30 847
Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met wijzigingen in de inrichting van de Raad voor cultuur en met invoering van een gedifferentieerd systeem van subsidieverstrekking ten behoeve van cultuuruitingen

E
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juni 2007

De vaste commissie voor Cultuur heeft de minister op 11 juni 2007 een reactie gegeven op de memorie van antwoord van dit wetsvoorstel.

De minister heeft daarop bij brief van 25 juni 2007 geantwoord.

De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijke overleg.

De griffier van de commissie,

Van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Den Haag, 11 juni 2007

De leden van de vaste commissie voor Cultuur hebben met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord in reactie op het voorlopig verslag met betrekking tot wetsvoorstel 30 847 – Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met wijzigingen in de inrichting van de Raad voor cultuur en met invoering van een gedifferentieerd systeem van subsidieverstrekking ten behoeve van cultuuruitingen.

Op uw dringend verzoek heeft de commissie haar medewerking verleend aan een vlotte afhandeling, opdat de procedure van tot stand komen voor aanvang van het zomerreces zal zijn afgerond. Des te meer heeft de beantwoording van de schriftelijke vragen enige teleurstelling opgeroepen. De fracties van PvdA en VVD maken dan ook de kanttekening het te betreuren dat u in de memorie van antwoord niet wenst in te gaan op het advies «innoveren, participeren» van de Raad voor Cultuur.

Een soortgelijke reactie roept de beantwoording op van de vragen over de uitvoering van het amendement-Van Leeuwen met betrekking tot het op te stellen beleidsdocument. In afwachting van de in juli aanstaande te presenteren nota waarin u uw visie zal weergeven, ware in de beantwoording wel aan te geven welke opzet daarbij te hanteren zal zijn. Daarmee zou immers te verduidelijken zijn hoe op dit onderdeel het nieuwe systeem van subsidieverstrekking vorm zal krijgen. Door te volstaan met de enkele verwijzing naar de op hand zijnde nota wekt de beantwoording een enigszins nonchalante en weinig zorgvuldige indruk. De medewerking van de commissie teneinde tot een vlotte afhandeling te komen zou haars inziens beter verdienen. Bij de commissie leeft helaas de verwachting dat deze gang van zaken bij een plenaire behandeling slechts een herhaling van zetten zal opleveren.

Ten aanzien van de financiële gevolgen merkt u op dat de noodzakelijke uitbreiding van de personele capaciteit bij de fondsen in beginsel evenredig zal zijn met de inkrimping van capaciteit bij het ministerie van OCW. De commissie interpreteert dit als een toezegging van u dat de fondsen budgettair in staat zullen worden gesteld de taken met inbegrip van de taakuitbreiding adequaat te vervullen.

Aangezien een plenair debat op beide bovengenoemde punten naar het oordeel van de commissie niet per se een toegevoegde waarde zal opleveren heeft de commissie omwille van de gevraagde snelle afhandeling unaniem besloten het wetsvoorstel als hamerstuk af te doen. Dat laat echter het verzoek onverlet om een meer zorgvuldige inhoudelijke beantwoording in voorkomende toekomstige gevallen.

Hoogachtend,

Namens de vaste commissie voor Cultuur

Mevrouw mr. W. A. J. M. van Dooren

Griffier van de commissie voor Cultuur

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2007

In bovenvermelde brief van 11 juni jl. delen de leden van de vaste commissie voor Cultuur van uw Kamer mee dat de commissie op mijn dringend verzoek haar medewerking heeft verleend aan een vlotte afhandeling van het wetsvoorstel 30 847, opdat de procedure van tot stand komen van de wetswijziging voor de aanvang van het zomerreces zal zijn afgerond. Tegelijkertijd geven de leden aan dat zij de beantwoording van de schriftelijke vragen onbevredigend hebben gevonden.

Allereerst wil ik mijn dank uitspreken voor de voortvarende wijze waarop uw Kamer heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de wetswijziging. Daarnaast spijt het mij dat de beantwoording van uw schriftelijke vragen een aantal leden heeft teleurgesteld. U refereert daarbij in het bijzonder aan mijn reactie op het advies van de Raad voor cultuur «Innoveren, participeren!» van 6 maart 2007 en de uitvoering van het amendement Van Leeuwen. Hieronder ga ik graag in op de opmerkingen van uw commissie.

Ik breng in herinnering mijn antwoord in de memorie van antwoord op de veronderstelling van de leden van de VVD-fractie dat de invulling van de structuur van de subsidiesystematiek van deze wetswijziging een voorwaarde is om tot een kwalitatief goed wetsvoorstel te kunnen komen (Kamerstukken I 2006/07, 30 847, C, blz. 2). In dat antwoord heb ik betoogd dat de structuur van het systeem en de inhoudelijke uitvoering daarvan twee zaken zijn die los van elkaar kunnen en moeten worden gezien. De structuur blijft steeds dezelfde, de inhoudelijke uitvoering kan steeds veranderen. In de Tweede Kamer heb ik dit aldus verwoord dat het wetsvoorstel ziet op de vorm van het gebouw, het casco, maar niet op de inboedel, de inhoud (Handelingen II 2006/07, 64–3514).

De opmerkingen van uw vaste commissie voor Cultuur hebben betrekking op de inhoud van het systeem. In verband daarmee kan ik u nog het volgende meedelen. Het amendement van de heer Van Leeuwen regelt dat de minister ten minste één keer in de vier jaar beide kamers der Staten-Generaal bericht over de hoofdlijnen van het cultuurbeleid. In mijn reactie op dit amendement heb ik dit ook toegezegd. Deze hoofdlijnennotitie is gekoppeld aan de afspraken die met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn gemaakt om eens per vier jaar een integrale analyse te vragen aan de Raad voor cultuur. De Raad heeft op 6 maart jl. zijn eerste advies in dit kader uitgebracht. U hebt mijn reactie gevraagd op dit advies. Over mijn adviesaanvraag aan de Raad voor cultuur van 27 september jl., waar de Raad zijn zojuist aangehaalde advies op heeft uitgebracht, heeft bestuurlijke afstemming plaatsgevonden met IPO en VNG. Ook over de reactie op dat advies was bestuurlijke afstemming nodig. Pas daarna was een kabinetsreactie goed mogelijk. De kabinetsreactie is op 22 juni jl. aan Uw Kamer toegezonden.

Dit is dus het moment waarop ik met uw Kamer in overleg kan treden over het advies van de Raad voor cultuur en de wijze waarop ik van plan ben daaraan uitvoering te geven. Ik zie daar graag naar uit. Liever had ik de kabinetsreactie eerder aan u voorgelegd. Maar zoals aangegeven was dat niet goed te realiseren. En gelukkig was het mogelijk en is het ook mogelijk gebleken om de structuur van het systeem te behandelen los van de inhoudelijke uitvoering daarvan.

Ten slotte wil ik u verzekeren dat ik al het mogelijke in het werk stel om vragen van uw Kamer niet alleen passend, maar ook ruimhartig te beantwoorden. Dat geldt voor nu en evenzeer voor toekomstige gevallen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven