29 048
Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Samsom tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet)

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

3 juli 2008

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, omwille van de bescherming van de verbruikers, met inachtneming van het belang van een betrouwbaar, duurzaam, milieuhygiënisch verantwoord en een doelmatig functioneren van de warmtevoorziening een regeling tot stand te brengen met betrekking tot de levering van warmte aan verbruikers;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

b. raad van bestuur van de mededingingsautoriteit: de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit;

c. warmtenet: het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw of werk van een verbruiker of van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw of werk;

d. warmte: warm water of tapwater bestemd voor ruimteverwarming of -koeling, sanitaire doeleinden en huishoudelijk gebruik;

e. levering van warmte: de aflevering van warmte aan verbruikers;

f. ontwikkelaar: een persoon die een bouwproject ontwikkelt in een gebied waar de gebouwverwarming door middel van een warmtenet verzorgd wordt of zal worden;

g. verbruiker: een persoon die warmte afneemt van een warmtenet en een aansluiting heeft van maximaal 1000 kilowatt;

h. leverancier: een persoon die zich bezighoudt met de levering van warmte;

i. producent: een persoon die zich bezighoudt met de productie van warmte;

j. vergunninghouder: de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 7;

k. representatieve organisatie: een bij ministeriële regeling aangewezen rechtspersoon die de belangen vertegenwoordigt van producenten, leveranciers of verbruikers.

HOOFDSTUK 2. LEVERING VAN WARMTE

Artikel 2

1. Het is verboden zonder vergunning warmte te leveren aan verbruikers.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet ten aanzien van het leveren van warmte, voor zover dit leveren geschiedt door een persoon die:

a. hetzij warmte levert aan ten hoogste 10 personen tegelijk;

b. hetzij per jaar niet meer warmte levert dan 10 000 gigajoules;

c. hetzij eigenaar is van de gebouwen, ten behoeve waarvan de warmte wordt geleverd.

3. Een persoon als bedoeld in het tweede lid draagt zorg voor een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke prijzen en voorwaarden en met inachtneming van een goede kwaliteit van de dienstverlening. De redelijke prijs is gebaseerd op de aan de levering van warmte redelijkerwijs toe te rekenen kosten.

4. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan, indien hem blijkt dat een persoon bedoeld in het derde lid in onvoldoende mate kan of zal kunnen voorzien in de levering van warmte, deze persoon opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat de levering van warmte aan personen aan wie hij krachtens een verbintenis verplicht is warmte te leveren, in voldoende mate plaatsvindt.

5. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van een opdracht als bedoeld in het vierde lid.

6. Een vergunninghouder die tevens koude levert aan verbruikers voert een afzonderlijke boekhouding ten aanzien van de levering van koude.

Artikel 3

1. Een overeenkomst tot levering van warmte wordt op schrift gesteld en bevat in ieder geval de volgende gegevens:

a. de personalia en het adres van de leverancier;

b. een duidelijke en volledige omschrijving van de te leveren goederen en diensten en de overeengekomen kwaliteitsniveaus daarvan, welke in ieder geval betrekking hebben op de minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte, alsmede de prijzen en voorwaarden waaronder deze goederen en diensten worden geleverd;

c. de voorwaarden voor opschorting of beëindiging van de overeenkomst;

d. een omschrijving van de toepasselijke vergoedingen, waaronder de uitkering van compensatie bij een ernstige storing in de levering van warmte, en terugbetalingsregelingen als de geleverde goederen en diensten niet aan de overeengekomen kwaliteitsniveaus voldoen.

2. Op een overeenkomst tot levering van warmte is Nederlands recht van toepassing. Elk andersluidend beding is nietig.

3. Een vordering tot betaling van een schuld van een verbruiker ter zake van geleverde diensten en goederen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt gedaan binnen twee jaren nadat de vordering opeisbaar is geworden en dat bij gebreke daarvan de vordering vervalt. De eerste volzin is niet van toepassing indien het uitblijven van bedoelde vordering, een onjuiste vordering daaronder begrepen, het rechtstreekse gevolg is van een daartoe gerichte opzettelijke gedraging van de verbruiker.

4. De leverancier stelt al hetgeen redelijkerwijs in zijn vermogen ligt in het werk om afsluiting dan wel onderbreking van de levering van warmte te voorkomen, of indien een onderbreking van de levering van warmte optreedt, deze zo snel mogelijk te verhelpen. Afsluiting van een verbruiker wordt in het bijzonder voorkomen in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar.

5. De leverancier stelt een verbruiker tenminste drie dagen van tevoren op de hoogte van door hem geplande werkzaamheden waarbij de levering van warmte aan de verbruiker moet worden onderbroken.

6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over afsluiting van de levering van een verbruiker van warmte alsmede over preventieve maatregelen om de afsluiting van een verbruiker waar mogelijk te voorkomen.

7. De ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, wordt niet eerder vastgesteld dan nadat leveranciers en consumentenorganisaties zijn gehoord.

Artikel 4

1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit stelt een maximumprijs vast voor de levering van warmte. De maximumprijs is gebaseerd op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron. Deze kosten worden bepaald met de rendementsmethode. Het besluit tot vaststelling van een maximumprijs wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

2. De maximumprijs treedt in werking op een door de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit te bepalen datum en geldt tot 1 januari van het jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de maximumprijs. Indien op 1 januari de maximumprijs voor het volgende jaar nog niet is vastgesteld, geldt de maximumprijs tot de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de maximumprijs voor het volgende jaar.

3. Na de vaststelling van een maximumprijs, bedoeld in het eerste lid, worden de prijzen voor levering van warmte die hoger zijn dan de maximumprijs van rechtswege gesteld op die maximumprijs.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de elementen en wijze van berekening van een maximumprijs bedoeld in het eerste lid. De algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

5. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit verzoekt een of meer onafhankelijke adviseurs binnen een door hem te bepalen termijn teadviseren over het ontwerp van een besluit tot vaststelling van een maximumprijs bedoeld in het eerste lid.

6. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit stelt representatieve organisaties na het verkrijgen van het advies bedoeld in het vijfde lid in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen redelijke termijn hun zienswijze te geven over het ontwerp van een besluit tot vaststelling van een maximumprijs.

7. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit verschaft representatieve organisaties alle gegevens en bescheiden nodig voor de beoordeling van het ontwerp van een besluit bedoeld in het zesde lid.

8. Een representatieve organisatie die in het kader van dit artikel de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens.

Artikel 5

1. Een vergunninghouder heeft de plicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke prijzen en voorwaarden en met inachtneming van een goede kwaliteit van dienstverlening zorg te dragen voor de levering van warmte aan personen aangesloten op zijn warmtenet. De redelijke prijs is gebaseerd op de aan de levering van warmte redelijkerwijs toe te rekenen kosten. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit stelt beleidsregels vast met betrekking tot de elementen en wijze van berekening van de in de voorgaande volzin bedoelde redelijke prijs.

2. Een producent aangesloten op een warmtenet is verplicht desgevraagd met de vergunninghouder te onderhandelen over het beschikbaar stellen van warmte tegen redelijke prijzen en voorwaarden.

3. Een vergunninghouder verstrekt de verbruikers aangesloten op zijn warmtenet tenminste eenmaal jaarlijks een volledige en voldoende gespecificeerde nota met betrekking tot de prijs voor levering van warmte. De prijs voor levering van warmte is opgebouwd uit een leveringsafhankelijk deel, uitgedrukt in een bedrag in Euro per GJ, en een leveringsonafhankelijk deel uitgedrukt in een bedrag in Euro. Het aansluittarief, bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt als onderdeel van het leveringsonafhankelijk deel van de prijs voor levering van warmte afzonderlijk op de nota gespecificeerd.

4. Een vergunninghouder stelt verbruikers op toereikende wijze in kennis van elke wijziging van de prijzen voor levering van warmte en van elk voornemen tot wijziging van de aan de leveringsovereenkomst verbonden voorwaarden voor levering van warmte.

5. Een vergunninghouder biedt verbruikers een ruime keuze uit betalingswijzen. Een verschil in tarieven en voorwaarden tussen de betalingswijzen, bedoeld in de eerste volzin, houdt uitsluitend verband met het verschil in kosten die deze betalingswijzen voor de vergunninghouder met zich meebrengen.

6. Op daartoe strekkend verzoek biedt de vergunninghouder de verbruiker tegen een redelijke prijs en redelijke voorwaarden een geschikte warmtewisselaar en een geschikte meter voor het meten van de geleverde hoeveelheid warmte te huur of te koop aan. Desgevraagd biedt de vergunninghouder aan de verbruiker een overeenkomst tot onderhoud van de warmtewisselaar en de meter bestemd voor het meten van de geleverde hoeveelheid warmte aan.

7. De vergunninghouder zorgt jegens verbruikers voor een goede bereikbaarheid. De vergunninghouder handelt correspondentie van verbruikers binnen tien werkdagen af. Indien een oplossing in deze periode niet mogelijk is, ontvangt de aangeslotene binnen vijf werkdagen bericht binnen welke termijn een adequate reactie kan worden verwacht.

8. Een vergunninghouder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.

9. Een voorwaarde, als bedoeld in de artikelen 236 en 237 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, die een vergunninghouder gebruikt in een overeenkomst met een verbruiker, zijnde een persoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt vermoed niet redelijk te zijn. Een voorwaarde is redelijk, wanneer dit blijkt uit de aard, inhoud of wijze van totstandkoming van de betrokken voorwaarde.

10. De vergunninghouder gebruikt aan hem verstrekte gegevens over verbruikers uitsluitend voor het uitvoeren van de in deze wet aan de vergunninghouder opgedragen taken.

Artikel 6

1. Indien door een vergunninghouder bij een verbruiker of ontwikkelaar een aansluitbijdrage in rekening wordt gebracht, bedraagt deze bijdrage maximaal hetgeen een gasverbruiker zou bijdragen in de situatie waarbij sprake is van aansluiting op een gasnet, te berekenen over een periode van 30 jaar.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de aansluitbijdrage en de toepassing van het eerste lid.

Artikel 7

1. Onze Minister verleent op aanvraag een vergunning indien de aanvrager genoegzaam aantoont dat hij:

a. beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak;

b. redelijkerwijs in staat kan worden geacht de verplichtingen als opgenomen in dit hoofdstuk na te komen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van en de procedure voor aanvraag van een vergunning en de criteria bedoeld in het eerste lid.

3. Onder behoud van de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder voor de volledige en juiste uitvoering van zijn taak in het kader van de levering van warmte kunnen de werkzaamheden bedoeld in artikel 5, eerste lid, worden verricht door een ander dan de vergunninghouder zelf.

Artikel 8

1. Onze Minister kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een vergunning. Aan de vergunning wordt in ieder geval een voorschrift verbonden omtrent de minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte. De minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte kan voor ieder warmtenet verschillen.

2. Onze Minister kan de aan een vergunning verbonden voorschriften of beperkingen wijzigen.

3. Een vergunning kan slechts worden overgedragen met toestemming van Onze Minister.

4. Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het verlenen van toestemming als bedoeld in het derde lid.

Artikel 9

1. Onze Minister kan een vergunning op aanvraag van de vergunninghouder intrekken. Onze Minister gaat slechts tot intrekking van de vergunning over, voor zover het belang van een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke prijzen en voorwaarden en een goede kwaliteit van de dienstverlening aan verbruikers zich daartegen niet verzet.

2. Onze Minister kan een vergunning intrekken, indien:

a. de vergunninghouder in onvoldoende mate voldoet aan een verplichting, bedoeld in artikel 4;

b. de vergunninghouder de aan de vergunning verbonden voorschriften of opgelegde beperkingen niet nakomt;

c. de vergunninghouder de opgedragen voorzieningen, bedoeld in artikel 11, niet treft;

d. de vergunninghouder bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

e. de vergunninghouder naar het oordeel van Onze Minister om andere redenen niet langer in staat moet worden geacht de vergunde activiteit of in de vergunning opgenomen voorschriften na te komen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de criteria voor het intrekken van een vergunning alsmede de tijdelijke voorzieningen en de procedure bij intrekking van een vergunning.

4. Een leverancier, die voornemens is de levering van warmte te beëindigen dan wel redelijkerwijs moet voorzien dat hij niet langer aan zijn wettelijke verplichtingen zal kunnen voldoen meldt dit onverwijld aan Onze Minister. Onze Minister treedt in overleg met de leverancier die de melding heeft gedaan alsmede met de overige bij de levering van warmte betrokken personen.

5. Onze Minister kan een netbeheerder als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Gaswet, opdracht geven tot het aanleggen van een gastransportnet in het door hem aangewezen gebied. Verbruikers ontvangen een gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming in verband met de kosten van de aansluiting op het gastransportnet. Bij ministeriële regeling wordt geregeld, op welke wijze de betrokken verbruikers een gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming ontvangen in verband met de kosten van de aansluiting op het gastransportnet; de hoogte van de tegemoetkoming kan voor verschillende groepen verbruikers verschillend worden vastgesteld.

6. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamer der Staten-Generaal overgelegd.

Artikel 10

1. Onze Minister kan een of meer vergunninghouders opdragen warmte te leveren aan door hem nader aangeduide verbruikers. De artikelen 4 en 5, eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Een ieder is verplicht medewerking te verlenen aan een vergunninghouder bedoeld in het eerste lid, voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

3. Een vergunninghouder heeft recht op een redelijke vergoeding voor de uitvoering van de hem op grond van het eerste lid opgedragen taak. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze van berekening en de hoogte van de vergoeding.

4. Onze Minister kan een producent opdragen warmte te produceren en deze warmte te leveren aan een door hem aangewezen vergunninghouder.

5. Een ieder is verplicht medewerking te verlenen aan de producent bedoeld in het vierde lid, voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

6. Een producent heeft recht op een redelijke vergoeding voor de uitvoering van de hem op grond van het vierde lid opgedragen taak. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze van berekening en de hoogte van de vergoeding.

Artikel 11

1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan, indien hem blijkt dat een vergunninghouder in onvoldoende mate kan of zal kunnen voorzien in de levering van warmte, de vergunninghouder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat de levering van warmte aan personen aan wie de vergunninghouder op grond van artikel 5, eerste lid, warmte levert, in voldoende mate plaatsvindt.

2. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van een opdracht als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 12

1. De boekhouding van een leverancier geeft betrouwbare en op een inzichtelijke wijze vorm gegeven informatie over de door de leverancier bij verbruikers in rekening gebrachte redelijke prijs en de integrale kosten en opbrengsten die verband houden met de levering van warmte.

2. De vergunninghouder voert een afzonderlijke boekhouding met betrekking tot de levering van warmte.

3. De vergunninghouder publiceert een jaarverslag. Het jaarverslag bevat betrouwbare en op een inzichtelijke wijze vorm gegeven informatie over de door de vergunninghouder bij verbruikers in rekening gebrachte redelijke prijs en omtrent de integrale kosten en opbrengsten die verband houden met de levering van warmte. De bedoelde informatie wordt per warmtenet waarmee warmte wordt geleverd gerubriceerd. De in het jaarverslag opgenomen informatie is voorzien van een accountantsverklaring.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste, tweede en derde lid. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan eenieder de gelegenheid is geboden om binnen acht weken na de dag waarop bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd.

HOOFDSTUK 3. INFORMATIEVERSTREKKING

Artikel 13

1. Onze Minister kan van een producent, een leverancier of een verbruiker de gegevens en inlichtingen verlangen die hij nodig heeft voor de uitvoering van deze wet en voor het opstellen van het energierapport, bedoeld in artikel 2 van de Elektriciteitswet 1998.

2. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens en inlichtingen te verstrekken, is verplicht binnen de door Onze Minister te stellen redelijke termijn alle medewerking te verlenen die hij redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

3. Onze Minister gebruikt gegevens of inlichtingen welke hij heeft verkregen in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van een van zijn taken op grond van deze wet uitsluitend voor de uitoefening van die taak.

Artikel 14

Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing op de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit voor zover hij inlichtingen en gegevens nodig heeft voor de uitvoering van zijn taken op grond van deze wet.

HOOFDSTUK 4. HANDHAVING

Artikel 15

De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit is belast met taken ter uitvoering van deze wet en het toezicht op de naleving van deze wet.

Artikel 16

De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan bij een producent, leverancier of verbruiker metingen verrichten of doen verrichten. De producent, leverancier of verbruiker gedoogt dat de metingen in zijn leidingen, installaties of hulpmiddelen worden verricht.

Artikel 17

1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan een bindende aanwijzing geven in verband met de naleving van deze wet.

2. Een beschikking als genoemd in het eerste lid, wordt bekendgemaakt in de Staatscourant. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet bekendgemaakt.

Artikel 18

1. In geval van overtreding van het gestelde bij of krachtens de artikelen 2, derde lid, 4, eerste lid, 5, eerste en tweede lid, en 17, eerste lid, kan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit bij beschikking een last onder dwangsom opleggen. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan een last onder dwangsom wijzigen of intrekken. Artikel 5:32, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

2. Een last onder dwangsom strekt er toe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen.

3. In de beschikking waarbij een last onder dwangsom opgelegd wordt, wordt in ieder geval vermeld:

a. de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

b. het wettelijk voorschrift terzake waarvan een last wordt opgelegd;

c. de rechtspersoon of natuurlijk persoon tot wie de last zich richt.

4. Een beschikking als genoemd in het eerste lid wordt, nadat zij is bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de Nederlandse mededingingsautoriteit. Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet ter inzage gelegd.

5. De bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd. De verjaring wordt geschorst door faillissement en ieder wettelijk beletsel voor invordering van de dwangsom.

Artikel 19

1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit stelt een handhavingsplan op. Het plan beschrijft de procedure en de wijze waarop de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit zijn in deze wet toegekende handhavingsbevoegdheden toepast. Het handhavingsplan gaat uit van een hoog niveau van bescherming van verbruikers.

2. Het handhavingsplan behoeft goedkeuring van Onze Minister.

3. Het besluit tot goedkeuring wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 5. BIJDRAGEN

Artikel 20

1. Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels is een door Onze Minister vast te stellen vergoeding verschuldigd voor het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 7 alsmede voor het verkrijgen van toestemming als bedoeld in artikel 8, derde lid, welke vergoeding verschuldigd is voor ten hoogste de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot de vergunning onderscheidenlijk de toestemming.

2. Indien een ingevolge het eerste lid verschuldigd bedrag niet is betaald binnen de daarvoor gestelde termijn, wordt het desbetreffende bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop die termijn is verstreken.

3. Indien niet is betaald binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt degene die het bedrag is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 21

1. Bij gebreke van betaling binnen de termijn van twee weken, bedoeld in artikel 20, derde lid, kan Onze Minister voor het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 8, derde lid, het verschuldigde bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de op de aanmaning betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die het bedrag is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

HOOFDSTUK 6. GESCHILLENBESLECHTING

Artikel 22

1. Een verbruiker of ontwikkelaar die een geschil heeft met een leverancier over de wijze waarop deze zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent, dan wel aan zijn verplichtingen op grond van deze wet voldoet, kan een klacht indienen bij de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit.

2. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit beslist op een klacht binnen twee maanden na ontvangst van de klacht. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan de in de eerste volzin bedoelde termijn met twee maanden verlengen als hij aanvullende gegevens nodig heeft. Indien de klager daarmee instemt, is verdere verlenging mogelijk.

3. De beslissing van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit is bindend.

4. Het indienen van een klacht als bedoeld in het eerste lid laat onverlet elke mogelijkheid voor de desbetreffende partij een hem ter beschikking staand rechtsmiddel aan te wenden.

HOOFDSTUK 7. BEROEP

Artikel 23

1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

2. Een belanghebbende kan, in afwijking van artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht, beroep instellen tegen een op grond van artikel 4, eerste lid, genomen besluit tot vaststelling van een maximumprijs.

3. Een representatieve organisatie wordt geacht belanghebbende te zijn bij besluiten genomen op grond van deze wet.

Artikel 24

1. In dit artikel wordt onder «inbreuk» verstaan: elk handelen of nalaten van een leverancier dat in strijd is met het bepaalde in de artikelen 2, derde lid, 4, eerste lid, of 5, eerste lid en dat nadeel toebrengt aan de collectieve belangen van verbruikers.

2. Op verzoek van een representatieve organisatie kan het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevelen dat een inbreuk door de leverancier die de inbreuk maakt wordt gestaakt.

3. Het College kan eveneens worden verzocht degene die de inbreuk maakt te veroordelen tot het openbaar maken of openbaar laten maken van de beschikking, zulks op een door het College te bepalen wijze en op kosten van de door het College aan te geven partij of partijen.

4. Geschillen terzake de tenuitvoerlegging van de in het eerste en tweede lid bedoelde veroordelingen worden bij uitsluiting door het College van Beroep voor het bedrijfsleven beslist.

HOOFDSTUK 8. DOELMATIGE WARMTEVOORZIENING

Paragraaf 1: Subsidie

Artikel 25

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. nuttige warmte: warmte die nuttig wordt aangewend, anders dan voor de productie van elektriciteit;

b. certificaat: gegevens op een rekening die betrekking hebben op nuttige warmte en waarmee wordt aangetoond dat een producent met zijn installatie een hoeveelheid nuttige warmte heeft opgewekt;

c. rekening: staat waarop een tegoed van certificaten kan worden geboekt in het elektronisch systeem voor het uitgeven en innemen van certificaten dat in stand wordt gehouden door een beheersorganisatie en waarmee wordt bijgehouden voor welke hoeveelheden nuttige warmte certificaten zijn verstrekt en aan wie de certificaten op enig moment toekomen;

d. beheersorganisatie: de op grond van artikel 26, derde lid, onderdeel h, aangewezen instantie;

e. afnemer: een persoon die nuttige warmte verbruikt.

Artikel 26

1. Ter bevordering van een doelmatige warmtevoorziening kan Onze Minister op aanvraag een subsidie verstrekken aan een persoon die nuttige warmte levert aan een of meer in Nederland gevestigde afnemers.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels worden gesteld met betrekking tot:

a. de wijze waarop het bedrag dat ten hoogste beschikbaar is voor verlening van subsidies wordt bepaald.

b. de wijze waarop het bedrag dat ten hoogste beschikbaar is voor de verlening van subsidies voor een bepaalde activiteit worden bepaald;

c. de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

d. de criteria voor de verstrekking van subsidies;

e. de voorwaarden waaronder subsidies worden verleend;

f. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

a. het bedrag van de subsidie;

b. de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover;

c. de vaststelling van de subsidie;

d. de intrekking en wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

e. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten;

f. de aanwijzing van personen die op verzoek van een leverancier kunnen vaststellen of sprake is van levering van nuttige warmte alsmede of de meetinrichting geschikt is voor de meting van de geleverde nuttige warmte;

g. de aanwijzing van een of meer personen die worden belast met het meten van de hoeveelheid geleverde nuttige warmte;

h. de aanwijzing van de beheersorganisatie;

i. het uitgeven van certificaten en het beheer van een rekening;

j. de inning van het in artikel 30 bedoelde tarief en de daarmee verband houdende uitvoeringskosten.

4. Onze Minister kan ontheffing verlenen van de regels bedoeld in het tweede en derde lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen hiervoor regels worden gesteld.

5. De voordracht voor een krachtens het tweede, derde of vierde lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

6. Over het ontwerp van een krachtens het tweede, derde of vierde lid vast te stellen regeling voert Onze Minister overleg met representatieve organisaties.

Artikel 27

1. Onze Minister stelt ieder jaar, na overleg met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij ministeriële regeling het bedrag vast dat ten hoogste beschikbaar is voor de verlening van subsidies als bedoeld in artikel 26, eerste lid.

2. Binnen het bedrag, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister bij ministeriële regeling het bedrag vaststellen dat ten hoogste beschikbaar is voor verschillende categorieën producenten of verschillende categorieën productie-installaties. De hoogte van de bedragen voor verschillende categorieën producenten of verschillende categorieën productie-installaties houden verband met de omvang van de uitgespaarde emissies van kooldioxide.

3. Onze Minister bepaalt bij ministeriële regeling de wijze waarop het beschikbare bedrag bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verdeeld.

4. De ministeriële regeling bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld toegezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 28

1. Voor zover subsidieverlening in strijd is met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, kan Onze Minister:

a. een subsidieverlening weigeren;

b. een subsidie lager vaststellen dan overeenkomstig de subsidieverlening;

c. een subsidieverlening of subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen.

2. Bij de vaststelling, intrekking of wijziging kan worden bepaald, dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is.

3. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verstrekt, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

4. De artikelen 4:49, derde lid, en 4.57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op de vaststelling, wijziging en intrekking bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2: Tarieven

Artikel 29

1. Onze Minister betaalt de subsidie, bedoeld in artikel 26 en de uitvoeringskosten gemaakt door personen bedoeld in artikel 26, derde lid, onderdeel f, en de beheersorganisatie ter uitvoering van de hun opgedragen taak geheel of gedeeltelijk uit een tarief voor een doelmatige warmtevoorziening.

2. Het tarief voor de doelmatige warmtevoorziening wordt in rekening gebracht bij alle personen die beschikken over een aansluiting, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 30

1. Onze Minister stelt, na overleg met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor elk kalenderjaar bij ministeriële regeling, de hoogte van het tarief vast, benodigd voor de bekostiging van de subsidie en de uitvoeringskosten, waarbij het uitgangspunt in acht wordt genomen dat het tarief in elk geval voldoende moet zijn om de reeds door Onze Minister aangegane verplichtingen na te kunnen komen. Het tarief kan voor verschillende categorieën personen met een aansluiting, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, Elektriciteitswet 1998, verschillend worden vastgesteld. 2.De ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 31

1. Indien een persoon, met een aansluiting, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, Elektriciteitswet 1998 een voor hem geldend tarief niet betaalt, wordt het tarief vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop de betalingstermijn is verstreken.

2. De in het eerste lid bedoelde persoon wordt onverwijld gemaand binnen een termijn van twee weken alsnog het bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

3. Bij gebreke van betaling van het bedrag met de wettelijke rente en de kosten van de aanmaning binnen de daarvoor gestelde termijn kan de krachtens artikel 26, derde lid, met de inning van het tarief belaste persoon, het verschuldigde bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die het bedrag is verschuldigd, bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

4. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de in het derde lid bedoelde persoon. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de in het derde lid bedoelde persoon belast met de inning van het tarief kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Paragraaf 3: Lozing van restwarmte

Artikel 32

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, aan een producent eisen stellen met betrekking tot het nuttig gebruik van restwarmte. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter zake nadere regels worden gesteld; deze kunnen tevens betrekking hebben op het instellen van een heffing ter zake van lozing van restwarmte dan wel op een verbod daarvan.

HOOFDSTUK 9. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

Artikel 33

De Elektriciteitswet 1998 wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt door een punt komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

ab. representatieve organisatie: een bij ministeriële regeling aangewezen rechtspersoon die de belangen vertegenwoordigt van producenten, handelaren, leveranciers of verbruikers.

B

In artikel 16, tweede lid, onderdeel e, vervalt de zinsnede «en het doelmatig gebruik van warmte».

C

Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede «leidingen voor het transport van gas of warmte» vervangen door: een gastransportnet of een warmtenet.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «net of van leidingen voor transport van gas of warmte» vervangen door: net, een gastransportnet of een warmtenet.

D

1. In artikel 31, negende lid, onderdeel d, vervalt de zinsnede «dan wel het uitgeven van certificaten voor warmte, als bedoeld in artikel 72na, eerste lid,».

2. In artikel 31, negende lid, onderdeel e, wordt de zinsnede «artikelen 72m en 72na» vervangen door: artikel 72m.

E

In de artikelen 32, tweede lid, 33, eerste lid, 34, derde lid„ 41, eerste lid, 41e, tweede lid, en 82, vierde lid, wordt «representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt» vervangen door: representatieve organisaties.

F

In artikel 33, wordt, onder vernummering van het tweede tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. De voorstellen, bedoeld in het eerste lid, worden door de gezamenlijke netbeheerders tenminste vier weken voor behandeling in het overleg tussen de gezamenlijke netbeheerders en representatieve organisaties aan de representatieve organisaties toegezonden. De voorstellen, bedoeld in het eerste lid, zijn gedegen toegelicht.

G

In artikel 69, eerste lid, vervalt de zinsnede «alsmede ter bevordering van een doelmatig gebruik van warmte».

H

Artikel 72na vervalt.

I

Artikel 72aa wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «de artikelen 72m en 72na» vervangen door: artikel 72m.

2. In het tweede lid vervalt de zinsnede «en het doelmatig gebruik van warmte».

J

In artikel 77i, eerste lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede «, 72na».

Artikel 34

De Gaswet wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt door een punt komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

v. representatieve organisatie: een bij ministeriële regeling aangewezen rechtspersoon die de belangen vertegenwoordigt van producenten, handelaren, leveranciers of verbruikers.

B

In de artikelen 12c, tweede lid, 12d, eerste lid, 12e, derde lid, 51, eerste lid, 61, vierde lid, 81, eerste lid, 81e, tweede lid, en 82, vierde lid, wordt de zinsnede «representatieve organisaties van netgebruikers op de gasmarkt» telkens vervangen door: representatieve organisaties.

C

In artikel 12d wordt, onder vernummering van het tweede tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. De voorstellen, bedoeld in het eerste lid, worden door de gezamenlijke netbeheerders tenminste vier kalenderweken voor behandeling in het overleg tussen de gezamenlijke netbeheerders en representatieve organisaties aan de representatieve organisaties toegezonden. De voorstellen, bedoeld in het eerste lid, zijn gedegen toegelicht.

D

Artikel 39 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «gastransportnet en de aanleg van leidingen voor transport van elektriciteit of warmte» vervangend door: gastransportnet, een warmtenet en de aanleg van leidingen en hulpmiddelen voor het transport van elektriciteit.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «gastransportnet of van leidingen voor het transport van elektriciteit of warmte» vervangen door: een gastransportnet, een warmtenet of van leidingen en hulpmiddelen voor het transport van elektriciteit.

Artikel 35

In artikel 1, onderdeel 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Warmtewet, de artikelen 2, eerste, vierde en zesde lid, 4, eerste en achtste lid, 11, eerste lid, 12, 13, eerste en tweede lid, 14, 17, eerste lid en 43, derde, vierde en zevende lid.

Artikel 36

1. In artikel 58 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, wordt na «water» ingevoegd: , elektriciteit, gas en warmte.

2. In artikel 236, onderdeel j, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, wordt na «elektriciteit» ingevoegd: , warmte en koude.

3. In artikel 5, eerste lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt na «elektriciteit» ingevoegd: , warmte en koude.

4. Onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor het huidige artikel wordt aan artikel 20 van boek 8 van het Burgerlijk wetboek een lid toegevoegd, luidende:

2. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op het vervoer van elektriciteit, warmte en koude.

Artikel 37

Artikel 5a van de Mededingingswet wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid wordt de zinsnede «Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet» vervangen door: Elektriciteitswet 1998, Gaswet en de Warmtewet.

2. In het vijfde lid wordt de zinsnede «Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet» vervangen door: Elektriciteitswet 1998, Gaswet en de Warmtewet.

HOOFDSTUK 10. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 38

Voor de toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht worden werken, die worden of zijn uitgevoerd ten behoeve van de levering van warmte, aangemerkt als openbare werken van algemeen nut.

Artikel 39

1. Provinciale staten en de gemeenteraad zijn niet bevoegd de productie en levering van warmte in het belang van de energievoorziening aan regels te binden.

2. Het eerste lid laat onverlet de bevoegdheden van provinciale staten en gemeenteraden bij aanleg, herstel, uitbreiding of vernieuwing van netten.

Artikel 40

Onze Minister stelt representatieve organisaties in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen redelijke termijn hun zienswijze te geven over het ontwerp van een op grond van deze wet vast te stellen ministeriële regeling.

Artikel 41

1. Het in artikel 2 van de Elektriciteitswet 1998 bedoelde energierapport geeft mede richting aan van rijkswege te nemen beslissingen in de periode, bedoeld in dat artikel, voor zover daarbij het belang van het betrouwbaar, duurzaam, milieuhygiënisch en doelmatig functioneren van de warmtevoorziening in beschouwing moet of kan worden genomen.

2. Het energierapport bevat in ieder geval een overzicht van de prijsontwikkelingen met betrekking tot levering van warmte.

Artikel 42

Degene die bij inwerkingtreding van deze wet warmte levert, waarvoor voor dat tijdstip geen vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, noodzakelijk was en waarvoor op dat tijdstip het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is gaan gelden, verkrijgt op dat tijdstip van rechtswege een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Artikel 43

1. Onze Minister kan op aanvraag van een leverancier ontheffing verlenen van de in artikel 2, derde lid, of 5, eerste lid, opgenomen verplichting de aldaar bedoelde redelijke prijs te hanteren. Alvorens Onze Minister beslist op een aanvraag voor een ontheffing brengt de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit advies uit, tenzij de bevoegdheid tot ontheffingverlening aan hem is gemandateerd. Van het advies wordt uiterlijk tegelijk met de bekendmaking van het besluit op de aanvraag kennis gegeven.

2. Een ontheffing wordt slechts verleend voor zover de leverancier kan aantonen dat levering van warmte door hem of door een onderneming met wie hij in een groep verbonden is, zoals bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met behulp van een specifiek warmtenet zonder deze ontheffing verliesgevend is.

3. Een ontheffing kan ten hoogste worden verleend voor een periode van 10 jaar te rekenen vanaf het moment van bekendmaking van het besluit tot verlening van de ontheffing. In de ontheffing wordt aangegeven welke met de levering van warmte gepaard gaande verliezen met de aanvullende inkomsten als gevolg van de ontheffing mogen worden gecompenseerd. In de ontheffing wordt een beschrijving opgenomen van het warmtenet waarmee de verliesgevende levering van warmte plaatsvindt.

4. Onze Minister kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een ontheffing. Aan een ontheffing wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat de aanvullende inkomsten als gevolg van de ontheffing uitsluitend mogen worden aangewend ter compensatie van gemaakte verliezen op levering van warmte vanuit de in de ontheffing beschreven warmtenetten. Onze Minister kan de aan een ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen wijzigen.

5. Onze Minister kan een ontheffing intrekken, indien:

a. de ontheffinghouder in onvoldoende mate voldoet aan een op hem rustende verplichting, als bedoeld in dit artikel en de artikelen 2, derde lid, 4, of 5, eerste lid;

b. de ontheffinghouder de bij of krachtens dit artikel aan hem opgelegde verplichtingen of de aan de ontheffing verbonden voorschriften of opgelegde beperkingen niet nakomt;

c. de ontheffinghouder bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.

6. Onze Minister trekt de ontheffing in, indien de levering van warmte met het warmtenet waarop de ontheffing betrekking heeft niet langer verliesgevend is.

7. Een ontheffinghouder meldt aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit onverwijld gewijzigde omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de aan hem verleende ontheffing.

8. Een besluit tot verlening, wijziging of intrekking van een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

9. Door Onze Minister worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inhoud en de procedure voor aanvraag van een ontheffing, de criteria voor verlening van een ontheffing, de criteria op grond waarvan de aanvrager van een ontheffing de in het tweede lid bedoelde omstandigheden kan aantonen, de aan de ontheffing te verbinden voorschriften en op te leggen beperkingen en de criteria voor intrekking van een ontheffing.

Artikel 44

1. Onze Minister zendt zo spoedig mogelijk na 1 juli 2012, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van deze wet in de praktijk.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van het verslag. Het verslag bevat in ieder geval een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de wet met betrekking tot de prijsstelling van warmte.

3. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit is belast met de uitvoering van de evaluatie.

Artikel 45

1. Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de vierde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. De artikelen 4 en 5, eerste lid, werken terug tot en met 1 januari 2007.

Artikel 46

Deze wet wordt aangehaald als: Warmtewet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

Bijlage bij wetsvoorstel 29 048

Transponeringstabel

OudNieuw
1 en 2Idem
2avervallen
2b3
34
3a5
3b6
47
58
69
6aVervallen
710
811
912
1013
1114
11a15
11b16
1217
1318
1419
1520
1621
Hfk 5A6
16a22
Hfk 67
1723
17a24
Hfk 6AVervallen
Hfk6B8
17b25
17c26
17d27 17
e28
17f29
17g30
17h31
17i32
Hfk 79
1833
18a34
A en BIdem
C t/m FVervallen
GC
H en IVervallen
JD
1935
19a36
19b37
Hfk 810
2038
2139
2240
2341
2442
25Vervallen
25a43
25b44
2645
2746
Naar boven