30 218
Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie

L
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 augustus 2008

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie op 22 mei 20071 heb ik toegezegd de mogelijkheden voor de bevordering van burgerparticipatie in de Wet ruimtelijke ordening te bekijken. Door middel van deze brief stel ik u op de hoogte van de wijze waarop ik invulling heb gegeven aan deze toezegging.

Zowel mondeling als schriftelijk is er door u uitgebreid met mij stilgestaan bij het onderwerp burgerparticipatie. Dit heeft geresulteerd in de volgende (wettelijke) regelingen c.q. maatregelen:

• In het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 1.3.1 een bepaling opgenomen terzake van de melding van ruimtelijke ontwikkelingsinitiatieven vergelijkbaar met de regeling in de Wet milieubeheer. Dit betreft de fase van de vroege planvoorbereiding. In Kamerstukken II, 2007–08, 30 218, nr. 24 (in afschrift aan u gezonden op 18 september 2007) merk ik hierover op pagina 13 op:

«Over de inspraak bij de totstandkoming van het inpassingsplan en het projectbesluit merk ik het volgende op. In het ontwerpbesluit zoals dat aan uw Kamer is toegezonden, is bepaald dat – net als bij het bestemmingsplan – in de toelichting bij een inpassingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een projectbesluit een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de totstandkoming van het plan respectievelijk besluit zijn betrokken. Zoals ik reeds bij de behandeling van het wetsvoorstel Grondexpoitatiewet in de Eerste Kamer heb aangegeven, vind ik burgerparticipatie bij ruimtelijke besluitvorming belangrijk. De wijze waarop die thans in het ontwerpbesluit is vormgegeven geeft elke overheid de ruimte om aan die burgerparticipatie concreet vorm en inhoud te geven. Toch merk ik dat er een behoefte leeft om voorafgaande aan ruimtelijke besluitvorming meer garanties te geven voor tijdige informatie aan en betrokkenheid van burgers. In de nota naar aanleiding van het verslag betreffende de Invoeringswet Wro kondigde ik aan nog voorstellen voor versterking hiervan te zullen presenteren. Na overleg met het IPO, de VNG en de Neprom heb ik besloten in het nieuwe Bro een bepaling opnemen voor ruimtelijke ontwikkelingsinitiatieven die vergelijkbaar is met de meldingsplicht in artikel 7.11c Wet milieubeheer en de in voorbereiding zijnde wijziging daarvan (modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage). Het betreft dan de fase van vroege planvoorbereiding.

De bepaling regelt een meldingsplicht voor ontwikkelingsinitiatieven, inhoudende de verplichte kennisgeving van het voornemen tot het voorbereiden van een plan en de verplichting tot het organiseren van participatie met burgers en maatschappelijke organisaties in de zogenaamde voorfase.»

• Daarnaast is in het Besluit ruimtelijke ordening een zogenaamde verantwoordingsplicht opgenomen ten aanzien van structuurvisies, bestemmingsplannen en projectbesluiten. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat in een structuurvisie, in een toelichting behorend bij een bestemmingsplan en in een ruimtelijke onderbouwing behorend bij een projectbesluit, dient te worden aangegeven hoe burgers en maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de voorbereiding daarvan. Met deze bepaling wordt beoogd de betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties te garanderen, zonder tot in detail voor te schrijven hoe deze betrokkenheid dient te worden vormgegeven.

In de nota van toelichting behorend bij het Besluit ruimtelijke ordening wordt hierover het volgende opgemerkt:

«Tenslotte is ervoor gekozen om in het Bro ten aanzien van de inspraak en participatie van burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van de structuurvisie een verantwoordingsplicht op te nemen: in artikel 2.1.1 is bepaald dat bij de structuurvisie moet worden aangegeven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij die voorbereiding zijn betrokken.» (p. 27)

en

«Tenslotte geldt ook voor de toelichting bij een bestemmingsplan en de ruimtelijke onderbouwing van een projectbesluit een verantwoordingsplicht ten aanzien van de participatie, in die zin dat daarin dient te worden beschreven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding zijn betrokken.» (p. 29)

• In mijn brief aan Uw Kamer d.d. 4 december 20071 merk ik ten aanzien van burgerparticipatie onder andere het volgende op:

«In de parlementaire stukken met betrekking tot de nieuwe Wro en het nieuwe Bro hebben mijn voorgangers en ik herhaaldelijk benadrukt grote waarde te hechten aan het betrekken van burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van structuurvisies, bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten.»

en

«Voorts heb ik aangekondigd om ten aanzien van niet-merplichtige visies, plannen en besluiten in aansluiting op de in de Wet milieubeheer opgenomen regeling in het nieuwe Bro een meldingsregeling te zullen opnemen voor initiatieven die kunnen leiden tot wijziging van geldende plannen. Op deze wijze geldt voor alle ruimtelijke plannen eenzelfde regeling. De regeling zal alsnog worden opgenomen in het ontwerp-Bro zoals dat aan de Raad van State voor advies zal worden voorgelegd. Daarnaast bevat het ontwerp-Bro ten aanzien van structuurvisies, bestemmingsplannen en projectbesluiten een verantwoordingsplicht met betrekking tot de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding zijn betrokken. Met de hiervoor genoemde bepalingen en de toelichting daarop in de parlementaire stukken hebben we naar mijn mening een adequate wettelijke regeling die enerzijds recht doet aan de gewenste vorm- en procedurevrijheid van de inspraak en anderzijds aan de wens deze inspraak daadwerkelijk te laten plaatsvinden.»

Op de wijze zoals hierboven beschreven is naar mijn mening in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening een goede invulling gegeven aan het doel en de inhoud van de desbetreffende toezegging.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

J. M. Cramer


XNoot
1

Handelingen I 2007–2008, nr. 30, blz. 927–940, 948–956 en 966–975

XNoot
1

Opgenomen in het Verslag van een schriftelijk overleg, Kamerstukken I2007–2008, 28 916 / 30218, letter I

Naar boven