29 849
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening)

I
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 oktober 2007

Op 15 augustus 2007 heeft de minister van Justitie, ter nakoming van een toezegging aan de Eerste Kamer, het Besluit OM-afdoening aangeboden aan de Eerste Kamer. Bij brief van 2 oktober 2007 werden hierover door de vaste commissie voor Justitie enkele vragen gesteld, die door de minister van Justitie werden beantwoord bij brief van 22 oktober 2007.

Een verslag van het aldus gevoerde schriftelijke overleg treft u hierbij aan.

De griffier van de commissie,

Van Dooren

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 augustus 2007

Tijdens het debat van 3 juli jongstleden over nog openstaande toezeggingen gaf ik aan dat ik de toezegging van mijn ambtsvoorganger, gedaan tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel dat aan de Wet OMafdoening ten grondslag ligt, om twee algemene maatregelen van bestuur zodra zij tot stand zijn gekomen ter kennis van de Eerste Kamer te brengen, gestand zal doen.

Bijgaand treft u het Besluit OM-afdoening1 aan dat enkele regels ter uitvoering van de Wet OM-afdoening bevat en waarin wordt geregeld voor welke delicten opsporingsambtenaren een strafbeschikking zullen kunnen uitvaardigen.

Een tweede algemene maatregel van bestuur, betreffende de mandatering van de bevoegdheid van de officier van justitie een strafbeschikking uit te vaardigen zal, zodra deze gereed is, evenzeer ter kennis van de Eerste Kamer worden gebracht. Deze algemene maatregel van bestuur zal in voorbereiding worden genomen op basis van een onder auspiciën van het WODC uitgevoerd onderzoek naar de mandateringspraktijk bij het openbaar ministerie. Dit onderzoek bevindt zich thans in de afrondende fase. liet onderzoeksrapport zal naar verwachting dit najaar naar de Staten-Generaal worden toegezonden.

Tijdens de plenaire behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel dat aan de Wet OM-afdoening ten grondslag ligt, wees het toenmalige lid Witteveen erop dat de verwachte capacitaire effecten van de Wet OM-afdoening waren doorgerekend met behulp van een samen niet de ketenpartners opgesteld model. Op vele terreinen van overheidsactiviteit moet met modellen worden gewerkt om de effecten van beleidswijzigingen op de capaciteit te schatten. De heer Witteveen beval aan daarbij gebruik te maken van sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden die op andere terreinen dan het justitiële worden gehanteerd (Handelingen 1, 2005/06, blz. 36–1696). Mijn ambtsvoorganger zegde aan de Eerste Kamer toe deze aanbeveling, wat betreft de evaluatie van de OM-afdoening en ook van andere wetten en wetsvoorstellen, onder de aandacht te brengen van het WODC (Handelingen I, 2005/2006, blz. 36-1727). Aan deze toezegging is gevolg gegeven.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Den Haag, 2 oktober 2007

Bij brief van 15 augustus 2007 heeft U de algemene maatregel van bestuur van 4 juli 2007, houdende regels aangaande de buitengerechtelijke afdoening van stafbare feiten (Besluit OM-afdoening, Stb. 2007, 255) ter kennisneming aan de Eerste Kamer aangeboden. De vaste commissie voor Justitie heeft zich op 25 september jl. over het Besluit gebogen, hetgeen de CDA-fractie aanleiding heeft gegeven tot het stellen van de volgende vragen.

1. De inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening is eind 2007 voorzien. De inwerkingtreding van de politiestrafbeschikking is voorzien voor medio 2008. De politie gaat wel in één keer over (p. 62). De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor de argumenten, maar vragen zich af of deze werkwijze de rechtszekerheid van de burger bevordert.

  Essentieel is dat het nieuwe «systeem» efficiënt en betrouwbaar gaat werken én dat de verdachte weet waaraan hij toe is. Het komt erop aan dat de automatisering bij het Openbaar Ministerie, de politie en het Centraal Justitieel Incassobureau deze klus aankunnen. U kiest voor gefaseerde invoering. Helder moet zijn hoe de implementatie verloopt alvorens vervolgstappen gezet kunnen worden. De rechtspraktijk zal naar het oordeel van de CDA-fractie uniform moeten zijn.

2. Gevolg van de invoering van deze amvb is dat verschillende afdoeningsmogelijkheden naast elkaar blijven bestaan ten aanzien van hetzelfde stafbare feit. De transactie blijft bestaan naast de nieuwe strafbeschikking. Dat betekent dat we gaan naar de mogelijkheid van een OM-strafbeschikking, een politiestrafbeschikking en een dagvaarding. Het is van groot belang dat helderheid wordt gegeven: voor welk strafbaar feit geldt nu welke strafmaatregel, zo is de vraag. De burger dient een transactie te kunnen onderscheiden van een strafbeschikking en weet te hebben van de mogelijkheid van het maken van verzet.

  Verderop lezen de leden van de CDA-fractie in de amvb dat een latere amvb een apart hoofdstuk zal bevatten over de bestuurlijke strafbeschikking. De thans geldende bestuurlijke transactie (op basis van de Waterschapswet en algemene wet inzake rijksbelastingen) wordt omgezet in een bestuurlijke strafbeschikking. Is het juist dat hier sancties en strafbeschikking dus niet naast elkaar bestaan?

De leden van de commissie zien uw reactie met belangstelling tegemoet.

R. H. van de Beeten

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 oktober 2007

De Vaste Commissie voor Justitie in de Eerste Kamer heeft zich gebogen over het Besluit OM-afdoening dat ik bij brief van 15 augustus 2007 ter kennisneming aan de Eerste Kamer heb aangeboden. De leden van de CDA-fractie hadden over dat Besluit nog enkele vragen die ik hieronder graag beantwoord.

De leden van de CDA-fractie wezen erop dat de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening eind 2007 is voorzien en dat de inwerkingtreding van de politiestrafbeschikking medio 2008 is voorzien. Zij wezen erop dat uit het Besluit OM-afdoening voortvloeit dat de politietransactie, anders dan de OM-transactie, op een nader te bepalen tijdstip in één keer wordt omgevormd tot een politiestrafbeschikking. Deze leden gaven aan begrip te hebben voor deze fasering. Zij vroegen of deze werkwijze de rechtszekerheid van de burger bevordert. Zij wilden weten welke «strafmaatregel» voor welke strafbare feiten gaat gelden, en wezen op het grote belang om op dit punt helderheid te geven.

Ik stel voorop dat het ook naar mijn oordeel voor de rechtszekerheid van de burger van groot belang is dat helderheid wordt gegeven over de vraag welke afdoeningsmodaliteit in welke gevallen aan de orde is. In lijn met hetgeen daaromtrent in de memorie van toelichting op het aan de Wet OM-afdoening ten grondslag liggende wetsvoorstel is vermeld (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, blz. 88), zal deze duidelijkheid worden geboden door de Aanwijzing OM-afdoening die op dit moment door het College van procureurs-generaal wordt opgesteld en door mij moet worden goedgekeurd. Aan de hand van heldere criteria zal in deze, in de Staatscourant te publiceren, Aanwijzing duidelijk worden gemaakt welke strafbare feiten in welke gevallen met een strafbeschikking worden afgedaan. Indien een strafzaak aan deze criteria voldoet, komen andere afdoeningsmodaliteiten dan die van de strafbeschikking niet (meer) in aanmerking. Zo ontstaat een heldere afbakening tussen voor buitengerechtelijke afdoening in aanmerking komende strafzaken waarvoor een strafbeschikking moet worden uitgevaardigd, en de zaken waarin een transactieaanbod moet worden gedaan.

In deze Aanwijzing zal worden opgenomen dat na de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening een start zal worden gemaakt met het uitvaardigen van een OM-strafbeschikking (artikel 257a Sv) voor nader in die Aanwijzing bepaalde gevallen van het delict rijden onder invloed (artikel 8 Wegenverkeerswet 1994). Het betreft de lichtere gevallen van rijden onder invloed waarbij op grond van de richtlijnen van het openbaar ministerie de oplegging in de strafbeschikking van alleen een geldboete is geïndiceerd. Voorts betreft het in aanvang alleen die gevallen van rijden onder invloed die zijn begaan in de arrondissementen van Amsterdam of Den Bosch. Telkens wanneer het openbaar ministerie voornemens is nieuwe gevallen onder de strafbeschikking af te doen, zal het de bijlage bij de Aanwijzing OM-afdoening daarmee tevoren aanvullen. Het ligt in het voornemen van het openbaar ministerie om de Aanwijzing OM-afdoening bij de eerstvolgende aanpassing aan te vullen met het delict onverzekerde motorrijtuigen (artikel 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen), en om daarin te bepalen dat voor dit delict en voor het delict rijden onder invloed in daarvoor op grond van zijn richtlijnen in aanmerking komende gevallen in de strafbeschikking niet alleen een geldboete moet worden opgelegd, maar ook een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.

Als de aldus omschreven eerste fase van de invoering van de OM-afdoening wat betreft vooral de automatisering naar behoren verloopt, ligt het in het voornemen in de tweede fase van die invoering de lichte overtredingen, waarvoor betaling van een lage geldsom is voorgeschreven, met een strafbeschikking af te doen. Dit kan een OM-strafbeschikking (artikel 257a Sv) betreffen of een politiestrafbeschikking (artikel 257b Sv) waaraan deze leden in dit verband refereerden. De bedoelde overtredingen worden thans volgens een gestandaardiseerde procedure afgehandeld door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het CJIB verzendt de transacties en de daarbij behorende acceptgiro. Deze gestandaardiseerde afdoening van de lichte overtredingen is zeer strak genormeerd. De feiten en de daarvoor geldende tarieven zijn opgenomen in de bijlage bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, in de bijlage bij het Transactiebesluit 1994 en in de beleidsregels van het openbaar ministerie. De feiten en tarieven gezamenlijk zijn overzichtelijk bijeengebracht in het feitenboekje dat opsporingsambtenaren moeten gebruiken. Ook onder de OM-afdoening zal een en dezelfde, zeer strakke, normering van toepassing zijn. Met deze normering is de rechtsgelijkheid en de rechtszekerheid voor de burger, waaraan ook ik grote waarde hecht, gediend.

Graag wil ik in dit verband verduidelijken dat de keuze om de strafbeschikking en de transactie gedurende een overgangsperiode naast elkaar te laten functioneren uit de Wet OM-afdoening zelf voortvloeit. Ik verwijs in dit verband naar de memorie van toelichting, Kamerstukken II 29 849, 2004/05, 29 849, nr. 3, blz. 6 en 88. Het Besluit OM-afdoening geeft aan deze keuze nadere uitvoering.

Tenslotte hadden deze leden een vraag over de bestuurlijke strafbeschikking die, naar in het voornemen ligt, later bij wijzigingsbesluit aan het Besluit OM-afdoening zal worden toegevoegd. Zij vroegen of het juist is dat – bij de omvorming van de bestuurlijke transactie in een bestuurlijke strafbeschikking – «sancties en strafbeschikking dus niet naast elkaar bestaan». Voor zover deze leden wensen te vernemen of bij de bestuurlijke strafbeschikking van een één-op-één-omzetting sprake zal zijn, kan daarop bevestigend worden geantwoord: zodra een van de thans bestaande bestuurlijke transactiemodaliteiten wordt omgezet in een bestuurlijke strafbeschikking, ligt het in het voornemen deze omzetting een volledige te doen zijn, zodat bij de start van de bestuurlijke strafbeschikking op het desbetreffende gebied geen bestuurlijke transactie meer door de aan te wijzen bestuursorganen kan worden aangeboden. Dit draagt bij aan de rechtsgelijkheid en aan de rechtszekerheid van de burger.

Anders dan deze leden veronderstelden zal de bestuurlijke strafbeschikking voor fiscale delicten niet worden opgenomen in het hierboven bedoelde wijzigingsbesluit. Het bestuur der belastingen zal bij inwerkingtreding van artikel IV, onderdeel B, van de Wet OM-afdoening een zelfstandige wettelijke bevoegdheid krijgen om voor fiscale delicten een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen.

Een afschrift van deze brief zend ik aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Dit besluit ligt ter inzage op de afdeling inhoudelijke ondersteuning onder griffienr. 138858.

Naar boven