28 764
Goedkeuring van het op 24 april 1986 te Straatsburg totstandgekomen Europees Verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid van internationale niet-gouvernementele organisaties, alsmede invoering van enige regels met betrekking tot in een terrorismelijst vermelde organisaties en andere organisaties waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde

J
BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Den Haag, 23 januari 2008

Zoals u bekend, is het afgelopen jaar meermaals gecorrespondeerd tussen de commissie Justitie van de Eerste Kamer en u, alsmede de minister van Buitenlandse Zaken, met betrekking tot de handhaving van de Mujahedin-e Khalq Organisation (MKO) op de EU-terrorismelijst1. De leden van de commissie blijven echter bezorgd over de in hun ogen weinig kritische opstelling van de Nederlandse regering ten aanzien van de in casu gevolgde procedure na de uitspraak van het Gerecht van Eerste Aanleg op 12 december 2006. Deze zorg van de leden van de commissie Justitie strekt zich uit tot de rechtstatelijke fundamenten van de Europese Unie en tot de vraag of, en in hoeverre, deze overeind blijven in het licht van de veiligheidsdreiging die thans veel sterker dan tien jaar geleden aan de orde is. Een en ander zal aan de orde worden gesteld in een besloten mondeling overleg met u en uw ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken op dinsdag 11 maart 2008.

Gelet op de beperkte tijd die beschikbaar is voor een mondeling overleg en het belang dat de leden van de commissie hechten aan een inhoudelijke gedachtewisseling, willen zij middels deze brief reeds een aantal vragen en opmerkingen aan u voorleggen. Voor de goede orde hechten de leden van de commissie Justitie er aan te benadrukken dat het hen niet gaat om kennis te nemen van informatie die uit veiligheidsoogpunt «geclassificeerd» zou zijn, noch om de vraag of de kwalificatie «terroristisch» in dit specifieke geval terecht is (geweest).

In concreto verzoeken de leden van de commissie Justitie de regering de analyse in de gevoerde briefwisseling met deze Kamer – die er, kort gezegd, op neerkomt dat het EU-besluit tot handhaving van de MKO op de terrorismelijst na het rechterlijk oordeel van 12 december 2006 rechtmatig is – nog eens nader te onderbouwen, mede in het licht van het recente oordeel van de heer Dick Marty, rapporteur voor de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa2. Hoe denkt de regering over de stelling van de rapporteur dat de casus-MKO laat zien dat er een «gevaarlijk gat is ontstaan» tussen theorie (het op papier bestaan van juridisch adequate procedures) en praktijk (de manier waarop de procedures worden nageleefd)?

De leden vernemen voorts graag of de regering, alles overziend, de eigen opstelling van het afgelopen jaar om

a) géén bezorgdheid uit te spreken over de in dezen gevolgde rechtsgang; en

a) níet aan te dringen op een juridisch adequatere rechtsgang

nog altijd terecht acht. Zo ja, hoe pareert zij dan de stellingname van genoemde rapporteur onder punt 92 dat de gang van zaken in de casus-MKO «regrettable and worrisome» is geweest en dat het ontnuchterend is om vast te stellen hoe gemakkelijk lidstaten – die «in general» verzuimen hier protest tegen aan te tekenen – afstand nemen van de uitgangspunten van het EVRM? Herkent de regering ons land in deze analyse?

Overigens hecht de commissie er belang aan inzicht te verkrijgen op welke wijze verzoeken om personen of organisaties op de EU-lijst te plaatsen worden getoetst. Als het verzoek afkomstig is van een staat die niet behoort tot de Europese Unie, en is gericht aan een EU-lidstaat, onderzoekt deze lidstaat de onderbouwing van dit verzoek? Zo ja, op welke wijze? Aan de hand van welke criteria wordt het verzoek beoordeeld? Als vervolgens deze lidstaat de organisatie of persoon voordraagt voor de plaatsing op de EU-lijst, op welke wijze toetst de Raad dan de onderbouwing van dit verzoek?

De leden van de commissie Justitie verzoeken u vriendelijk tijdens het komende mondeling overleg op het bovenstaande te reageren. Mocht u echter voornemens zijn schriftelijk te reageren op hetgeen in deze brief naar voren wordt gebracht, dan verzoek ik u vriendelijk uw reactie uiterlijk één week voorafgaand aan het mondeling overleg aan de Eerste Kamer te doen toekomen.

Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd,

Een eensluidende brief is verzonden aan de minister van Buitenlandse Zaken.

De griffier van de vaste commissie Justitie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal,

W. A. J. M. van Dooren


XNoot
1

Kamerstukken 28 764, G (herdruk), H en I.

XNoot
2

«United Nations Security Council and European Union Blacklist, Doc. 11 454 d.d 16 november 2007.

Naar boven