30 536
Regels inzake de volledige liberalisering van de postmarkt en de garantie van de universele postdienstverlening (Postwet 20..)

E
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 30 november 2007

Inleiding

Naar aanleiding van de memorie van antwoord willen de leden van de CDA-fractie en de nog de volgende vragen stellen.

Ook de leden van de VVD-fractie wensen nog een aantal vervolgvragen te stellen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord inzake het Wetsvoorstel 30 536 Regels inzake de volledige liberalisering van de postmarkt en de garantie van de universele dienstverlening (Postwet 20..). Deze leden hebben de behoefte om een aantal aanvullende vragen aan de regering te stellen.

De leden van de SP-fractie hebben naar aanleiding van de memorie van antwoord enkele nadere vragen.

Na ontvangst van de memorie van antwoord, ontvangen op 19 november 2007, constateren de fracties van de ChristenUnie en de SGP het volgende.

Inhoud van het wetsvoorstel

Inwerkingtreding van het wetsvoorstel

De regering stelt dat de datum van 1 januari 2008 van belang is, omdat zo het beste kan worden aangesloten bij de interne boekhoudkundige organisatie van de verlener van de universele postdienst. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom een inwerkingtreding aan het begin van een kwartaal of halfjaar minder goed zou aansluiten. Deze leden ontvangen graag een beschrijving van de eventuele gevolgen.

De staatssecretaris stelt dat hij inwerkingtreding van de wet nastreeft per 1 januari 2008, omdat zo het beste kan worden aangesloten bij de interne boekhoudkundige organisatie van de verlener van de universele postdienst. De leden van de SP-fractie vragen aansluitend of deze situatie zich eveneens per 1 januari van elk volgend jaar voordoet en dat voorts – misschien niet het beste, maar toch – ook aangesloten kan worden bij de boekhoudkundige organisatie van de verlener van de universele postdienst indien de wet wordt ingevoerd per 1 april a.s., of elke eerste dag van elk volgend kwartaal.

Ten aanzien van de inwerkingtreding, Europese regelgeving en Europese ontwikkelingen willen de leden van de SGP-fractie en de fractie van de ChristenUnie het volgende weten. In de beantwoording geeft de staatssecretaris weer wat de positie is van de diverse lidstaten en de positie van Nederland. Echter, de vraag waarom het wenselijk wordt geacht dat Nederland een koppositie dient in te nemen ten opzichte van de grote meerderheid van postaanbieders is onbeantwoord gebleven. De leden van de fracties van SGP en ChristenUnie zouden graag een nadere toelichting willen op de wenselijkheid bij de kopgroep te behoren.

Arbeidsvoorwaarden

De staatssecretaris zegt geheel in overeenstemming met de liberale beginselen dat het niet de bedoeling kan zijn dat een situatie ontstaat waarin werknemers moeten werken onder sociaal onaanvaardbare arbeidsomstandigheden en hierom voor alle bedrijven die in Nederland actief zijn regels gelden die minimumstandaarden inhouden om werknemers te beschermen. Het kabinet ziet dit niet als een beperking van de openstelling van de markt maar als een sociale verantwoordelijkheid. De leden van de VVD-fractie vragen of hieruit afgeleid moet worden dat volgens de staatssecretaris de huidige aanbieders die aan de hand van stukloon werken hun sociale verantwoordelijkheid ontlopen.

Ziet de staatssecretaris net als de leden van de VVD-fractie in dat er vele manieren zijn om zowel de sociale verantwoordelijkheid als prioriteit te stellen, maar tegelijkertijd niet eventuele grenzen van (Europese) verdragsverplichtingen op te zoeken?

Is de staatssecretaris, gezien het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over de gevolgen voor andere sectoren van het voornemen om arbeidsvoorwaarden in een Algemene Maatregel van Bestuur te regelen en gezien zijn aanvankelijke uitgesproken en terechte aarzelingen om tot deze maatregel over te gaan, bereid deze arbeidsvoorwaardenprimeur achterwege te laten? De argumenten van een zogenaamd uniek karakter van dit liberaliseringstraject lijken immers te worden opgevoerd als vervanging van de oorspronkelijke reden van het willen regelen van arbeidsvoorwaarden in een Algemene Maatregel van Bestuur, namelijk: partijpolitieke druk die aan het gangbare primaat dat ligt bij de sociale partners voorbij gaat.

Haalt Nederland zich niet nodeloos veel risico’s op de hals omwille van een tijdelijke arbeidsvoorwaardenregeling die geregeld kan worden bij Algemene Maatregel van Bestuur? Is de staatssecretaris het naar aanleiding van zijn antwoord over eventuele strijd met Europese bepalingen het met de leden van de VVD-fractie eens dat de Europese rechtspraak nog niet voldoende is uitgekristalliseerd en dat op basis daarvan niet met zekerheid kan worden aangenomen dat geen problemen zullen ontstaan met de huidige voorgenomen bepaling? Kan de staatssecretaris meedelen op basis van welke Europese rechtsbronnen blijkt dat in casu inderdaad niet hoeft te worden aangenomen dat er sprake is van disproportionele maatregelen? Immers, het Europees Hof van Justitie heeft weliswaar bepaald dat de sociale partners overeenkomsten kunnen sluiten omtrent onder andere arbeidsvoorwaarden, maar niet blijkt (in de memorie van antwoord) dat er gezaghebbende rechtsbronnen zijn die een verregaande overheidsbemoeienis toestaan waar het gaat om de wijze van het uitkeren van loon. Kan de staatssecretaris motiveren hoe hij komt tot het oordeel dat het in casu gaat om een proportionele maatregel?

De leden van de SP-fractie zien in verband met hun vragen over de arbeidsvoorwaarden uit naar de toegezegde brief met het verslag van de onderzoeksbevindingen.

Voor de leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie staan de volgende vragen nog open:

• Kan de staatssecretaris een totaaloverzicht geven van alle toezeggingen die tijdens de behandeling in de Tweede Kamer ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden van de nieuwkomers ten opzichte van de universele dienstverlener zijn gedaan, inclusief een tijdpad voor de uitvoering hiervan?

• Wat is de algemene visie van de staatssecretaris ten aanzien van de zogenaamde overeenkomst van opdracht (ofwel een stuksprijs voor het bezorgen van post) in relatie tot sociaal aanvaardbare arbeidsvoorwaarden?

• Is het de staatssecretaris bekend dat nieuwkomers op de markt onder andere gebruik maken van 65+-ers tegen arbeidsvoorwaarden die nog onder het minimum loon liggen, dan wel tegen stuksprijzen? Is de staatssecretaris bereid deze groep bescherming te bieden binnen het normale arbeidsrecht (via arbeidsvoorwaarden)? Dit laatste is ook van belang gezien de steeds groter wordende druk om 65+ers op de arbeidsmarkt actief te laten zijn/worden.

Europese ontwikkelingen

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nadere informatie te verschaffen over de stand van zaken rond de invoering van het minimumloon voor de postsector in Duitsland, zoals dat zou moeten gelden voor de hele postsector. Hoe beoordeelt de regering een dergelijke invoering in het licht van de toegankelijkheid van de Duitse markt?

Delegatie

De leden van de CDA-fractie menen dat de beperkingen opgesomd onder a), b) en c) met betrekking tot de toepassing van artikel 66 op zich juist zijn weergegeven. Echter, deze leden constateren tevens dat de genoemde beperkingen op geen enkele wijze blijken uit de tekst van het artikel. Deze leden vragen de regering om een uitvoerige reactie.

Volgens de leden van de PvdA-fractie valt uit de memorie van antwoord op te maken, dat de regering de delegatiebepaling in artikel 66 (implementatie Europese regelgeving door gedelegeerde regelgeving) niet wenst te herzien. Het probleem blijft dus dat de wetgever te zijner tijd blind moet instemmen met de nieuwe Postrichtlijn, die mogelijk veel ruimte zal laten voor beleidskeuzes (motie-Jurgens c.s.). Op grond van artikel 66 kunnen de Eerste Kamer en de Tweede Kamer dus worden gepasseerd, óók als het wetgeving betreft die verplichtingen oplegt en met veel beleidsruimte. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toezeggen geen gebruik te zullen maken van de delegatiebepaling. Eveneens vragen zij of de regering op dit punt reparatiewetgeving kan toezeggen.

Level playing field en noodremprocedure

In de Tweede Kamer is een motie aangenomen, bevattend een noodremprocedure. De regering lijkt deze motie, gezien de antwoorden, naast zich neer te leggen. Immers, de motie vraagt om niet te liberaliseren als in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk geen level playing field bestaat met betrekking tot BTW- en arbeidsvoorwaardenregeling. De Duitse regering heeft aangekondigd, dat de BTW-vrijstelling zal blijven bestaan. Het zal nog enkele jaren duren voordat het Europese Hof zal hebben beslist in de infractieprocedure van de Europese Commissie tegen Duitsland op het punt van de BTW. Duitsland koopt hiermee tijd. Ook met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden (minimumloon in de postsector in Duitsland, waardoor het niet mogelijk zal zijn voor TNT om met lagere lonen of met stukgoed de markt op te gaan en te concurreren) is er geen level playing field in zicht op 1 januari 2008. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering de toezegging over het inwerkingstellen van de noodrem niet nakomt, nu de toegangsdrempels nog onverlaagd bestaan.

De leden van de VVD-fractie vragen de staatssecretaris wanneer uitsluitsel wordt verwacht van de door de Europese Commissie ingestelde infractieprocedure aangaande de BTW-regimes. Wat zal de verwachte uitkomst zijn en wat zijn de Nederlandse maatregelen in de tussentijd om een level playing field te waarborgen hetgeen thans in gevaar dreigt te komen?

Kosten

De kosten voor het toezicht op de universele postdienst gaan aanzienlijk omhoog en zijn geschat door de regering op € 1.2–€ 1.6 miljoen. Deze moeten worden gedragen door de verlener van de universele postdienst. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom deze kosten niet, zoals bij Telecom, over alle marktpartijen (in dit geval: postvervoerders) worden omgeslagen.

In de beantwoording zegt de staatssecretaris dat de zakelijke markt een besparing van € 200 miljoen op jaarbasis mag verwachten. Eerder gaf hij al aan dat de voordelen voor de particuliere gebruiker veel beperkter zullen zijn. De leden van de SP-fractie willen weten of de staatssecretaris überhaupt op de korte of middellange termijn enige (financiële) voordelen voor de particuliere gebruiker verwacht.

Zo ja, welke voordelen en hoe groot zijn deze voordelen?

De staatssecretaris stelt dat de arbeidskosten voor postaanbieders de grootste kostenpost zijn. Vanzelfsprekend zal er op deze post door de «volledige» liberalisering en de toename van concurrentie op deze kostenpost bezuinigd gaan worden door de aanbieders. De door de staatssecretaris genoemde welvaartsvoordelen, zoals de besparing van € 200 miljoen door de zakelijke klanten moet tenslotte ergens vandaan komen. De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris wat naar zijn verwachting de bezuiniging op de totale arbeidskosten van de postaanbieders is en of hij het met de stelling eens is dat aan deze besparingen (op de lonen en dus ook de consumentenbestedingen) ook welvaartsnadelen kleven. Eveneens willen deze leden weten hoe groot hij die eventuele nadelen acht en wie deze eventuele nadelen ondervinden.

Vrije marktwerking

De leden van de VVD-fractie vragen de staatssecretaris de algemene conclusie onder vrije marktwerking uit te werken tot een overzicht van concrete maatregelen. Deze leden vragen eveneens welke de zorgvuldig uitgekozen instrumenten concreet zijn.

Begrijpen de leden van de SP-fractie het goed dat «volledige» vrijmaking van de postmarkt geen doel is op zich, maar een middel tot: «meer keuze, lagere prijzen en/of betere kwaliteit»? Indien dit het geval is, en dus meer keuze, lagere prijzen en/of betere kwaliteit het doel zijn van deze wet, waarop wil de staatssecretaris dan worden afgerekend? Hoeveel meer keuze en hoeveel lagere prijzen (voor de consument) worden verwacht en welke parameters en kwantitatieve doelen ten aanzien van betere kwaliteit stelt de staatssecretaris voor? Wanneer vindt hij deze wet geslaagd?

In antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie om een toelichting op het ontraden van een amendement dat beoogd meer aanbieders toegang te geven tot een netwerk waarmee ten minste vijf dagen per week post kan worden aangeboden, geeft de staatssecretaris aan dat dit amendement de concurrentie (uiteindelijk) niet ten goede komt. In reactie daarop willen de leden van de SP-fractie graag weten wat de staatssecretaris belangrijker vindt: concurrentie als doel op zich, of concurrentie tussen aanbieders die in staat zijn poststukken op minimaal vijf dagen per week aan te bieden.

Universele Postdienstverlening

Uit de beantwoording blijkt dat gekozen wordt voor borging van het publieke belang, ongeacht wie de verlener van de universele postdienst is. Daarmee wordt impliciet het belang van het Nederlandse bedrijfsleven buiten het publieke belang geplaatst. Dat is vreemd, gezien de omvang van het beoogde bedrijf dat universele dienstverlener is/wordt, en het belang van de werkgelegenheid in Nederland. De leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie vragen de staatssecretaris of en op welke wijze het publieke belang gediend wordt door een universele dienstverlener vanuit het Nederlandse bedrijfsleven.

Price cap regulering

De leden van de VVD-fractie vragen de staatssecretaris gezien zijn algemene antwoord onder Price Cap-regulering (PCR) over genoemd onderwerp, of hij vindt dat er geen ander middel dan PCR geschikt is voor de gestelde prijsbeheersingsdoelen. Welke concrete alternatieven heeft de staatssecretaris onderzocht en waarom zijn deze (al dan niet) afgewezen? Waarom zou volgens de staatssecretaris naar aanleiding van zijn antwoord over het vermeende effect van PCR, PCR niet kunnen leiden tot beïnvloeding van de kosten van de postvervoerbedrijven omdat het herzieningsproces (van de price cap) wordt gezien als een onderhandelingsproces met moeilijk te voorspellen uitkomsten?

Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de staatssecretaris met referte aan zijn antwoord over administratieve lasten voorkomt dat de tijdelijke vermeerdering van regeldruk en administratieve lasten tijdelijk blijft en niet een permanent karakter krijgt.

Overige onderwerpen

De leden van de CDA-fractie missen in de memorie van antwoord de beantwoording inzake de in de brief van 18 september 2007 van TNT in punt 4, onder A, en C aan de orde gestelde onderwerpen. Deze leden verzoeken de regering dit alsnog te doen.

De Voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heynert

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Terpstra (CDA), Kneppers-Heynert (VVD), voorzitter, Kox (SP), Essers (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Franken (CDA), Thissen (GL), Willems (CDA), Reuten (SP), vice-voorzitter, Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Elzinga (SP), Vliegenthart (SP), Kuiper (CU) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven