D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 15 april 2008
De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het
maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere
vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met waardering kennis genomen van
de gedegen beantwoording van de in dezen gestelde vragen. Zij hebben niettemin
nog enige vervolgvragen. Deze betreffen met name de vraag op welke wijze de
regering stuurt of controle uitoefent op de kwaliteit van de publieke eerstelijns
dienstverlening. Deze vraag is ingegeven door het feit dat «kwaliteit»
bij een product als rechtshulp vaak lastig definieerbaar is, alsmede door
de mededeling dat ongeveer 85% van de bij het juridisch loket binnenkomende
vragen zonder doorverwijzing wordt afgedaan.
Welke vragen zijn bij de berekening van dit percentage meegeteld, zo vroegen
deze leden zich af. Betreft het hier alle klantcontacten, dus inclusief telefonische
vragen, b.v. waar het loket gevestigd is, alsmede het aantal malen dat de
website wordt geraadpleegd? Of wordt uitsluitend het aantal geturfd van rechtzoekenden
die het loket daadwerkelijk (dus niet enkel virtueel) bezoeken met een bepaalde
rechtsvraag?
Heeft de staatssecretaris, bij het controleren van de kwaliteit van de
dienstverlening – een thema waarover ook de CDA-fractie een vraag heeft
gesteld – een zeker streefcijfer voor ogen aan doorverwijzen naar de
tweede lijn, dan wel zelf binnen de loketten afdoen? Dat wil zeggen, heeft
zij als indicator of er binnen de loketten adequaat rechtshulp wordt verleend –
waaronder deze leden behalve de juridische advisering óók verstaan
het tijdig en waar nodig doorverwijzen – een bepaald percentage waarvan
het reëel is c.q. waarvan het optimaal zou zijn, dat dit binnen de context
van het loket wordt afgedaan dan wel naar de tweede lijn wordt doorverwezen?
Zo nee, zou zij dit eigenlijk niet moeten hebben? Zo ja, welk aandeel is dit,
uitgesplitst per rechtsgebied (strafrecht, familierecht, arbeidsrecht etc.)?
De vraag van deze leden is mede ingegeven door het feit dat een meting
van klanttevredenheid wel iets zegt over de vraag of de rechtzoekende zelf
een goed gevoel heeft overgehouden aan de wijze waarop zijn rechtsvraag is
aangepakt, maar niet of dit ook met de juiste deskundigheid is gebeurd. Deelt
de staatssecretaris dit? Hoe, anders gezegd, definieert zij het beleidsadagium «toegang
tot recht»? Is in haar visie, de missie van het nieuwe stelsel volbracht
als mensen met rechtsvragen deze op enigerlei wijze beantwoord zien, of moet
dat antwoord ook in zoveel mogelijk gevallen zo dicht mogelijk bij «het
juiste antwoord» gelegen zijn? Zo het dit laatste is, op welke wijze
laat dit zich meten c.q. wordt dit gemeten?
De leden van de commissie Justitie zien de reactie van de staatssecretaris
met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Van Dooren
XNoot
1Samenstelling:
Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), voorzitter,
Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Westerveld
(PvdA), vice-voorzitter, Russell (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters
(SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de
Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik
(GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA) en Duthler (VVD).