Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 30475 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 30475 nr. C |
Ontvangen 4 december 2007
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Economische Zaken inzake bovengenoemd wetsvoorstel. Mede namens mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ga ik hieronder in op de door u gestelde vragen. Bij de beantwoording is zoveel mogelijk de indeling van het voorlopig verslag aangehouden. Daar waar de vragen van de fracties duidelijk in elkaars verlengde liggen, is de vrijheid genomen om van deze indeling af te wijken.
De leden van de CDA-fractie vroegen naar de invulling van de verplichting tot het op zorgvuldige wijze verrichten van graafwerkzaamheden. Zij veronderstelden dat de ondergrens van de voor graafwerkzaamheden vereiste zorgvuldigheid is gelegen in het bepaalde in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat het zwaartepunt van de aansprakelijkheid niet meer uitsluitend bij de grondroerder ligt. Vooropgesteld moet worden dat het wetsvoorstel niet beoogt de aansprakelijkheid van betrokken partijen vast te stellen of te wijzigen. Het wetsvoorstel is gericht op het voorkomen van graafschade. Wel is het zo dat indien de wettelijke voorschriften die preventie van graafschade tot doel hebben, worden overtreden, in een onrechtmatige daadsprocedure het onrechtmatige karakter van de desbetreffende gedragingen vaststaat. Dit vergemakkelijkt de bewijspositie van gelaedeerde, maar hiermee staat de aansprakelijkheid nog niet vast. Met de explicitering van de plicht tot het op zorgvuldige wijze verrichten van graafwerkzaamheden wordt de zorgvuldigheidsnorm die besloten ligt in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, door dit wetsvoorstel aldus wel nader ingevuld.
De leden van de CDA-, PvdA- en SP-fracties vroegen zich ten aanzien van de verplichting tot het op zorgvuldige wijze verrichten van graafwerkzaamheden af of de CROW-richtlijn «zorgvuldig graven» een algemeen verbindende strekking zal krijgen. De plicht tot zorgvuldig graven omvat ingevolge het wetsvoorstel in ieder geval het aanvragen en gebruiken van informatie over de ligging van netten op de graaflocatie en het verrichten van onderzoek naar de exacte ligging van deze netten. Daarnaast is in het wetsvoorstel een delegatiegrondslag opgenomen om nadere regels te stellen over de vereiste zorgvuldigheid. Deze bepaling is opgenomen als vangnetbepaling. Het is Kabinetsbeleid zoveel mogelijk aan te sluiten bij het zelfregulerend vermogen van de doelgroep. Nu partijen samen afspraken hebben gemaakt over hoe zij, gezien de huidige stand der techniek, verdere invulling geven aan de verantwoordelijkheid tot zorgvuldig graven, zal van de mogelijkheid tot aanvullende regelstelling vooralsnog dan ook geen gebruik worden gemaakt. Indien de zelfregulering op basis van de CROW-richtlijn in de toekomst tekort blijkt te schieten, zal afhankelijk van de geconstateerde tekortkomingen bezien worden welke voorschriften noodzakelijk zijn. Daarbij zal uiteraard zorgvuldig bezien worden in hoeverre de bepalingen van de CROW-richtlijn voor die voorschriften model kunnen staan.
De leden van de CDA- en SP-fracties vroegen hoe in het algemeen het begin en het einde van een net moet worden aangegeven en of huisaansluitingen, waaronder in het bijzonder de huisaansluitingen van riolering, tot het net moeten worden gerekend. Ingevolge artikel 1, onder e, van dit wetsvoorstel bestaat een net uit ondergrondse kabels of leidingen, die bestemd zijn voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie. Het begin en eind van het net is daar waar het ondergrondse transport begint dan wel eindigt. Dus kabels en leidingen die in de meterkast of elders in een gebouw lopen, vallen niet onder dit wetsvoorstel. Huisaansluitingen daarentegen dienen voor het laatste deel van het transport en maken daarom wel deel uit van het netbegrip van het wetsvoorstel. Dit betekent dat huisaansluitingen, waaronder huisaansluitingen van de riolering, onder het bereik van de wet vallen. Na de overgangsperiode van acht jaar, voorzien in artikel 45, tweede lid, van de wet, dienen beheerders liggingsgegevens over huisaansluitingen te kunnen verstrekken.
De leden van de VVD-fractie vroegen op basis van welke criteria Agentschap Telecom zal toetsen of er zorgvuldig is gegraven en of deze toetsing geschiedt op basis van door de sector uitgewerkte criteria en zo ja, of een toezichthouder zijn wettelijke taak kan uitvoeren op basis van niet-formele regelgeving. Als toezichthouder kan het Agentschap Telecom alleen toezicht houden op de naleving van de wettelijke voorschriften. De CROW-richtlijn is geen wettelijk voorschrift, zodat de toezichthouder niet bevoegd is op te treden enkel op basis van de constatering dat de richtlijn op een bepaald punt niet is gevolgd. Dat wil echter niet zeggen dat de richtlijn in het toezicht geen rol speelt. In voorkomend geval zal Agentschap Telecom zijn oordeel dat sprake is van overtreding van de algemene zorgvuldigheidsnorm mede kunnen onderbouwen met het niet in acht genomen zijn van belangrijke elementen van de algemeen erkende norm voor zorgvuldigheid zoals die is neergelegd in de richtlijn.
De leden van de SGP- en ChristenUnie-fracties vroegen op welke wijze invulling zal worden gegeven aan het toezicht door Agentschap Telecom. Het Agentschap Telecom zal bij haar toezichthoudende rol mede gebruik maken van een toezichtsarrangement. Het Agentschap Telecom baseert zich daarbij op de principes uit de tweede kaderstellende Kabinetsvisie op toezicht «Minder last, meer effect» (Kamerstukken II 2005/06, 27 831, nr. 15), waarbij selectief, slagvaardig, samenwerkend, onafhankelijk, transparant en professioneel toezicht voorop staat. Het Agentschap is voornemens om bij dit toezicht gebruik te maken van zowel signalerend en stimulerend als corrigerend en repressief toezicht. Bij signalerend en stimulerend toezicht zal de nadruk komen te liggen op voorlichting van betrokken partijen over hoe de wet kan worden nageleefd. Voor zover corrigerend en repressief toezicht aangewezen is, zal dit onder andere gericht zijn op de naleving van de wettelijke verplichtingen, zoals bijvoorbeeld de verplichtingen ten aanzien van het tijdig doen van een graafmelding, het ter plekke verrichten van onderzoek naar de precieze ligging van netten, het op locatie beschikbaar hebben van de desbetreffende gebiedsinformatie en het nemen van voorzorgsmaatregelen bij graafwerkzaamheden in de omgeving van een net met een gevaarlijke inhoud. Agentschap Telecom zal voorts rekening houden met de toezichthouders die toezicht houden op aanpalende terreinen. Hierbij kan worden gedacht aan het Staatstoezicht op de Mijnen en de VROM-inspectie. Met deze toezichthouders zal Agentschap Telecom afspraken maken ten aanzien van de onderlinge samenwerking.
De leden van de fracties van de PvdA en SP vroegen of onder het begrip «gebieden» ook individuele kabels en leidingen vallen die cruciaal zijn voor het functioneren van het netwerk. Hiermee wordt kennelijk gedoeld op artikel 23, onder a, van het wetsvoorstel. Deze bepaling biedt de grondslag om gebieden aan te wijzen ten aanzien waarvan om veiligheidsredenen kan worden afgeweken van de informatie-uitwisselingsprocedure. Voorgenomen wordt bij algemene maatregel van bestuur de veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen die ook in het Besluit opsporing terroristische misdrijven zijn aangewezen. Voor de uitwerking van artikel 23 van het wetsvoorstel is hierbij aangesloten, omdat juist in deze gebieden een verhoogd veiligheidsrisico voor kabels en leidingen kan bestaan in verband met terreurdaden en dergelijke. Daarom is extra alertheid geboden bij informatieverzoeken ten aanzien van de ligging van kabels en leidingen in deze gebieden. Voorzien is dat de betrokken autoriteiten per ommegaande over dit soort verzoeken worden geïnformeerd.
Waar in het wetsvoorstel wordt gesproken van gebieden, is het niet mogelijk specifieke kabels en leidingen aan te wijzen. Hoogstens is het denkbaar gebieden af te bakenen waarbinnen specifieke kabels of leidingen zijn gelegen. Er is echter geen goede reden de grondslag voor gebiedsaanwijzing te gebruiken ten aanzien van kabels of leidingen die cruciaal zijn voor het functioneren van het netwerk. Er is uitvoerig gesproken met partijen zoals Defensie, AIVD, NCTB en Gasunie over het risico op sabotage dat mogelijk voortvloeit uit het opnemen van dit soort kabels of leidingen in het informatie-systeem. Daarbij is vastgesteld dat het risico dat kwaadwillenden met dit doel gebruik maken van het systeem van informatie-uitwisseling betrekkelijk gering is, mede gelet op de beveiligingsmaatregelen aangaande de toegang tot en aansluiting op het systeem. Dit alles maakt dat er geen redenen zijn het bijzondere regime voor gebieden als bedoeld in artikel 23, onder a, van het wetsvoorstel, te gebruiken voor cruciale individuele kabels en leidingen.
In antwoord op vragen van de leden van de fracties van de PvdA en SP naar de betekenis van «de opgedragen taak» in artikel 7, tweede lid, van het wetsvoorstel, merk ik op dat hiermee niet wordt gedoeld op de taak die op een bestuursorgaan rust in het kader van de doelstellingen van het wetsvoorstel, namelijk het voorkomen van graafschade. Deze bepaling in het wetsvoorstel heeft betrekking op andere taken van het desbetreffende bestuursorgaan, waarvoor het wenselijk is om over de juiste kabel- en leidinginformatie te beschikken. Informatie over het soort en de hoeveelheid netten in een bepaald gebied en de precieze ligging van kabels en leidingen is bijvoorbeeld van belang bij het maken van bestemmingsplannen. Deze informatie kan ook een belangrijk hulpmiddel vormen voor het coördineren van wegwerkzaamheden door gemeenten. Zo kan in een vroeg stadium met partijen worden overlegd en kunnen werkzaamheden worden gecombineerd, waarmee kan worden voorkomen dat straten meermaals moeten worden opengelegd. De oriëntatiemelding, zoals mogelijk gemaakt door artikel 7, tweede lid, kan dan ook van grote betekenis zijn, zowel voor bestuursorganen als voor netbeheerders.
Automatisering, registratie, effecten en informatie-uitwisseling
De leden van de VVD-fractie vroegen door welke concrete maatregelen de kosten, planning en functionaliteiten van het elektronische informatie-uitwisselingsysteem beheersbaar worden gehouden. Het is een feit dat het informatie-uitwisselingsysteem een kritische factor vormt in het gehele proces. Ten bate van de beheersbaarheid van de functionaliteiten en kosten van het systeem wordt ten eerste zoveel mogelijk gebruik gemaakt van hetgeen het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) reeds aan automatiseringsinfrastructuur heeft gerealiseerd en beproefd. Teneinde de overdracht van de operationele activiteiten van KLIC aan Kadaster, inclusief de reeds door KLIC gestarte voorbereidingen voor een systeem van elektronische informatie-uitwisseling, op zorgvuldige, kostenefficiënte wijze en zonder tijdverlies te kunnen realiseren is – vooruitlopend op en onder voorbehoud van het van kracht worden van het thans voorliggende wetsvoorstel – op 13 juni 2006 een convenant afgesloten. Dit is ondertekend door EZ, VROM, KLIC, Kadaster, Bouwend Nederland, CUMELA en het Gemeentelijk Platform Kabels en Leidingen. Sindsdien is door alle betrokken partijen gewerkt conform de in dit convenant gemaakte afspraken, waardoor deze overdracht – zonder enig nadeel voor de dienstverlening – kan worden geëffectueerd indien en op het moment dat de wet in werking zal treden.
Daarnaast wordt, voor de verdere ontwikkeling naar een geheel elektronisch informatie-uitwisselingssysteem, structureel overleg gevoerd met de sector in het door het Kadaster georganiseerde bronhouders- en afnemersoverleg evenals in het vanuit de sector georganiseerde Kabels en Leidingen Overleg (KLO). Overigens is van belang dat bij de ontwikkeling van het elektronische systeem en bij de planning van de invoering ervan is voorzien in een overgangsperiode voorafgaand aan de invoering van het elektronische systeem. In deze periode kunnen de betrokken partijen zich vertrouwd maken met de nieuwe wettelijke verplichtingen en de nodige technische voorbereidingen treffen alvorens wordt overgegaan tot de volledig elektronische informatie-uitwisseling. Dit komt de beheersbaarheid van het invoeringstraject ten goede. Gezien de huidige stand van zaken ten aanzien van de voorbereidingen door netbeheerders en grondroerders, de bouw van het technische systeem bij het Kadaster en de procedure om partijen aan te sluiten op het elektronische systeem, ben ik voornemens de verplichting tot volledig elektronische informatie-uitwisseling niet eerder dan medio 2009 van kracht te laten worden. Ik zal over dit tijdstip van invoering nog nader overleg voeren met de sector in het bronhouders- en afnemersoverleg bij het Kadaster. Daarnaast ben ik voornemens de precieze datum ten minste zes maanden van tevoren bekend te maken en zal deze invoeringsdatum in elk geval niet gelegen zijn binnen een jaar nadat de wet in werking is getreden.
In antwoord op de vraag van de leden van de PvdA- en SP-fracties om de meldingsplicht van artikel 2, derde lid, onder a, niet in werking te laten treden zolang het digitale uitwisselingsproces niet volledig operationeel is, merk ik op dat het verplicht doen van een melding vóór aanvang van de graafwerkzaamheden één van de kernonderdelen van het wetsvoorstel is. De graafmelding betreft immers het startpunt voor het proces van informatie-uitwisseling. Het doen van een graafmelding, het verkrijgen van kabel- en leidinginformatie, het gebruiken van die informatie om netten ter plaatse te lokaliseren en de uiteindelijke zorgvuldige uitvoering van de graafwerkzaamheden vormen in dit verband één geheel. In de overgangssituatie vindt deze informatie-uitwisseling reeds plaats, zij het zonder gebruikmaking van een elektronisch systeem. Dat neemt niet weg dat ook in deze fase graafmeldingen op eenvoudige wijze gedaan zullen kunnen worden, bijvoorbeeld door tussenkomst van een helpdesk van het Kadaster. Tegen deze achtergrond zie ik geen reden de meldingsplicht pas in te voeren na de overgangsperiode.
Blijkens de vraag van de leden van de SGP- en ChristenUnie-fracties over de notitie van 12 september 2007 van het Platform Netbeheerders heeft de vraag over de meldingsplicht van artikel 2, derde lid, onder a, in het bijzonder betrekking op de situatie waarin storingen noodzaken tot spoedige uitvoering van graafwerkzaamheden. Naar het oordeel van het Platform is het ook in die situatie wenselijk dat een graafmelding wordt gedaan, mits de desbetreffende liggingsgegevens zeer snel beschikbaar kunnen worden gesteld. Vanuit deze optiek bepleit het Platform dat de meldingsplicht onverkort geldt voor graafwerkzaamheden in verband met storingen na invoering van het elektronisch systeem en dat tot dat tijdstip in een vrijstelling ten aanzien van deze situatie wordt voorzien. Duidelijk is dat bij een calamiteit op korte termijn moet kunnen worden ingegrepen. Bij een ernstige storing moet de levering van de betreffende dienst zo snel mogelijk hersteld kunnen worden, dit laatste mede met het oog op de wettelijke leveringsplicht die geldt voor sommige netbeheerders. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor calamiteiten. Ook een leveringsonderbreking die grote schade tot gevolg heeft, wordt in dit kader als calamiteit beschouwd. Voorzien wordt dat de grondroerder bij een calamiteit voor zover mogelijkinformatie over de ligging van netten inwint. Als het elektronische systeem operationeel is, zal veelal de gewone meldingsprocedure kunnen worden gevolgd, tenzij het een acute noodsituatie betreft. In de overgangsperiode zal volstaan moeten worden met het inwinnen van de meest cruciale informatie, zoals over netten met een gevaarlijke inhoud die volgens informatie van het Kadaster op de graaflocatie zijn gelegen. Met het oog hierop ontvangt de grondroerder die een graafmelding doet bij de ontvangstbevestiging reeds van het Kadaster de contactgegevens van de relevante netbeheerders. In telefonisch contact met de betreffende netbeheerders kunnen afspraken gemaakt worden ten aanzien van de graafwerkzaamheden. Op deze wijze wordt bevorderd dat ook in de overgangsfase bij spoedeisende graafwerkzaamheden ter adressering van calamiteiten of ernstige storingen de nodige zorgvuldigheid in acht wordt genomen.
De leden van de fracties van de PvdA, SP, SGP en ChristenUnie vroegen naar nut en noodzaak van de voorgestelde verplichte informatie-uitwisseling betreffende huisaansluitingen van rioleringen, mede naar aanleiding van een brief van het Gemeentelijke Platform Kabels en Leidingen. Daarnaast vroegen ze of de kosten voor het verplicht uitwisselen van informatie over de huisaansluitingen van riolering wel opwegen tegen de opbrengsten.
Een essentieel aspect van het voorkómen van graafschade betreft volledigheid van informatie over ondergrondse kabels en leidingen. Naast de nauwkeurigheid van liggingsgegevens is informatie over het aantal in de grond aanwezige kabels en leidingen daarbij voor de grondroerder van belang: in principe zal hij namelijk stoppen met zoeken zodra hij de netten die volgens de kaart aanwezig moeten zijn, heeft gevonden. Volledigheid in deze omvat ook huisaansluitingen. Deze zijn bij veel graafwerkzaamheden extra kwetsbaar omdat regelmatig wordt gegraven naast de weg (bijv. onder het trottoir), terwijl huisaansluitingen – waaronder die van riolering – juist vaak haaks liggen op dit tracé. Bovendien kunnen huisaansluitingen buiten de bebouwde kom soms ook grotere afstanden overbruggen. Door alle huisaansluitingen onder de grondroerdersregeling te laten vallen, weten grondroerders (op termijn) dat zij bij het opvragen van de gegevens volledige informatie zullen verkrijgen. Het wetsvoorstel is ook zodanig ingericht dat alle kabels en leidingen onder het systeem van informatie-uitwisseling vallen. Het wetsvoorstel biedt overigens ook niet de mogelijkheid in het regime van informatie-uitwisseling te differentiëren tussen bepaalde soorten netten, zoals riolering, of delen van netten, zoals huisaansluitingen.
De oproep in de brief van het Gemeentelijk Platform Kabels en Leidingen om huisaansluitingen van riolering buiten de verplichte informatie-uitwisseling te houden, suggereert dat graafschades aan dergelijke huisaansluitingen zelden voorkomen of van weinig belang zijn. Volgens Bouwend Nederland en CUMELA, twee koepelorganisaties die gezamenlijk het overgrote deel van alle grondroerders in Nederland vertegenwoordigen, ontstaat echter bij huisaansluitingen, waaronder die van de riolering, wel degelijk regelmatig graafschade. De hiermee gepaard gaande overlast voor betrokken burgers en bedrijven vormen – ondanks het vaak relatief beperkte schadebedrag – een belangrijke praktische overweging om ook over huisaansluitingen informatie uit te wisselen.
Momenteel wordt informatie over huisaansluitingen slechts op verzoek en voor zover bij de beheerder aanwezig, verstrekt aan de grondroerder. Het wetsvoorstel beoogt deze situatie op termijn te verbeteren. Bekend is dat verschillende netbeheerders – eenmalig – nog de nodige inspanningen moeten verrichten om hun informatie omtrent de ligging van de huisaansluitingen op orde te krijgen. Huisaansluitingen van rioleringen vormen hierop geen uitzondering. Met deze situatie wordt rekening gehouden door toepassing van een royale overgangstermijn van acht jaar voor huisaansluitingen. Hierdoor kunnen bedrijven en gemeenten de benodigde inspanningen gedurende deze periode optimaal inpassen in hun werkprocessen, waardoor ook de kosten kunnen worden beperkt.
Tegen deze achtergrond kan de conclusie zijn dat de kosten voor het verplicht uitwisselen van informatie over de huisaansluitingen van riolering tegen de baten opwegen. Een rekenkundige kosten-baten analyse voor alleen de huisaansluitingen van riolering is overigens moeilijk te maken omdat het belang dat de grondroerder over volledige informatie kan beschikken, zich niet laat toerekenen aan specifieke netten. Bovendien is hier van belang dat de kosten mede afhankelijk zijn van de wijze waarop de uitvoering van de informatie-uitwisseling over huisaansluitingen (waaronder die van riolering) wordt vormgegeven. Dit aspect zal nader aan de orde komen in het kosten-baten onderzoek naar de verschillende mogelijkheden van informatie-uitwisseling over huisaansluitingen.
In antwoord op de vraag van de leden van de PvdA- en SP-fracties in hoeverre de informatie-uitwisseling betreffende huisaansluitingen van rioleringen dienstig is aan gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen, merk ik op dat deze informatie mogelijk van een te hoog detailniveau is om hierbij een rol van belang te vervullen. Wel kan in het algemeen worden gesteld dat een goed systeem van informatie-uitwisseling voor de liggingsgegevens van ondergrondse netten voor gemeenten nuttig is bij het opstellen van bestemmingsplannen. Het voorliggende wetsvoorstel draagt actief bij aan het verbeteren van de betrouwbaarheid van de liggingsgegevens en leidt er toe dat alle kabel- en leidinginformatie op een gebruiksvriendelijke wijze wordt weergegeven op een grootschalige kaartondergrond. Dit zorgt niet alleen voor een reductie van het aantal graafschades, maar is ook van belang voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Het wettelijke regime bevordert dat bij dergelijke ruimtelijke afwegingen de ligging van kabels en leidingen in een vroegtijdig stadium wordt meegenomen.
De leden van de PvdA- en SP-fracties vroegen zich af of gemeenten voldoende schadeloos gesteld zullen worden voor bekabeling die om particuliere redenen wordt aangelegd. Waar het gaat om particuliere netten waarvan de eigenaar bekend of te achterhalen is, zie ik niet in voor welke kosten de gemeente gecompenseerd zou moeten worden. De informatie-uitwisselingsplicht ten aanzien van deze netten rust immers op de desbetreffende beheerder, zodat hieruit geen kosten voor de gemeenten voortvloeien. Indien echter een net wordt aangetroffen waarvan de beheerder onbekend is en indien navraag door het Kadaster bij beheerders geen uitsluitsel geeft wie verantwoordelijk is voor dat net, zal de gemeente de bekende gegevens over deze zogenoemde weesleiding bij meldingen doorgeven. Over de omvang van de kosten die gemeenten zullen maken ten aanzien van de informatie-uitwisseling over weesleidingen bestaat vooralsnog onduidelijkheid. Het is immers uit de aard der zaak eenvoudigweg niet bekend hoeveel weesleidingen er zijn. Vooralsnog kan er vanuit worden gegaan dat weesleidingen niet meer zijn dan een uitzondering. Bij de evaluatie van het wetsvoorstel die plaatsvindt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet zal aan dit aspect aandacht worden besteed. Op dat moment zullen gemeenten een aantal jaren ervaring hebben met de informatie-uitwisseling betreffende gevonden weesleidingen. Op basis van de dan beschikbare informatie over de feitelijke omvang van het aantal weesleidingen en de daaraan verbonden inspanningen door gemeenten, zal de noodzaak voor een eventuele schadeloosstelling van gemeenten op dit punt kunnen worden bezien.
De leden van de fracties van de SGP en ChristenUnie vroegen of de wet tot hoge kosten en veel onnodige rompslomp leidt, gelet op de eisen die aan (de uitwisseling van) liggingsgegevens worden gesteld. Niet te ontkennen valt dat een wettelijk verankerde en uniforme informatie-uitwisseling de nodige inspanningen van alle betrokken partijen vergt. Dit geldt in het bijzonder voor de inspanningen die gedaan moeten worden om de elektronische informatie-uitwisseling mogelijk te maken. De bij de voorbereiding van het wetsvoorstel gemaakte kosten-baten analyse lijkt overigens uiteindelijk voor alle betrokken partijen positief uit te pakken, hetgeen verklaart waarom partijen de komst van het wetsvoorstel breed steunen. De beperking van de administratieve lasten heeft vanaf het begin een belangrijke rol gespeeld bij de formulering van het wetsvoorstel. Om die reden is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande KLIC-praktijk van informatie-uitwisseling, is vastgehouden aan het decentraal beheer van de liggingsgegevens (d.w.z. door de desbetreffende netbeheerder) en is gekozen voor toepassing van een elektronisch informatie-uitwisselingsysteem. De structurele administratieve lasten van het wetsvoorstel zijn geraamd op € 32 miljoen per jaar, inclusief de afschrijvingskosten op de investeringen in hardware en software voor het elektronische systeem. De eenmalige administratieve lasten bedragen € 22,5 miljoen. De kosten van de huidige vrijwillige informatie-uitwisseling zijn door EIM in 2005 geraamd op € 58,9 miljoen per jaar; daarbij is ingeschat dat dit wetsvoorstel voor bedrijven een reductie van de informatiekosten met zich mee zal brengen van 45%. Tenslotte kan worden gewezen op het feit dat vanuit EZ, Kadaster en Agentschap Telecom het nodige overleg plaats vindt met de betrokken partijen, zowel over de uitwerking van het wettelijke regime in uitvoeringsregels als over de invoering van het elektronisch informatiesysteem. Ook in dat kader wordt gewaakt voor onnodige kosten.
In antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie naar de stand van zaken ten aanzien van een landelijke regeling van precariobelasting op ondergrondse netten, merk ik op dat geen landelijke regeling zal worden voorgesteld tot afschaffing van de heffing van precariobelasting op ondergrondse kabels en leidingen. Ik verwijs hiervoor naar de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van 10 juli jl. (Kamerstukken II 2006/07, 30 800 B en 30 800 VII, nr. 18). De Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft naar aanleiding hiervan schriftelijk vragen gesteld (vra2007bzk-19 van 21 september 2007), die de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties een dezer dagen zal beantwoorden. In antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie in hoeverre gemeenten reeds tot het heffen van een precariobelasting op ondergrondse netten zijn overgegaan, kan ik meedelen dat dit momenteel geldt voor minder dan 40 gemeenten.
Met het oog op het grote belang van ondergrondse netwerken voor de samenleving vroegen de leden van de fracties van de SP, SGP en ChristenUnie zich af of de beveiliging van deze netwerken op afdoende wijze is geregeld. Vooraf zij opgemerkt dat er verschillende soorten veiligheidsrisico’s voor ondergrondse netten zijn die elk om andere beveiligingsmaatregelen vragen. In verband met het risico dat kwaadwillenden onder de dekmantel van graafwerkzaamheden aanslagen voorbereiden, is voorzien in de aanwijzing van gebieden waarvoor afwijkende regels inzake de informatie-uitwisseling kunnen worden getroffen. In het antwoord op de vraag over deze gebieden is hier reeds op ingegaan. Tevens is de minister van Justitie ingevolge het wetsvoorstel bevoegd om ter voorkoming van een terroristisch misdrijf aan het Kadaster alle nodige aanwijzingen te geven ten aanzien van de informatie-uitwisseling.
Hiernaast moet worden voorkomen dat onbevoegden deelnemen aan de informatie-uitwisseling om de verkregen informatie over netten te misbruiken. Daarom is een afdoende beveiligingsniveau van het elektronische informatie-uitwisselingssysteem van groot belang. Bij de vormgeving en bouw van het elektronisch systeem zal daarom nadrukkelijk aandacht zijn voor de verschillende aspecten van beveiliging en toegang. Om te voorkomen dat onbevoegden toegang krijgen tot het elektronische informatie-uitwisselingssysteem, zal het systeem middels autorisatie- en toegangscodes worden beveiligd. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van reeds bij het Kadaster, als uitvoerende dienst voor een aantal basisregistraties, aanwezige ervaring ten aanzien van het beveiligd uitwisselen van elektronische informatie. De voorwaarden voor toegang tot en aansluiting op het systeem zullen in het kader van de voorbereiding van de op de wet gebaseerde ministeriële regeling vooraf nog worden voorgelegd aan het NCTB en de AIVD.
Verder is in dit kader van belang dat het systeem van informatie-uitwisseling beoogt graafschades en daarmee onveilige situaties zoveel mogelijk te voorkomen. Zo voorziet het wetsvoorstel (artikel 13) erin dat specifieke voorzorgsmaatregelen worden getroffen voor netten met een gevaarlijke inhoud dan wel met een grote waarde.
Tenslotte kan worden opgemerkt dat beheerders die een net beheren op grond van een wettelijke taak ook een verantwoordelijkheid hebben voor de kwaliteit, met inbegrip van de veiligheid, van dat net. Deze netbeheerders nemen derhalve maatregelen ten behoeve van de veiligheid van hun netten.
Tegen deze achtergrond kan het oordeel zijn dat de beveiliging ten aanzien van ondergrondse netten met bovenstaande maatregelen afdoende is zeker gesteld.
In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie welke kaartondergrond zal worden voorgeschreven, merk ik op dat ik voornemens ben hiervoor de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) aan te wijzen. Netbeheerders, Kadaster, gemeenten, provincies en waterschappen hebben de nodige inspanningen verricht binnen het verband van de GBKN-LSV om deze landelijk dekkende grootschalige basiskaart tot stand te brengen. De grote schaal (1:500) van de GBKN is nodig om de ligging van kabels en leidingen voldoende nauwkeurig te kunnen aanduiden. Voor de GBKN als kaartondergrond is overigens ook geen landsdekkend alternatief beschikbaar. De minister van VROM is bovendien van plan de GBKN aan te wijzen als basisregistratie. Aanwijzing van de GBKN als kaartondergrond voor de informatie-uitwisseling voor ondergrondse netten sluit hierop aan.
De leden van de Commissie vroegen naar de positie van gemeenten die al een geavanceerd en kwalitatief goed informatiesysteem hebben in relatie tot het wetsvoorstel. Zij vroegen dit mede in het licht van de door de vier grote gemeenten gestelde vragen ten aanzien van de verplichte informatie-uitwisseling betreffende huisaansluitingen van de riolering, zoals uiteengezet in hun brief van 12 september 2007 (griffienummer 139051).
Voor zover de vraag betrekking heeft op huisaansluitingen van de riolering merk ik op dat het juist voor gemeenten die reeds over goede informatie over hun rioolnet beschikken, weinig belastend zal zijn om liggingsgegevens over huisaansluitingen te moeten verstrekken.
Voor het overige stel ik vast dat het beoogde wettelijke stelsel met reden is gebaseerd op een landelijk, uniform systeem van informatie-uitwisseling waarbij de netbeheerder verantwoordelijk is voor de juistheid van de gegevens. Rotterdam heeft als enige Nederlandse gemeente een geavanceerd en kwalitatief goed registratiesysteem van alle binnen de gemeente aanwezige ondergrondse kabels en leidingen. Ik acht het wenselijk dat het wettelijke stelsel ook in Rotterdam wordt uitgevoerd, maar tegelijkertijd moet de aanwezige kwaliteit van de liggingsgegevens van in Rotterdam gelegen netten behouden blijven. Uiteraard moet worden vermeden dat de bij graafwerkzaamheden betrokken partijen met twee aparte informatie-uitwisselingssystemen te maken krijgen. Hiervoor zijn binnen het wettelijk stelsel verscheidene mogelijkheden. Zo kan de gemeente Rotterdam met netbeheerders afspreken dat de thans bij de gemeente beschikbare informatie wordt overgeplaatst naar de gegevensbestanden van de desbetreffende netbeheerders voor zover netbeheerders niet over gegevens van dezelfde kwaliteit beschikken als de gemeente Rotterdam. Ook is het denkbaar dat netbeheerders met netten in Rotterdam het verstrekken van informatie over hun netten uitbesteden aan de gemeente Rotterdam, waarbij de gemeente (al dan niet tijdelijk) optreedt namens de betreffende netbeheerders in Rotterdam. Betrokken partijen kunnen hierover in gezamenlijk overleg en op relatief korte termijn tot een praktische oplossing komen. Op zich blijft het mogelijk dat de gemeente Rotterdam in het belang van de ondergrondse ordening of van de openbare orde een gemeentelijke aanpak volgt ten aanzien van graafwerkzaamheden, bijvoorbeeld door middel van een vergunningstelsel. Uiteraard moet de consistentie met de wettelijke informatie-uitwisseling daarbij worden gewaarborgd.
De leden van de CDA- en PvdA-fracties vroegen omtrent het kosten-baten onderzoek ten aanzien van de informatie-uitwisseling over huisaansluitingen. Zoals toegezegd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2006/07, 30 475, nr. 33) zal binnen twee jaar een kosten-baten onderzoek worden gehouden naar de verschillende uitvoeringsmodaliteiten van informatie-uitwisseling over huisaansluitingen. Bij de uitwerking van dit onderzoek zullen zowel netbeheerders als grondroerders worden betrokken door middel van het Kabels en Leidingen Overleg.
De leden van de fracties van de SGP en ChristenUnie vroegen om een reactie op de in de brief van het Platform Netbeheerders gestelde vragen. Hiervoor verwijs ik naar de bovenstaande beantwoording op de vragen betreffende het algemeen verbindend verklaren van de CROW-richtlijn, de reikwijdte van het begrip «gebieden» in artikel 23, onder a, van het wetsvoorstel, de betekenis van de «opgedragen taak» in artikel 7, tweede lid, van het wetsvoorstel, de inwerkingtreding van de graafmeldingsplicht en het kosten-baten onderzoek ten aanzien van de verschillende mogelijkheden van informatie-uitwisseling over huisaansluitingen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20072008-30475-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.