30 143
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

18 december 2007

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is aanvullende bepalingen op te nemen in het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In het Eerste Boek komt titel IIIa te luiden:

TITEL IIIA HET SLACHTOFFER

EERSTE AFDELING RECHTEN VAN HET SLACHTOFFER

Artikel 51a

1. Als slachtoffer wordt aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Met het slachtoffer wordt gelijkgesteld de rechtspersoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.

2. De officier van justitie draagt zorg voor een correcte bejegening van het slachtoffer.

3. Aan het slachtoffer dat daarom verzoekt, wordt door de politie en de officier van justitie mededeling gedaan van de aanvang en voortgang in de zaak tegen de verdachte. In het bijzonder wordt ten minste door de politie schriftelijk mededeling gedaan van het afzien van opsporing of het inzenden van een proces-verbaal tegen een verdachte. De officier van justitie doet schriftelijk mededeling van de aanvang en de voortzetting van de vervolging, van de datum en het tijdstip van de terechtzitting en van de einduitspraak in de strafzaak tegen de verdachte. In daartoe aangewezen gevallen en in ieder geval indien sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, vierde lid, doet hij desgevraagd tevens mededeling van de invrijheidstelling van de verdachte of veroordeelde.

4. Op verzoek van het slachtoffer wordt tevens mededeling gedaan van de mogelijkheden volgens welke hij schadevergoeding kan verkrijgen.

Artikel 51b

1. Op verzoek van het slachtoffer wordt door de officier van justitie toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt deze toestemming verleend door het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd en overigens door de officier van justitie.

2. Het slachtoffer kan aan de officier van justitie verzoeken documenten die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier toe te voegen.

3. In het belang van het onderzoek, dan wel in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, van de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, kan de officier van justitie de kennisneming van bepaalde processtukken of het toevoegen van documenten weigeren.

4. Bij toepassing van het derde lid doet de officier van justitie schriftelijk mededeling van zijn beslissing aan het slachtoffer. Binnen veertien dagen na deze mededeling kan het slachtoffer een bezwaarschrift indienen bij het gerecht waartoe de officier van justitie behoort. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk.

5. De wijze waarop de kennisneming van de processtukken geschiedt, kan worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

6. Het slachtoffer kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ter griffie afschrift krijgen overeenkomstig het bij of krachtens artikel 17 van de Wet tarieven in strafzaken bepaalde.

Artikel 51c

1. Het slachtoffer kan zich doen bijstaan.

2. Het slachtoffer kan zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn, of door een gemachtigde die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft.

3. Indien het slachtoffer de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, kan hij zich laten bijstaan door een tolk.

Artikel 51d

De artikelen 51a tot en met 51c zijn van overeenkomstige toepassing op de nabestaanden, bedoeld in artikel 51e, tweede lid, en op de personen, bedoeld in artikel 51f, tweede lid.

Artikel 51e

1. Het slachtoffer of een nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het vierde lid bij hem teweeg hebben gebracht. Van het voornemen daartoe geeft hij voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie, opdat deze hem tijdig kan oproepen.

2. Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het eerste lid in aanmerking komen, behoren:

a. de echtgenoot of geregistreerde partner of levensgezel, bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze;

b. de bloedverwanten in de rechte lijn in de eerste graad en bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze, de bloedverwanten in de zijlijn in de tweede graad.

3. Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Hetzelfde geldt voor de minderjarige die die leeftijd nog niet heeft bereikt en die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.

4. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 273f, eerste lid, 285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

TWEEDE AFDELING SCHADEVERGOEDING

Artikel 51f

1. Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de daar bedoelde vorderingen.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen zich eveneens voor een deel van hun vordering voegen.

4. Zij die om in een burgerlijk geding in rechte te verschijnen, bijstand behoeven of vertegenwoordigd moeten worden, hebben om zich overeenkomstig het eerste lid te voegen, in het strafproces de bijstand of vertegenwoordiging eveneens nodig. Een machtiging van de kantonrechter, als bedoeld in artikel 349, lid 1, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek, is voor die vertegenwoordiger niet vereist. Ten aanzien van de verdachte zijn de bepalingen betreffende bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, niet van toepassing.

Artikel 51g

1. Bij de mededeling op grond van artikel 51a, derde lid, dat vervolging tegen een verdachte wordt ingesteld, zendt de officier van justitie een formulier voor voeging toe. Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door Onze Minister van Justitie vastgesteld formulier en bevat de naam, voornamen, geboortedatum en woon- en verblijfplaats van de benadeelde partij.

2. De officier van justitie doet van de voeging zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de verdachte en, in het in het vierde lid bedoelde geval, aan diens ouders of voogd.

3. Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, bij de rechter uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling worden gedaan.

4. Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt zij geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd.

Artikel 51h

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende bemiddeling tussen de verdachte en het slachtoffer.

B

Artikel 163 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde, vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vijfde, zesde en zevende lid.

2. Er wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

4. Op zijn verzoek ontvangt de aangever een kopie van de aangifte dan wel een kopie van het proces-verbaal van aangifte.

C

Artikel 167, derde lid, vervalt.

D

Artikel 260 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien het slachtoffer of een nabestaande als bedoeld in artikel 51e, tweede lid, schriftelijk verzoekt om oproeping voor de uitoefening van het spreekrecht bedoeld in artikel 51e, geeft de officier van justitie daaraan gehoor.

2. De laatste zin van het derde lid komt te luiden:

Ook van de oproeping van het slachtoffer of een nabestaande voor de uitoefening van het spreekrecht, van de benadeelde partij voor zover dit nog niet op de voet van artikel 51g, tweede lid, is geschied en van een tolk wordt opgave gedaan.

E

Artikel 288a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

2. De voorzitter draagt zorg voor een correcte bejegening van het slachtoffer of de nabestaanden.

F

Artikel 302 komt te luiden:

Artikel 302

1. De voorzitter stelt het slachtoffer dat te kennen heeft gegeven gebruik te zullen maken van het spreekrecht, daartoe in de gelegenheid. Nadat het slachtoffer zijn verklaring heeft afgelegd, kunnen hem door de voorzitter en de rechters nadere vragen over zijn verklaring worden gesteld. Nadere vragen van de officier van justitie en de verdachte worden door tussenkomst van de voorzitter gesteld.

2. Indien meer nabestaanden van het slachtoffer te kennen hebben gegeven een verklaring te willen afleggen en zij geen overeenstemming hebben bereikt over wie van hen het woord zal voeren, beslist de rechtbank wie zij zal horen.

G

Artikel 334, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid van dat artikel tot tweede en derde lid.

H

De tweede afdeling A van titel VI van het Tweede Boek vervalt.

I

Artikel 361 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt hetgeen volgt na de woorden «door die partij» gewijzigd in: , de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt na «feit» ingevoegd: of door een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht, en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden.

3. Het derde lid, komt als volgt te luiden:

3. Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

4. Onder vernummering van het vijfde lid tot het zesde lid, wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

5. Indien de rechtbank de in artikel 51g, vierde lid, bedoelde vordering van de benadeelde partij gegrond oordeelt, dan wijst zij de vordering toe ten laste van de ouders of de voogd en veroordeelt zij hen de schade te vergoeden.

5. In het zesde lid wordt hetgeen volgt na de woorden «door de benadeelde partij» gewijzigd in: , de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt.

J

In het derde lid van artikel 413 en in het derde lid van artikel 414 wordt «artikel 302» vervangen door artikel 51e.

K

Aan artikel 421 wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt:

5. Indien geen hoger beroep is ingesteld en tegen de vordering op de voet van artikel 51g, vierde lid, verweer is gevoerd door de ouders of voogd van de veroordeelde, kunnen deze tegen de toewijzing van de vordering in hoger beroep komen bij het gerechtshof. De tweede afdeling van de Zesde Titel van Boek II is niet van toepassing. De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep zijn van overeenkomstige toepassing. Voor het geding wordt geen vast recht geheven.

L

Aan artikel 495b, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt: Aan het slachtoffer of de nabestaanden van het slachtoffer wordt toegang verleend, tenzij de voorzitter wegens bijzondere redenen anders beslist.

M

Artikel 496 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. De ouders of de voogd zijn verplicht tot bijwoning van de terechtzitting. Zij worden daartoe opgeroepen. Bij de oproeping wordt hun kennisgegeven, dat, indien zij niet aan deze verplichting voldoen, het gerecht hun medebrenging kan gelasten.

2. Aan het tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, die luidt:

In het in artikel 51g, vierde lid, bedoelde geval kunnen de ouders of de voogd vragen stellen aan een getuige of deskundige, maar alleen betreffende de vordering tot schadevergoeding; zij worden in de gelegenheid gesteld verweer te voeren tegen die vordering.

3. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het vijfde en zesde lid, worden drie leden ingevoegd, die luiden:

2. Indien de ouders of voogd van een van misdrijf verdachte minderjarige in gebreke blijven op de terechtzitting te verschijnen, stelt het gerecht, tenzij aanstonds van nietigheid van de dagvaarding, niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of onbevoegdheid van het gerecht blijkt, het onderzoek tot een bepaalde dag uit en beveelt het tevens hun medebrenging. Het gerecht kan echter indien van hen geen woon- of verblijfplaats bekend is of op grond van bijzondere omstandigheden het geven van een bevel tot medebrenging achterwege laten.

3. Indien de ouders of voogd van een van overtreding verdachte minderjarige in gebreke blijven op de terechtzitting te verschijnen, kan het gerecht, indien het hun aanwezigheid bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting wenselijk acht, hun medebrenging gelasten.

4. Indien de ouders of voogd in gebreke blijven op de terechtzitting te verschijnen, zet het gerecht het onderzoek daarna voort, tenzij het de medebrenging tegen een nader tijdstip gelast.

N

In artikel 500, eerste lid, wordt «495b tot en met 498» vervangen door: 495b, 496, eerste lid, tweede volzin, vijfde en zesde lid, 497 en 498.

O

Artikel 561, vierde lid, vervalt.

P

In artikel 577, eerste lid, wordt de zinsnede «artikelen 561, tweede, derde en vierde lid,» vervangen door: artikelen 561, tweede en derde lid,

Q

Artikel 592a wordt als volgt gewijzigd: Hetgeen volgt na de woorden «door de benadeelde partij» wordt gewijzigd in: , de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 36f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt na «veroordeeld» ingevoegd: of waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht.

2. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

6. Indien de veroordeelde voor een misdrijf niet of niet volledig binnen acht maanden na de dag waarop het vonnis of arrest, waarbij de maatregel bedoeld in het eerste lid is opgelegd, onherroepelijk is geworden, aan zijn verplichting heeft voldaan, keert de staat het resterende bedrag uit aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze uitkering gedurende een in deze algemene maatregel van bestuur te bepalen tijd wordt beperkt tot slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven. Bij algemene maatregel van bestuur kan tevens worden bepaald dat aan de uit te keren bedragen een bovengrens van € 5 000 of hoger wordt gesteld met dien verstande dat deze bovengrens niet geldt voor de uitkering aan slachtoffers van een gewelds- of zedenmisdrijf. De staat verhaalt het uitgekeerde bedrag, verhoogd met 15% in verband met de kosten van inning, op de veroordeelde. Bij dit verhaal is artikel 24b niet van toepassing.

ARTIKEL III

De Wet schadefonds geweldsmisdrijven wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid komt artikel 6, derde lid, te luiden:

3. Het Centraal Justitieel Incassobureau deelt acht maanden na de dag dat het vonnis of arrest waarbij de maatregel, bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, onherroepelijk is geworden, aan de benadeelde en aan het fonds mee dat de tenuitvoerlegging van die maatregel niet of niet geheel is voltooid. Het fonds keert het resterende bedrag na ontvangst van de hiervoor bedoelde mededeling uit.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 6 februari 2003 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met de vergoedbaarheid van schade als gevolg van het overlijden of ernstig en blijvend letsel van naasten (28 781), op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet tot wet is verheven en in werking is getreden, komt artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering te luiden:

2. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het strafbare feit ernstig en blijvend letsel heeft, kunnen zich tevens voegen de personen, bedoeld in artikel 107, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de in het eerste lid, onder b, van dat artikel bedoelde vordering. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, terzake van de daar bedoelde vorderingen.

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 februari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering (elektronische aangiften en processen-verbaal) (29 438) op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet tot wet is verheven en in werking is getreden, komt artikel 164, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering te luiden:

2. Artikel 163, tweede lid, derde lid – met uitzondering van de tweede en derde volzin – en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VI

Indien deze wet in werking treedt voor het tijdstip waarop de Wet OM-afdoening in werking treedt, wordt de Wet OM-afdoening als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:

Aan artikel 51f wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt:

5. Indien de officier van justitie een vervolging instelt of voortzet, doet hij de benadeelde partij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling. Indien de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, deelt de officier van justitie de benadeelde partij zo spoedig mogelijk het tijdstip van behandeling mee.

B

In artikel I, onderdeel N, artikel 257d, vijfde lid wordt «artikel 51b, eerste lid,» vervangen door: artikel 51g, tweede lid,

ARTIKEL VII

Indien de Wet OM-afdoening in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt aan artikel I, onderdeel A, artikel 51f, van deze wet een vijfde lid toegevoegd dat luidt:

5. Indien de officier van justitie een vervolging instelt of voortzet, doet hij de benadeelde partij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling. Indien de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, deelt de officier van justitie de benadeelde partij zo spoedig mogelijk het tijdstip van behandeling mee.

ARTIKEL VIII

Indien de Wet OM-afdoening in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in artikel 257d, vijfde lid «artikel 51b, eerste lid,» vervangen door: artikel 51g, tweede lid,

ARTIKEL IX

Indien de Wet van 24 mei 2007 tot wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Stb. 192) in werking is getreden op het moment waarop deze wet in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

Artikel I, onderdeel O, komt te luiden:

O

Artikel 561, vierde en vijfde lid, vervallen.

ARTIKEL X

Artikel I, onderdeel I, onder 2, en artikel II, onder 1, zijn niet van toepassing op strafbare feiten die zijn begaan voor het moment van inwerkingtreding van deze wet. Ten aanzien van die feiten blijft het recht van toepassing zoals het gold voor inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL XI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven