K
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 juni 2008
Gelet op artikel 91 van de Wet op de beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
(Wet BIG) doe ik u hierbij toekomen een ontwerp van een algemene maatregel
van bestuur, houdende periodieke registratie van op grond van artikel 3 van
de Wet BIG ingeschreven beroepsbeoefenaren in het BIG-register1. Voorts is de nota van toelichting bijgevoegd.
Het onderhavige besluit strekt tot nadere invulling van artikel 8 van
de Wet BIG (periodieke registratie)2. Dit artikel
is nog niet in werking getreden. Bij periodieke registratie gaat het om het
handhaven van een minimumnorm waaraan beroepsbeoefenaren tenminste moeten
voldoen om hun BIG-registratie te kunnen behouden. Deze minimumnorm kan behaald
worden door het opdoen van werkervaring dan wel door het volgen van scholing.
Door de invoering van periodieke registratie kan de patiënt beter worden
beschermd tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren
in de individuele gezondheidszorg.
In de onderhavige algemene maatregel van bestuur worden achtereenvolgens
nadere regels gesteld met betrekking tot:
– de aanwijzing van de registers waarvoor de periodieke registratie
gaat gelden;
– de vastlegging van de registratieperiode (vijf jaar);
– de vastlegging van de werkervaringseis;
– welke stukken kunnen dienen als bewijs van de werkervaring dan
wel van de scholing;
– het tarief dat geldt voor periodieke registratie (€ 85,–);
– de overgangsregeling voor de aanvangsdatum van de eerste registratieperiode.
Tevens regelt de algemene maatregel van bestuur dat zij die ingeschreven
hebben gestaan in het BIG-register en daaruit zijn verwijderd wegens het niet
voldoen aan de eisen gesteld in artikel 8 van de Wet BIG, hun gewezen titel
ook na doorhaling uit het register mogen blijven gebruiken onder
vermelding van de toevoeging «niet praktiserend« achter de voormalige
titel. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de door uw voorganger gedane toezegging
aan de Eerste Kamer1.
De concrete invulling van artikel 8 van de Wet BIG is tot stand gekomen
in nauw overleg met de representatieve beroepsorganisaties van de beroepen
genoemd in artikel 3 van de wet BIG en de werkgevers- en werknemersorganisaties.
De nadere uitwerking van artikel 8 in de algemene maatregel van bestuur houdt,
gelet op de doelen die de invoering van periodieke registratie beoogt te bereiken,
zoveel mogelijk rekening met de wensen vanuit het veld.
Periodieke registratie zal in de eerste fase van kracht worden voor de
beroepsgroepen van de verpleegkundigen, de verloskundigen en de fysiotherapeuten.
Deze drie beroepsgroepen vormen in aantal tevens de grootste groep geregistreerde
beroepsbeoefenaren2. Daarna volgen in de tweede
fase de tandartsen, de apothekers, de artsen, de gezondheidszorgpsychologen
en de psychotherapeuten.
Nu bij de totstandkoming van dit besluit alle beroepsgroepen genoemd in
artikel 3 van de wet BIG betrokken zijn geweest, zal als uitgangspunt gelden
dat dit besluit zoveel mogelijk ook op hen van toepassing zal worden. Afwijkingen
zijn echter mogelijk, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de omvang van het
aantal uren werkervaring. Hierover zullen in de toekomst (vanaf 2009)
met hen nieuwe gesprekken plaatsvinden.
Een aantal onderwerpen wordt niet geregeld in de algemene maatregel van
bestuur maar in een nog op te stellen ministeriële regeling. Het betreft
de aard van de werkzaamheden die kunnen meetellen voor periodieke registratie,
de invulling van de gelijkstellingsbepaling, bedoeld in artikel 8, zevende
lid (nieuw), en de nadere invulling van de scholingseis.
Er wordt naar gestreefd dit besluit met ingang van 1 januari 2009
in werking te laten treden. Dit zal gebeuren tegelijkertijd met artikel 8
van de wet BIG, met de wet van 7 juni 2007 tot wijziging van artikel
8 en met de ministeriële regeling.
Ik wil u vragen uw commentaar voor eind september aan mij kenbaar te maken.
De termijn van 13 weken van de voorhangprocedure is met een aantal weken verlengd
in verband met het reces van uw Kamer.
Het ontwerp is, overeenkomstig de wettelijke verplichting daartoe, toegezonden
aan de Tweede Kamer en in de Staatscourant bekend gemaakt.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink