30 901
Wijziging van de Leerplichtwet 1969 en de Wet inburgering in verband met onder meer de invoering van een kwalificatieplicht

C
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 mei 2007

De regering is de leden van de verschillende fracties erkentelijk voor hun inbreng. Zij constateert met genoegen dat de leden van de CDA-fractie positief staan tegenover het invoeren van een kwalificatieplicht, dat de leden van de PvdA-fractie met belangstelling hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en dat de leden van de VVD-fractie zich kunnen vinden in het wetsvoorstel. De regering hoopt met de beantwoording van de vragen de resterende onduidelijkheden te kunnen wegnemen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat volgens het wetsvoorstel de kwalificatieplicht geldt voor alle jongeren van 16 tot 18 jaar die nog geen startkwalificatie hebben, en dat alleen jongeren in het praktijkonderwijs en groepen zeer moeilijk lerende kinderen en meervoudig gehandicapte kinderen uit de clusters 2 en 3 van de Wet op de expertisecentra (Wec) buiten die verplichting vallen. De leden van de CDA-fractie stellen de vraag waarom jongeren uit cluster 4 van de Wec niet ook worden uitgezonderd van de kwalificatieplicht. Bij kinderen met een autistische aandoening zal het voor velen niet mogelijk zijn een kwalificatie op het vereiste niveau te behalen. Deze jongeren behoren met name tot cluster 4, aldus deze leden.

Voor de vaststelling van de uitzonderingen is als criterium gehanteerd het al dan niet hebben van een cognitieve beperking. Jongeren in de clusters 2 en 3 van artikel 2, vierde lid, van de Wec hebben zodanige cognitieve vermogens dat zij normaal gesproken niet in staat zullen zijn om een startkwalificatie te behalen. Jongeren in cluster 4 van de Wec hebben met name te kampen met gedragsproblematiek; zij hebben veelal geen cognitieve beperking. Een groot deel van deze jongeren moet wel een startkwalificatie kunnen verwerven. Daarom past hier geen generieke uitzondering.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat voor een aantal jongeren mag worden aangenomen dat het een forse opgave zal zijn om vóór de meerderjarigheidsgrens de startkwalificatie te halen. De regering heeft de hoop uitgesproken dat jongeren die 18 jaar zijn en die in een vergevorderd stadium van hun opleiding zijn, niet zullen afhaken, maar nog even zullen doorbijten, aldus deze leden. Er moet volgens hen echter rekening mee worden gehouden dat er jongeren zijn, zeker diegenen die met motivatie- en sociaalpsychische problemen te kampen hebben, die desondanks zullen afhaken. Gerichte ondersteuning kan voor die leerlingen in die specifieke fase van groot belang zijn. Volgens de CDA-fractie wordt hierin op geen enkele wijze voorzien en zij vraagt de regering nader op deze problematiek in te gaan.

Schooluitval heeft vele oorzaken. De regering acht adequate zorg en ondersteuning van leerlingen tijdens hun gehele schoolloopbaan daarom van belang. Ondersteuning van jongeren die te kampen hebben met problemen vindt plaats door middel van zowel interne zorg van de school als externe zorginstellingen. Uit de meest recente monitor van het Landelijk Centrum Onderwijs Jeugdzorg blijkt dat nagenoeg alle roc’s voor de interne zorg voor leerlingen beschikken over een voorziening. Deze functioneert vaak onder de naam «leer- en loopbaancentrum» of «trajectbureau». Momenteel wordt, aansluitend op de interne zorgstructuur, door roc’s vormgegeven aan samenwerking met externe zorginstellingen in de vorm van Zorg Advies Teams. Voor versterking van de interne leerlingenzorg en de verbinding met externe zorginstellingen krijgen de roc’s extra middelen. Het vorige kabinet heeft extra middelen beschikbaar gesteld aan het mbo (€ 30 mln in 2006, oplopend tot € 103 mln vanaf 2009) voor extra begeleiding van zorgleerlingen in met name mbo-niveau’s 1 en 2.

Door de leden van de CDA-fractie wordt geconstateerd dat de «carrot» voor scholen en gemeenten ten behoeve van een effectieve uitvoering van het verzuimbeleid en een goede vormgeving van de handhaving goed wordt geregeld, maar zij menen ook dat de «stick» voor de situatie dat scholen en gemeenten ondanks alle impulsen in gebreke blijven, ontbreekt. Deze leden vragen of de regering voornemens is om hier ook aandacht aan te besteden.

De Inspectie van het Onderwijs houdt extra toezicht op het tijdig signaleren en melden van verzuim en uitval door scholen aan gemeenten. Daarnaast voert het Integraal Toezicht Jeugdzaken een analyse uit naar de lokale keten van signaleren, registreren, melden en aanpakken van spijbelen en voortijdig schoolverlaten door onder andere scholen en gemeenten. Op basis van de eind dit jaar aan de Tweede Kamer te zenden rapportage van het Integraal Toezicht Jeugdzaken zal worden bezien in hoeverre aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de naleving en handhaving van de Leerplichtwet 1969 door scholen en gemeenten te verbeteren.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat het hen heel wat waard zou zijn als er meer duurzame afspraken gemaakt zouden kunnen worden tussen bedrijven en instellingen enerzijds en onderwijsinstellingen anderzijds om vraag en aanbod van geschikte stageplaatsen beter in evenwicht te krijgen. Zij stellen de vraag of dit thema op de participatietop en in andere geëigende overlegorganen door de staatssecretaris kan worden geagendeerd.

In de eerste plaats wijs ik erop dat er vanaf 2006 structureel € 20 miljoen extra beschikbaar is voor het realiseren van 20 000 stageplaatsen voor moeilijk plaatsbare jongeren én voor het realiseren van intensieve (stage)begeleiding van deze jongeren. Daarnaast wordt € 15 miljoen aan het mbo beschikbaar gesteld om meer simulatieplaatsen te kunnen creëren. Een simulatieplaats is bedoeld als een opstap naar een echte stageplaats. Moeilijk plaatsbare jongeren die nog niet voldoende «arbeidsmarktrijp» zijn, kunnen via een simulatieplaats verder worden gesocialiseerd. Colo, de vereniging van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, publiceert ieder kwartaal een barometer van de stageplaatsen- en leerbanenmarkt. Uit deze Colo-barometer blijkt dat er op dit moment niet zozeer een kwantitatief tekort is, als dat de inhoudelijke afstemming tussen vraag en aanbod van stageplaatsen beter kan. Daarvoor zijn een betere beroepskeuzevoorlichting en een betere matching tussen vraag en aanbod nodig. Een verbeterde samenwerking in de regio moet leiden tot die betere matching en tot een meer concrete aanpak van problemen. Scholen en kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven hebben hierin een sleutelrol. Tijdens de participatietop zal ik een uitdrukkelijk appel doen aan werkgevers om leerwerkplekken aan te bieden.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat voor handhaving van de leerplicht, naast een goede verzuimregistratie van de school en adequaat optreden van de leerplichtambtenaar, ook een actief optreden van de officier van justitie is vereist. Als de leerplichtambtenaar proces-verbaal (pv) opmaakt wegens ongeoorloofd verzuim moet hij of zij er ook op kunnen rekenen dat het pv snel wordt opgelegd, terwijl op dit moment pv’s vaak worden afgedaan omdat dit voor Justitie geen prioriteit is, aldus deze leden. Zij stellen de vraag of de staatssecretaris hierover afspraken heeft gemaakt met het ministerie van Justitie.

Naar aanleiding van het rapport «Integrale aanpak schoolverzuim» heeft de minister van Justitie het Openbaar Ministerie aangespoord sneller op te treden in verzuimzaken en daarbij intensief samen te werken met de leerplichtambtenaar en de Raad voor de Kinderbescherming. Dit rapport is onlangs door de minister van Justitie aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2006/7, 30 800 VI, nr. 80).

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat, blijkens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, door de staatssecretaris financiële middelen ter beschikking zijn gesteld voor verbetering van de verzuimregistratie en het op sterkte brengen van de leerplicht. De leden van de PvdA-fractie vragen of ook is voorzien in extra middelen voor de strafrechtelijke vervolging.

Nee, er is niet voorzien in extra middelen voor strafrechtelijke vervolging. De praktijk wijst echter uit dat een verbetering van de organisatie van de keten van strafrechtelijke vervolging leidt tot een meer effectieve en efficiënte inzet van beschikbare formatie en middelen. Om dit te faciliteren is de minister van Justitie voornemens – in samenwerking met ondergetekende – een dossier «Handhaving leerplicht» te plaatsen op de website www.servicecentrumhandhaving.nl. Dit biedt praktische ondersteuning bij de verbetering van de strafrechtelijke handhaving van de Leerplichtwet 1969.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat volgens het wetsvoorstel de kwalificatieplicht eindigt op de 18e verjaardag van de leerling. Zij stellen de vraag of door de regering is overwogen om de kwalificatieplicht te laten eindigen aan het einde van het schooljaar waarin de leerling 18 wordt.

Het antwoord op deze vraag heeft alles te maken met het feit dat een jongere op zijn achttiende verjaardag meerderjarig wordt. Dat is niet alleen een juridisch feit maar leidt ook maatschappelijk tot een andere positie. De taak van de overheid ten opzichte van meerderjarigen is een andere dan die ten opzichte van minderjarigen. De legitimatie van een generieke leerplicht/kwalificatieplicht voor minderjarigen ligt in «het belang van het kind». Dit is geheel in overeenstemming met internationale verdragen als het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind. Een meerderjarige is per definitie geen kind meer. De algemene rechtvaardigingsgrond van «het belang van het kind» voor overheidsingrijpen gaat hier niet op. Het is in de eerste plaats aan de meerderjarige jongere zelf om wegen te vinden voor het behalen van een startkwalificatie. Pas als de eigen verantwoordelijkheid niet of op een maatschappelijk niet aanvaardbare manier wordt ingevuld, zou er mogelijk reden kunnen zijn voor overheidsingrijpen. Het zou dan ook niet gaan om een generieke plicht maar om een plicht die is gericht op een specifieke doelgroep. De afwijzing door de Raad van State van de leerwerkplicht zoals die in het oorspronkelijke wetsvoorstel was geformuleerd, heeft er voor een belangrijk deel mee te maken dat daar sprake was van een generieke verplichting.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven