29 849
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening)

K
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 mei 2008

In de nadere memorie van antwoord bij het aan de Wet OM-afdoening ten grondslag liggende wetsvoorstel heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd om in het algemeen te bezien op welke wijze in het Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket kan worden voorzien in een transparant mandateringssysteem van bevoegdheden van de officier van justitie. Tijdens de plenaire behandeling van dat wetsvoorstel in de Eerste Kamer (Handelingen I, 2005–2006, 36, blz. 1735), is toegezegd dat de daartoe strekkende algemene maatregel van bestuur aan de Eerste Kamer ter kennis zal worden gebracht, zodra deze tot stand is gekomen. In mijn brief van 15 augustus 2007 aan de Eerste Kamer heb ik aangegeven dat de voorbereiding van deze algemene maatregel van bestuur ter hand zal worden genomen op basis van een onderzoek naar de mandateringspraktijk bij het Openbaar Ministerie dat onder auspiciën van het Wetenschappelijk Onderzoeken Documentatiecentrum is verricht (Kamerstukken I 2006/07, 29 849, H). Het desbetreffende onderzoeksrapport heb ik op 3 oktober 2007 (kenmerk 5508184/07/6) aan de Eerste Kamer toegezonden.

Inmiddels wordt de herziening van het Wetboek van Strafvordering verder voortgezet. Grote onderdelen van die herziening zijn de afgelopen jaren afgerond, waaronder de regeling die door de Wet OM-afdoening in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen. Over de voortgang en planning van de herziening wordt de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd (laatst in mijn brief van 27 februari 2008, Kamerstukken II 2007/08, 29 271, nr. 7). Onderdeel van die herziening is de herstructurering van het vooronderzoek en de introductie van een institutioneel kader, waarin de taken en de positie van de verschillende procesdeelnemers (waaronder de officier van justitie) in het wetboek worden beschreven. Ik heb besloten om de vraag in hoeverre strafvorderlijke bevoegdheden van de officier van justitie kunnen worden gemandateerd bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering te betrekken. De toezegging van mijn ambtsvoorganger, die ik graag gestand wil doen, heeft immers niet alleen betrekking op de bevoegdheid van de officier van justitie een strafbeschikking uit te vaardigen, maar betreft mandatering van officiersbevoegdheden in het algemeen.

Zoals ik in mijn hierboven genoemde brief van 3 oktober 2007 heb aangegeven, wordt voor de komende periode – in aanvulling op de voorwaarden die aan mandatering van bevoegdheden van de officier van justitie zijn gesteld bij en krachtens de Wet op de rechterlijke organisatie – door het Openbaar Ministerie voorzien in een nieuw model-mandaatbesluit. Dat model-mandaatbesluit is thans in voorbereiding. Het nieuwe model zal door de hoofden van de parketten als uitgangspunt worden gehanteerd voor de binnen de parketten geldende mandaatbesluiten.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Naar boven