J
BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Den Haag, 23 januari 2008
Zoals u bekend, is het afgelopen jaar meermaals gecorrespondeerd tussen
de commissie Justitie van de Eerste Kamer en u, alsmede de minister van Buitenlandse
Zaken, met betrekking tot de handhaving van de Mujahedin-e Khalq Organisation
(MKO) op de EU-terrorismelijst1. De leden van
de commissie blijven echter bezorgd over de in hun ogen weinig kritische opstelling
van de Nederlandse regering ten aanzien van de in casu gevolgde procedure
na de uitspraak van het Gerecht van Eerste Aanleg op 12 december 2006.
Deze zorg van de leden van de commissie Justitie strekt zich uit tot de rechtstatelijke
fundamenten van de Europese Unie en tot de vraag of, en in hoeverre, deze
overeind blijven in het licht van de veiligheidsdreiging die thans veel sterker
dan tien jaar geleden aan de orde is. Een en ander zal aan de orde worden
gesteld in een besloten mondeling overleg met u en uw ambtsgenoot van Buitenlandse
Zaken op dinsdag 11 maart 2008.
Gelet op de beperkte tijd die beschikbaar is voor een mondeling overleg
en het belang dat de leden van de commissie hechten aan een inhoudelijke gedachtewisseling,
willen zij middels deze brief reeds een aantal vragen en opmerkingen aan u
voorleggen. Voor de goede orde hechten de leden van de commissie Justitie
er aan te benadrukken dat het hen niet gaat om kennis te nemen van informatie
die uit veiligheidsoogpunt «geclassificeerd» zou zijn, noch om
de vraag of de kwalificatie «terroristisch» in dit specifieke
geval terecht is (geweest).
In concreto verzoeken de leden van de commissie Justitie de regering de
analyse in de gevoerde briefwisseling met deze Kamer – die er, kort
gezegd, op neerkomt dat het EU-besluit tot handhaving van de MKO op de terrorismelijst
na het rechterlijk oordeel van 12 december 2006 rechtmatig is –
nog eens nader te onderbouwen, mede in het licht van het recente oordeel van
de heer Dick Marty, rapporteur voor de Parlementaire Assemblee van de Raad
van Europa2. Hoe denkt de regering over de stelling
van de rapporteur dat de casus-MKO laat zien dat er een «gevaarlijk
gat is ontstaan» tussen theorie (het op papier bestaan van
juridisch adequate procedures) en praktijk (de manier waarop de procedures
worden nageleefd)?
De leden vernemen voorts graag of de regering, alles overziend, de eigen
opstelling van het afgelopen jaar om
a) géén bezorgdheid uit te spreken over de in dezen gevolgde
rechtsgang; en
a) níet aan te dringen op een juridisch adequatere rechtsgang
nog altijd terecht acht. Zo ja, hoe pareert zij dan de stellingname van
genoemde rapporteur onder punt 92 dat de gang van zaken in de casus-MKO «regrettable
and worrisome» is geweest en dat het ontnuchterend is om vast te stellen
hoe gemakkelijk lidstaten – die «in general» verzuimen hier
protest tegen aan te tekenen – afstand nemen van de uitgangspunten van
het EVRM? Herkent de regering ons land in deze analyse?
Overigens hecht de commissie er belang aan inzicht te verkrijgen op welke
wijze verzoeken om personen of organisaties op de EU-lijst te plaatsen worden
getoetst. Als het verzoek afkomstig is van een staat die niet behoort tot
de Europese Unie, en is gericht aan een EU-lidstaat, onderzoekt deze lidstaat
de onderbouwing van dit verzoek? Zo ja, op welke wijze? Aan de hand van welke
criteria wordt het verzoek beoordeeld? Als vervolgens deze lidstaat de organisatie
of persoon voordraagt voor de plaatsing op de EU-lijst, op welke wijze toetst
de Raad dan de onderbouwing van dit verzoek?
De leden van de commissie Justitie verzoeken u vriendelijk tijdens het
komende mondeling overleg op het bovenstaande te reageren. Mocht u echter
voornemens zijn schriftelijk te reageren op hetgeen in deze brief naar voren
wordt gebracht, dan verzoek ik u vriendelijk uw reactie uiterlijk één
week voorafgaand aan het mondeling overleg aan de Eerste Kamer te doen toekomen.
Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd,
Een eensluidende brief is verzonden aan de minister van Buitenlandse Zaken.
De griffier van de vaste commissie Justitie van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal,
W. A. J. M. van Dooren