29 976 (R 1780)
Goedkeuring en uitvoering van het op 25 mei 2000 te New York totstandgekomen Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 26 augustus 2008

De regering dankt de fracties van de PvdA en van de SP voor de betoonde belangstelling voor dit wetsvoorstel en hun bijdragen. Op de gemaakte opmerkingen en de gestelde vragen antwoordt de regering als volgt.

Toepassing militair strafrecht

Aspirant militaire ambtenaren zijn ingevolge de definitiebepaling van artikel 60 van het Wetboek van Militair Strafrecht militairen in de zin van de wet. Op de Nederlandse militair en dus ook op de aspirant militair zijn naast de Nederlandse strafwet ook van toepassing het Wetboek van Militair Strafrecht, de Wet militair tuchtrecht en de Wet militaire strafrechtspraak. Op grond van de artikelen 1 en 6 van het Wetboek van Militair Strafrecht zal de rechter, indien daartoe aanleiding bestaat, de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen uit het Wetboek van Strafrecht toepassen.

Niet alleen in het materiële militaire strafrecht, maar ook in het formele militaire strafprocesrecht wordt recht gedaan aan de bijzondere positie van de minderjarige militair. Zo verklaart artikel 39 van de Wet militaire strafrechtspraak voor zaken betreffende minderjarigen, die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, een groot aantal bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering inzake de strafvordering betreffende jeugdige personen van overeenkomstige toepassing. Op deze wijze wordt ook in een strafprocedure voor de Militaire Kamer recht gedaan aan de bijzondere positie van de minderjarige militair. De berechting van aspirant militairen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, is derhalve volledig in overeenstemming met het Verdrag inzake de rechten van het kind.

Toepassing militair tuchtrecht

Ten aanzien van de verhouding van de Wet militair tuchtrecht tot het Verdrag inzake de rechten van het kind wordt opgemerkt dat de Wet militair tuchtrecht een aantal in de wet omschreven gedragsregels bevat. Daarnaast bevat de Wet militair tuchtrecht regels die voorschrijven op welke wijze de tuchtprocedure moet worden gevoerd en welke sancties aan een militair kunnen worden opgelegd. De sancties uit het militair tuchtrecht zijn van zodanige aard dat van strijdigheid met het Verdrag inzake de rechten van het kind geen sprake kan zijn. Ik moge ten overvloede verwijzen naar het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Wet militair tuchtrecht1.

Leerplicht en kwalificatieplicht

Op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA met betrekking tot de startkwalificatie antwoordt ondergetekende, dat onder startkwalificatie wordt verstaan een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Voor een sollicitatie bij de krijgsmacht is het in het bezit hebben van minimaal een VMBO diploma een vereiste. Degenen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt zullen veelal via de opleiding «Vrede en Veiligheid» aan een ROC instromen in de krijgsmacht. Dit is een opleiding op het niveau MBO-2. Deze jongeren hebben derhalve een startkwalificatie.

Voorzover instromende 17-jarigen alleen een VMBO diploma hebben, en dus nog niet in het bezit zijn van een startkwalificatie, merkt ondergetekende op dat één van de pijlers onder het Flexibel Personeelssysteem (FPS) is, dat Defensie aan de militair wil garanderen dat hij op elk moment van de loopbaan, door de (militaire) opleiding en verworven competenties, beschikt over een relevante arbeidsmarktkwalificatie. Daarbij wordt rekening gehouden met de ervaring, leeftijd, beroepskeuze en arbeidsmarktregio van keuze van de militair. Op deze wijze gaat het ministerie van Defensie verder dan alleen het in de gelegenheid stellen te voldoen aan de kwalificatieplicht.

Het oproepen van 17-jarige dienstplichtigen

Aan de fractie van de PvdA antwoordt ondergetekende, dat de Dienstplichtwet niet is opgeschort, maar ingetrokken (artikel 41 Kaderwet Dienstplicht). De Kaderwet dienstplicht kent geen voorziening voor het oproepen van 17-jarigen, zodat zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat de opschorting van de opkomstplicht zou worden opgeheven, de door de fractie van de PvdA bedoelde situatie zich niet kan voordoen.

De regering onderschrijft de opvatting, dat ernaar gestreefd moet worden om te allen tijde te voorkomen dat kinderen betrokken raken bij gewapende conflicten. De regering is dan ook van mening, dat juist vanwege de in de wet opgenomen waarborgen die voorkomen dat aspirant militaire ambtenaren op enigerlei wijze betrokken kunnen raken bij gewapende conflicten, het regeringsbeleid volledig in overeenstemming is met zowel de letter als de geest van het Protocol.

Gewetensbezwaren

Op de vraag van de fractie van de PvdA met betrekking tot gewetensbezwaren antwoordt ondergetekende het volgende. Als gevolg van een uitspraak van de Raad van State wordt het standpunt ingenomen, dat de Wet gewetensbezwaren militaire dienst, althans artikel 9, derde lid, van die wet, ook van toepassing is op vrijwillig dienende militairen. Zij is dan ook eveneens van toepassing op aspirant militairen. Dit is evenwel zonder praktische betekenis, aangezien in het voorgestelde artikel 1a, vierde lid, is vastgelegd, dat de periode van aanstelling als aspirant militair ambtenaar in zijn geheel deel uitmaakt van de proeftijd voor een aanstelling als militair ambtenaar. Het is het kenmerk van de proeftijd, dat de betrokken (aspirant) militair op elk moment tijdens de proeftijd te kennen kan geven het dienstverband met het ministerie van Defensie te willen beëindigen. Hoewel het dienstverband (om administratieve redenen) dan na een maand formeel wordt beëindigd, zal de aspirant militair de opleiding onmiddellijk staken en zullen hem geen werkzaamheden of diensten meer worden opgedragen. Er vindt geen toetsing plaats van de beweegredenen van het verzoek. Men komt daardoor ook niet toe aan een toetsing of eventuele ontstane bezwaren moeten worden aangemerkt als gewetensbezwaren in de zin van de wet.

Kindsoldaten en internationale operaties

Ten aanzien van de vraag van de fractie van de PvdA met betrekking tot Nederlands bevel over buitenlandse strijdkrachten die wel kindsoldaten inzetten, merkt ondergetekende op, dat de inzet van Nederlandse militairen in verschillende internationale verbanden kan geschieden, via bijvoorbeeld de Verenigde Naties, de NAVO of de EU. Indien blijkt dat Nederland het commando zal voeren over troepen waarvan mogelijk soldaten onder de 18 jaar deel kunnen uitmaken, zal dit met het betrokken land worden opgenomen. De Nederlandse commandant zal daarbij stellen dat, gelet op de verplichtingen van het Protocol, door Nederland niet wordt geaccepteerd dat er minderjarigen onder zijn bevel staan.

Kindsoldaten wereldwijd

De leden van de fractie van de PvdA informeren naar de opstelling en de bijdrage van de regering in multilateraal en bilateraal verband. Nederland heeft zich steeds expliciet uitgesproken tegen elke vorm van het gebruik van kindsoldaten. Nederland onderschreef de Cape Town Principles (1997), de Paris Principles (2007) en de recente VN Resolutie 1612, die allen in de scherpst mogelijke verwoordingen de inzet van kindsoldaten veroordelen en de lidstaten oproepen dit misbruik een halt toe te roepen. Deze documenten blijven leidend voor de Nederlandse inzet op dit thema. Nederland is bovendien actief op het specifieke gebied van meisjes en gewapend conflict: het Nederlands Nationaal Actieplan inzake de implementatie van VN-resolutie 1325 is evenzeer op meisjes van toepassing als op volwassen vrouwen, en zet ondermeer uiteen hoe met hen omgesprongen dient te worden bij demobilisatieprocessen.

Tijdens het EU-voorzitterschap in 2004 heeft Nederland zich ingespannen voor de daadwerkelijke implementatie van de sinds 2003 bestaande «EU-richtlijnen op het gebied van Kinderen en Gewapend Conflict», waarin relevante EU-functionarissen (hoofden van EU-vertegenwoordigingen, hoofden van civiele missies, en hoofden van militaire missies) gevraagd wordt regelmatig te rapporteren over relevante aspecten. Nederland levert verder steun aan diverse organisaties, waaronder War Child, ZOA en de Coalition to Stop the Use of Child Soldiers, voor opvang en demobilisatie van kindsoldaten en het voorkomen van hun rekrutering in ondermeer Burundi, Oeganda en Sri Lanka. Verder is Nederland een van de grootste donoren van UNICEF’s Child Protection Global Funds (met $ 24 miljoen tussen 2006 en 2009), van waaruit deze organisatie duizenden kindsoldaten heeft gedemobiliseerd en gereïntegreerd in hun leefgemeenschappen in ondermeer Afghanistan, Colombia, Cote d’Ivoire en Soedan. Tussen 2006 en 2010 wordt $ 201 miljoen besteed aan UNICEF’s programma Education in Emergencies and Post-Crisis Transitions, van waaruit onder andere voormalige kindsoldaten onderwijs en training ontvangen. Ten slotte verdient het MDRP, het ontwapening- en demobilisatieprogramma van de Wereldbank in de Grote Meren, een speciale vermelding. Nederland is een van de grootste donoren van dit programma, dat in ondermeer de Democratische Republiek Congo, Burundi, Rwanda en Oeganda duizenden kindsoldaten heeft gedemobiliseerd.

Geestelijke en morele stabiliteit

Aan de leden van de fractie van de PvdA antwoordt ondergetekende, dat geestelijke en morele stabiliteit een aspect is waar bij de keuring op wordt geselecteerd en dat dus ook 17 jarigen daarop worden getest en geselecteerd. Aangezien zij zowel fysiek als psychisch nog in ontwikkeling zijn, wordt onderkend dat zij zich nog kunnen ontwikkelen en dat derhalve bij de selectie een uitspraak wordt gedaan over hun opleidbaarheid en de mogelijkheid om gevormd te worden. Ten aanzien van degenen die door de selectie komen, kan gesteld worden dat zij, door de training en opleiding die zij als militair ontvangen, gevormd worden tot volwassen en competente militairen. Omdat dit ontwikkelingsproces bij de een sneller plaatsvindt dan bij de ander, zou een arbitrair herkeuringsmoment op 18 jaar, hetgeen voor betrokken kandidaten meestal slechts enkele maanden na de selectie zou zijn, geen toegevoegde waarde hebben op de oorspronkelijke uitkomst. Ondergetekende wijst er overigens op, dat van het maken van fouten tijdens oefeningen juist een lerend effect uitgaat en dat dit derhalve niet negatief beoordeeld mag worden. Voorts zij erop gewezen, dat alvorens een militair wordt uitgezonden, door diens commandant in overleg met het sociaal medisch team van de eenheid wordt bezien, of betrokkene geschikt is om te worden uitgezonden.

Aan de leden van de fractie van de SP wordt geantwoord, dat geen onderzoek wordt gedaan naar eventuele psychologische effecten van het enkele malen tijdens de opleiding, op een schietbaan, schieten met scherpe munitie. Nog afgezien van het feit dat niet valt in te zien hoe een en ander gemeten zou moeten worden, wijst ondergetekende erop dat het schietonderricht voornamelijk plaatsvindt door middel van schietsimulatoren en/of door middel van verfpatronen, en dat schieten met scherpe munitie daarvan slechts een beperkt onderdeel vormt.

Financiering militaire ethiek

Ofschoon de vraag van de fractie van de PvdA buiten het kader van dit wetsontwerp ligt, wijst ondergetekende erop, dat de training op morele normen en waarden geïntegreerd is in het totaal van de opleiding en training en structureel daarvan deel uitmaakt. Met name bij de voorbereiding op vredesmissies zijn deze aspecten deel van het oefen- en voorbereidingsprogramma (het zogenaamde «opwerkprogramma»). Er is dan ook geen sprake van een afzonderlijke financiering, omdat het deel uitmaakt van de opleiding en oefening van de militairen.

De staatssecretaris van Defensie,

J. G. de Vries


XNoot
1

TK, vergaderjaar 2007–2008, nr. 31 504 (R 1864).

Naar boven