechtelijk zijn veroordeeld kunnen worden geplaatst. De minister heeft het voornemen om een aantal justitiële jeugdinrichtingen naar de gesloten jeugdzorg over te hevelen en daarnaast nieuw gesloten jeugdzorg aanbod te ontwikkelen. In totaal komen ruim 1100 plekken beschikbaar voor de jeugdzorg. Daarmee kan volgens de minister in 2010 de scheiding van civielrechtelijk en strafrechtelijk geplaatste jeugdigen in respectievelijk gesloten jeugdzorginstellingen en justitiële jeugdinrichtingen zijn gerealiseerd. Tegelijkertijd is er een tendens waarneembaar dat er een steeds groter beroep wordt gedaan op de jeugdzorg, die de jeugdzorgketen maar nauwelijks aankan. Zo stonden in juli van dit jaar al weer 3100 kinderen op de wachtlijst. Ook in de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesproken over de toegenomen behoefte aan gesloten jeugdzorg.1 De minister heeft aangegeven de oorzaken van de groei van de behoefte aan gesloten jeugdzorg nader te onderzoeken.2 Op welke uitgangspunten is de aanname van de minister gebaseerd dat voldoende capaciteit beschikbaar is en in 2010 de scheiding van civielrechtelijk en strafrechtelijk geplaatste jeugdigen daadwerkelijk zal zijn gerealiseerd?

Het is de leden van de PvdA-fractie voorts niet helemaal duidelijk bij wie de verantwoordelijkheid berust voor de opvang van jongeren die voor een gesloten setting zijn geïndiceerd, maar die nog niet in een daartoe geschikte opvang terecht kunnen. Is de door het IPO geuite vrees dat deze jongeren noodgedwongen zullen terugvallen op de reguliere jeugdhulpverlening terecht? Hoe beoordeelt de minister de vrees van het IPO dat deze hulpverlening niet adequaat is voor deze groep jongeren en bovendien zal leiden tot opstopping in de reguliere hulpverlening waardoor jongeren met een minder zware problematiek langer verstoken blijven van hulp?

Ook bij de leden van de fracties van ChristenUnie en SGP bestaat enige zorg met betrekking tot het gereed komen van voldoende accommodaties en opvangvoorzieningen, mede gelet op het feit dat provincies hieraan hun medewerking moeten geven. De leden van deze fracties zouden meer inzicht willen krijgen in de realisering van benodigde capaciteit.

Uitvoering

Er zijn volgens leden van de VVD-fractie diverse signalen dat de bureaucratie in de jeugdzorg alleen maar toeneemt. In het programma voor Jeugd en Gezin 2007–2011, geeft de minister aan dat samenwerking tussen onder meer de voorzieningen voor (gesloten) jeugdzorg, AWBZ-instellingen en onderwijsinstellingen zal worden bevorderd door sluitende afspraken te maken over de stroomlijning van de jeugdketen, en over de ontwikkeling en beschikbaarheid van een intersectoraal zorgaanbod. Wat heeft de minister concreet voor ogen? Het maken van afspraken is een goed begin. Belangrijker echter is de uitvoering van afspraken. Welke invloed heeft de minister en wat is zijn betrokkenheid bij de uitvoering van afspraken? Welke instrumenten staan de minister ter beschikking om de uitvoering van afspraken ook daadwerkelijk te kunnen afdwingen? En welke maatregelen neemt de minister om te voorkomen dat de bureaucratie in de jeugdzorg eerder toeneemt dan afneemt?

Naar de mening van de fracties van ChristenUnie en SGP moet het bieden van effectieve professionele sociaalagogische hulp voorop staan, zowel voor de jongeren in justitiële jeugdinrichtingen als voor jongeren in de nieuwe gesloten inrichtingen van jeugdzorg. De jji’s vallen echter onder de minister van Justitie en de nieuwe gesloten settingen onder de minister voor Jeugd en Gezin. In de huidige situatie zijn er al vraagtekens bij de effectiviteit en tijdige beschikbaarheid van professionele hulp. Dit is het moment om een betere aanpak te realiseren. Het is daarnaast van belang dat de hulp aan deze jongeren in verschillende instellingen (maar met vergelijkbare problemen) niet uiteen gaat lopen. Gaat de minister voor Jeugd en Gezin dit coordineren?

Ten slotte vragen de leden van de fracties van ChristenUnie en SGP aandacht voor het volgende probleem. Van het creëren van nieuwe accommodaties en uitbreiding van behandelplaatsen voor deze jongeren kan een aanzuigende werking uitgaan, mede als gevolg van een systematiek van indicering of als «oplossing» vanwege het gebrek aan pleegzorg. Bij de indicatiestelling spelen de provinciale Bureaus Jeugdzorg een belangrijke rol. Eenduidigheid in indicering is van belang alsmede heldere criteria bij de indicering zelf om ongewenste effecten te voorkomen.

De leden van de fracties van D66 en OSF maken zich uit een oogpunt van uitvoerbaarheid van dit voorstel zorgen over de slagkracht van de jeugdzorg om de nieuwe taken goed uit te kunnen voeren. Deze leden hebben de indruk dat de jeugdzorg een tekort aan behandelaars heeft en ook te maken heeft met een groot verloop in het werknemersbestand. In dat licht rijst de vraag of de jeugdzorg de nieuwe taken wel aan kan. Zo moet bijvoorbeeld bij veel beslissingen een gedragswetenschapper betrokken zijn. Graag vernemen deze leden hoe de minister hier tegenaan kijkt.

Rechtsbescherming/klachtregeling

De regeling van de incidentele vrijheid aantastende maatregelen roept bij de leden van de SP-fractie nog wel wat vragen op. De maatregelen moeten voortvloeien uit het hulpverleningsplan en voldoen aan het criterium passende zorg. De accommodatie moet een regeling vast stellen waarin wordt aangegeven welke personeelsleden tot het nemen van beslissingen bevoegd zijn en welke procedures daarbij moeten worden gevolgd. De begrenzing moet opgenomen zijn in het hulpverleningsplan De SP-fractie vraagt zich af of deze regeling voldoet aan de EVRM-vereisten voor vrijheidsbeneming.

Als geen duidelijke begrenzing is opgenomen in het hulpverleningsplan of als de accommodatie zich daar niet aan houdt rest de minderjarige of diens ouders slechts het klachtrecht, zo begrijpen de leden van de SP-fractie de toelichting. Men zal echter vaak van klagen afzien omdat de verhoudingen daardoor verstoord dreigen te raken hetgeen niet in het belang van de behandeling van het kind is. Wanneer een oververmoeide groepsleider aan het eind van een dubbele dienst een kind in de separeer plaatst lijkt het niet overdreven als de wet een minimum norm zou opnemen waarbij te denken valt aan een tweede beoordeling van de situatie, een gesprek met het kind binnen een half uur, een melding aan de inspectie of iets dergelijks. Is de minister bereid om alsnog enige begrenzing van deze rechten te formuleren?

De regeling van de beperkende maatregelen kent geen bepaling over het horen van of ter inzage geven aan de minderjarige. De minister acht dit niet nodig omdat de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Zal deze wet ook nog van toepassing zijn als na 2010 de gesloten opvang geheel onder verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport valt? Als dat niet geval is verdient het dan niet de voorkeur nu al een hoor- en inzageregeling in de wet op te nemen, vragen de leden van de SP-fractie?

In het voorstel is een klachtenregeling opgenomen. Jeugdigen mogen klagen tegen de duur van een opgelegde maatregel. Jeugdigen mogen niet klagen over het behandelplan, hoewel zij daarmee niet alle gevallen hebben ingestemd. De fracties van D66 en OSF vragen zich af waarom jeugdigen op dit punt niet over een klachtrecht beschikken.

Leeftijdsgrenzen

Op pagina 4 van de memorie van toelichting stelt de regering dat de gesloten jeugdzorg geïntegreerd wordt in de Wet op de jeugdzorg en het daaronder functionerende systeem. «De gehele Wet op de jeugdzorg is daarmee van toepassing op de gesloten jeugdzorg.» Het voorliggende wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid een jeugdige in een accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of hij daarmee instemt. Dit om te voorkómen dat de jeugdige zich onttrekt aan de zorg die hij nodig heeft. Ook de geneeskundige behandelingsmethoden die in het hulpverleningsplan zijn opgenomen, kunnen tegen de wil van de jeugdige worden toegepast voor zover dit nodig is om het met het verblijf beoogde doel te bereiken of voor zover dit nodig is voor de veiligheid van de jeugdige en anderen. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven dat het (ook voor de jongere zelf) ernstige gevolgen kan hebben als een jongere die zorg nodig heeft zich aan deze zorg kan onttrekken. Zij vragen zich echter af hoe de artikelen van het voorliggende wetsvoorstel, dat toch geïntegreerd moet worden in de Wet op de jeugdzorg, zich verhoudt met artikelen in de Wet op de jeugdzorg waarin jongeren vanaf hun zestiende jaar de facto als volwassenen worden behandeld. (Vanaf hun zestiende jaar mogen jongeren niet zonder hun instemming behandeld worden.) Het komt de leden van de PvdA-fractie voor dat zich hier een inconsistentie voordoet. Voor niet-problematische jongeren zijn de ouders verantwoordelijk tot hun 18e levensjaar. De vaak kwetsbare jongeren in de hulpverlening worden geacht op hun 16e zelfstandig beslissingen te kunnen nemen. Is de minister het met de PvdA-leden eens dat deze jongeren sociaalemotioneel vaak jonger zijn dan 16 en de consequenties van hun beslissingen niet altijd goed kunnen inschatten? Zou dit er niet voor pleiten om de leeftijdsgrens waarop zelfstandig beslissingen mogen worden genomen in ieder geval te verhogen naar 18 jaar?

Harmonisatie van en relatie met verwante wettelijke regelingen

De leden van de CDA-fractie merken op dat gedwongen opname behalve in de jeugdzorg ook toegepast wordt bij jeugd-lvg, jeugd-ggz en op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz). Aan de Tweede Kamer is door de minister voor Jeugd en Gezin toegezegd dat hij spoedig komt met een wettelijke regeling teneinde de rechtspositie van genoemde jeugdigen te harmoniseren. Wanneer kan deze wettelijke regeling worden verwacht?

De problematiek in de jeugdzorg lijkt eerder toe te nemen dan af te nemen. De leden van de VVD-fractie verwijzen hiervoor naar recente onderzoeken en rapporten van de Inspecties Jeugdzorg, Onderwijs, Gezondheidszorg en Sanctietoepassing en de Algemene Rekenkamer. De praktijk van de jeugdzorg zelf is versnipperd over diverse bestuurslagen en instanties. Daarnaast is het wettelijk kader van de jeugdzorg ook nog eens versnipperd over diverse wetten, is op de ene wet het bestuursrecht wel en op de andere wet niet van toepassing, en sluiten de wetten niet altijd op elkaar aan. Onderhavig wetsvoorstel brengt een wijziging van de Wet op de jeugdzorg tot stand. Maar ook de Wet Bopz en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen bevatten wettelijke bepalingen die voor de jeugdzorg relevant zijn. Een machtiging op grond van de Wet op de jeugdzorg kan bijvoorbeeld niet leiden tot opname in de jeugd-ggz, omdat dat geregeld is in de Wet Bopz. In de Wet Bopz ontbreekt echter de mogelijkheid om op pedagogische gronden maatregelen te nemen. Daarvoor zou de Wet Bopz weer moeten worden aangepast. Het zou voor de hand liggen dat er één integrale wet komt voor de jeugdzorg, en dat het aantal instanties en instellingen die zich met jeugdzorg bemoeien sterk wordt teruggedrongen om de effectiviteit zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin te doen verbeteren. Hoe kijkt de minister tegen beide suggesties aan?

De leden van de SP-fractie merken het volgende op. Volgens de Wet Bopz is dwangmedicatie bij gedwongen opname slechts mogelijk bij acuut gevaar, al wordt in de momenteel in de Eerste Kamer in behandeling zijnde wijziging van de Wet Bopz verruiming van behandelingsmogelijkheid voorgestaan.1 Betekent dit dat in de gesloten jeugdzorg een ruimer dwangbehandelingsregime wordt voorgestaan en verantwoord geacht dan thans in de onder de Wet Bopz vallende kinder- en jeugdpsychiatrische voorzieningen is toegestaan? En kan de minister aangeven wanneer hij in samenwerking met de minister VWS zal komen met de in de brief van 3 juli 2007 aan de Tweede Kamer toegezegde wettelijke regeling waarin zoveel mogelijk de regimes van jeugd-GGZ, jeugdzorg en de gesloten jeugdzorg op elkaar zijn afgestemd.

De leden van de SP-fractie zijn daarnaast blij met de verduidelijking van de verhouding tussen een machtiging uithuisplaatsing in het kader van de OTS en de machtiging in het kader van de Bopz. Toch blijven er nog en aantal onduidelijkheden: volgens artikel 1:263 BW is de gezinsvoogd bevoegd de uithuisplaatsing te beëindigen en heeft de gezinsvoogd een aantal bevoegdheden met betrekking tot het ouder-kind contact. Aannemelijk lijkt dat de bedoeling is dat deze bevoegdheden tijdens een Bopz-opname aan de verantwoordelijke behandelaar in het psychiatrisch ziekenhuis toekomen, met uitsluiting van de gezinsvoogd. Is deze aanname juist, zo vraagt de SP-fractie ten slotte.

Artikelsgewijs

Artikel 29h

Artikel 29h bepaalt dwingend dat de beschikking van de rechter uitvoerbaar is bij voorraad. Kan de rechter desondanks bepalen dat de machtiging niet uitvoerbaar bij voorraad is, zo vragen de leden van de SP-fractie? Kinderbeschermingsmaatregelen worden weliswaar in de praktijk praktisch altijd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar er kunnen ook goede redenen zijn dat niet te doen. Te denken valt aan een OTS-situatie waarin ouders de noodzaak van uithuisplaatsing inzien, maar zich fel verzetten tegen een gesloten plaatsing. Het kan verstandig zijn om de beschikking waarin machtiging gesloten plaatsing wordt gegeven niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wanneer duidelijk is dat ouders hoger beroep zullen aantekenen, om zo meer kans te hebben op uiteindelijke medewerking van de ouders die immers heel belangrijk is voor het welslagen van de behandeling. Daarnaast om te voorkomen dat een plaatsing wordt afgebroken als het gerechtshof anders oordeelt. Behandeling van het hoger beroep bij het hof kan soms maanden op zich laten wachten. Is de minister bereid om te overwegen het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering aan te vullen met een bepaling over een afwijkende termijn waarbinnen beroep kan worden aangetekend (bijvoorbeeld 14 dagen in plaats van 3 maanden) en met een termijn waarbinnen vervolgens in het hof in dit soort zaken dient te beslissen?

Artikel 29p

Volgens artikel 29p kan het hulpverleningsplan geneeskundige behandelingsmethoden waaronder dwangmedicatie bevatten. De Wet Big en de Wet op de geneesmiddelenvoorziening zijn onverkort van kracht volgens de memorie van toelichting. Uit het proefschrift van Coby Vreugdenhil blijkt dat een groot percentage in JJI’s verblijvende kinderen lijdt aan meer dan een psychiatrische stoornis. Dit betrof zowel de strafrechtelijk als de civielrechtelijk geplaatsten. Medicamenteuze behandeling van die categorie is buitengewoon moeilijk, zo heeft mijn fractie begrepen. Betekent dit dat het hulpverleningsplan in het geval dat dwangmedicatie wordt overwogen door een kinder- en jeugdpsychiater mede dient te worden ondertekend? En zullen er bij inwerkingtreding van deze wet voldoende gespecialiseerde psychiaters beschikbaar zijn. De leden van de SP-fractie verzoeken om een toelichting op deze belangrijke paragraaf.

Tenslotte

De minister stelt dat bij de groep jeugdigen waarbij de problemen zijn veroorzaakt door invloeden van buitenaf – bijvoorbeeld de loverboy meisjes – gesloten opvang kan worden vermeden door bijvoorbeeld opvang in een soort blijf-van-mijn-lijf-huis. Is de minister bereid – zo vragen de leden van de SP-fractie – om te bevorderen dat in die gevallen buitenregionaal kan worden geplaatst, nu deze nog niet bestaan voor minderjarigen?

Het hulpverleningsplan wordt enkele keren per jaar tegen het licht gehouden om te kijken of het nog wel actueel is. De leden van de fracties van D66 en OSF vragen zich af wie dat doen of daarvoor verantwoordelijk zijn en in hoeverre dat de dezelfde perso(o)n(en) zijn.

De leden van de fracties van D66 en OSF vragen of ouders van minderjarigen die onder toezicht zijn gesteld recht hebben op begeleiding van jeugdzorg.

De leden van de commissies zien met belangstelling uit naar het antwoord van de ministers.

De voorzitter van de commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De voorzitter van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin,

Slagter-Roukema

De griffier voor dit verslag,

Van Dooren


XNoot
1

Samenstelling:

Justitie:

Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), voorzitter, Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), vice-voorzitter, Russell (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim). Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin:

Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD), vice-voorzitter, Rosenthal (VVD), Swenker (VVD), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), Slagter-Roukema (SP), voorzitter, Linthorst (PvdA), Biermans (VVD), Putters (PvdA), Leijnse (PvdA), Engels (D66), Thissen (GL), Goyert (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Klein Breteler (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), Ten Horn (SP), Meurs (PvdA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), De Boer (CU) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
1

Kamerstukken II, 2006/07, 30 644, nr. 7, p. 7.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2006/07, 30 644, nr. 24, p. 1.

XNoot
1

Kamerstukken I, 2006/07, 30 492.

Naar boven