30 655
Invoering van de Pensioenwet (Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 22 november 2006

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie constateren met genoegen dat bij de vaststelling van deze invoeringswet er constructief overleg is gevoerd onder leiding van de minister tussen enerzijds DNB en SZW en anderzijds de STAR en SZW. Er ligt nu een voorstel dat breed gedragen wordt. Dat is een compliment aan deze minister waard. Toch hebben deze leden nog een aantal vragen, waar zij graag antwoord op zouden willen krijgen.

De Raad van State heeft een aantal onjuistheden geconstateerd, deze zijn uiteraard gecorrigeerd. Echter, extra was opgenomen de tekst: «Bovendien was de tekst van de PW nog niet definitief – daarom was het niet goed mogelijk om ten volle te overzien in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel toereikend en sluitend is». De CDA-fractie heeft gemeend bij de PW nog een enkele onjuistheid te constateren. Kan de minister aangeven of er met de «stofkam» door de wet gegaan is, zodat er geen onjuistheden meer zijn?

Informatieplicht (artikel 37 PW)

In artikel 37 PW is opgenomen dat de gewezen deelnemer ten minste eens in de 5 jaar informatie krijgen. Voor personen die voor de inwerkingtreding van de PW gewezen deelnemer waren, geldt deze verplichting alleen als zij zich zelf melden. (pagina 17 van de memorie van toelichting). Weten zij dit? Zo nee, op welke wijze worden gewezen deelnemers geïnformeerd over deze mogelijkheid? Dezelfde vraag geldt de gewezen partners (art. 39 PW).

Toeslagfondsen

Sommige werkgevers met verzekerde regelingen houden (een deel van) de winst apart in een fonds om van daaruit toeslagen aan te kunnen kopen. Toeslagfondsen die los staan van een pensioenfonds of verzekeraar zijn vanaf de inwerkingtreding niet meer toegestaan.

Indien een toeslagfonds wordt aangehouden bij een verzekeraar, kan gedurende het jaar 2007 het depot zodanig juridisch worden vormgegeven dat de depotgelden uitsluitend nog kunnen worden aangewend voor toeslagverlening.

Waarom alleen bij verzekeraars? Bestaan er geen toeslagfondsen binnen de onderneming resp. pensioenfondsen? Indien wel, is een periode tot 1 januari 2007 dan niet erg kort om over het toeslagfonds te beslissen?

Onbedoeld onvoorwaardelijke toeslagen

Tijdens de behandeling van de PW in de Tweede Kamer is in de nota naar aanleiding van het verslag aangegeven dat de door het Verbond eerder gesignaleerde problemen met betrekking tot de onbedoelde onvoorwaardelijke toezeggingen zijn opgelost. Tevens geeft de minister aan dat het niet de bedoeling is dat de werking van nieuwe normen zich uitstrekt tot het verleden. Volgens het Verbond is het echter twijfelachtig of op grond van artikel 44 de nieuwe financieringsregels niet van toepassing zijn op de onbedoelde onvoorwaardelijke indexatietoezeggingen die in het kader van reeds opgebouwde aanspraken zijn gedaan. Kan de minister duidelijk aangeven dat de nieuwe financieringsregels niet van toepassing zijn op de onbedoeld onvoorwaardelijke indexatietoezeggingen die in het kader van reeds opgebouwde aanspraken zijn gedaan? De leden van de fracties van PvdA en VVD sluiten zich bij de vragen in deze paragraaf aan.

Keuzerecht (MvT artikel 38)

Deze bepaling voorziet in een mogelijkheid om een deel of het gehele ouderdomspensioen om te ruilen in partnerpensioen, zo merkten de leden van de CDA-fractie op.

In artikel 55 lid 1 PW staat vermeld (wij nemen aan dat dit ook voor de WVB geldt):

«Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het recht, in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen in elk geval:

a. bij beëindiging van het deelnemerschap; en

b. met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan; waarbij de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70 percent bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.»

Kan de minister de zinsnede verduidelijken: «waarbij de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70 percent bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert».

Hoe kan het gehele ouderdomspensioen worden omgeruild in partnerpensioen, als de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70 percent mag bedragen van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert?

Hoe denkt de minister over de mogelijkheid om na het eerste overlijden een pensioen uit te keren aan de langstlevende partner van 70% (of 75% – gezien de fiscale hoog/laag verhouding)? Is uitruil op deze wijze mogelijk binnen de wet?

Keuzemogelijkheid (MvT bij artikel 38a pagina 89)

Bij mogelijkheid wordt vermeld: naarmate men meer uitstelt, moeten vrouwen relatief meer extra kapitaal krijgen. Stel dat een man en een vrouw, beide even oud, besluiten om hun pensioen 2 jaar uit te stellen. Er vind geen opbouw meer plaats. Betekent genoemd voorbeeld dan, dat devrouw een extra kapitaal krijgt ten nadele van het kapitaal van de man? Als dat betekent dat alleen vrouwen gaan uitruilen en mannen niet, mag dan bij de ruilvoet rekening gehouden worden met dit calculerend gedrag?

Artikel 49d Waardeoverdracht aan een andere instelling

Bij waardeoverdracht naar overige buitenlandse instellingen (andere dan in een van de Europese gemeenschappen) geldt geen recht op waardeoverdracht, maar een bevoegdheid. Opgemerkt daarbij wordt dat het wenselijk is dat de toezichthouder betrokken blijft. Op welke wijze blijft de toezichthouder betrokken?

Vrijwillige voortzetting zzp-ers 10 jaar (ook vanaf 1 januari 2007)

Mevrouw De Vries heeft tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer gevraagd naar de fiscale behandeling van de verlengde voortzetting voor zzp’ers.

De minister heeft geantwoord dat hetgeen in materiewetten wordt behandeld natuurlijk ook in de fiscaliteit vertaald wordt; er is echter een voorbehoud gemaakt in verband met de budgettaire consequenties. Kan de minister meedelen hoe de stand van zaken momenteel is?

Wordt de fiscale regelgeving aangepast?

Pensioen fund governance

Fondsen zijn volop bezig met de pension fund governance. In de STA-principes wordt als datum gehanteerd 1 januari 2008. In de PW wordt als inwerkingtredingsdatum genoemd 1 januari 2007. Als argument wordt genoemd dat de fondsen al bezig zijn en dat DNB niet onmiddellijk gaat optreden. Inmiddels heeft DNB aangegeven dat zij pas gaan optreden na 1 juli 2007. Alhoewel alle fondsen druk bezig zijn, ligt het niet in de lijn van de verwachting dat zij op 1 juli 2007 allemaal klaar zullen zijn. Kan de minister duidelijk maken welke datum voor pensioenfondsen gaat gelden? Hebben fondsen nog het hele jaar 2007 om een verantwoordingsorgaan in te richten?

DGA

Met betrekking tot de situatie van de DGA leven nog de volgende vragen. Een DGA valt niet onder de PW. Een DGA met een pensioenvoorziening op 31 december 2006 zal voor 1 januari 2008 een keuze moeten maken of hij al dan niet onder de PW wenst te vallen (art. 8 IPW na de NvW). Een element dat hierbij een rol speelt is het faillissement. Herhaaldelijk heeft de regering aangegeven dat de PW geen wijziging brengt voor wat betreft de positie van de DGA bij faillissement (zie o.a. TK, vergaderjaar 2006–2007, 30 655, nr. 7, pagina 14). Is dat correct?

De PW kent in art. 59 een afkoopverbod. Is het niet zo dat het pensioen van een DGA bij een faillissement beter beschermd is, als op de pensioenregeling de PW van toepassing is en dan met name door het civielrechtelijke afkoopverbod van art. 59 PW? Zo ja, betekent dit dan niet dat de positie van de DGA bij faillissement wel gewijzigd is? Gaarne een reactie van de minister.

Amendement 61 van de PW

Via amendement 61 is begeleiding van de deelnemer door middel van het verstrekken van advies en informatie in de PW opgenomen. Het amendement inzake DC regelingen met beleggingsvrijheid heeft de verwijzing naar WFD en «van overeenkomstige toepassing». Kan de minister aangeven of de pensioenuitvoerder een ruime adviesrol moet vervullen, of kan deze rol bij een adviseur worden neergelegd?

Unie van Beroepspensioenfondsen

Volgens de minister is de problematiek van de beroepspensioenfondsen in het kader van indexatie opgelost. Volgens de brief van de Unie van 10 november jl. echter nog niet. Kan de minister een inhoudelijke reactie geven op deze brief?

Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid

Alhoewel buiten dit wetsvoorstel, wil de CDA-fractie aan de minister de volgende vraag stellen. Bij besluit van 11 oktober 2006, nr. CPP2006/1977M, Stcrt nr. 203, geeft de minister van financiën aan dat voor arbeidsongeschikte deelnemers van voor 1 januari 2006 premievrije voortzetting kan plaatsvinden. Echter in de tekst van het besluit staat als eerste voorwaarde vermeld: «Onderdeel van de pensioenregeling is een verzekeringsovereenkomst die voorziet in een recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. De premies komen dan voor rekening van de pensioenverzekeraar». Kan de minister aangeven waarom de premies voor de pensioenverzekeraar moeten komen en niet eventueel ook voor een pensioenfonds? Met andere woorden: betekent dit dat een wegens arbeidsongeschiktheid vrijgestelde regeling bij een pensioenfonds wel moet worden aangepast? Is een pensioengerechtigde bij een pensioenfonds dus slechter af dan een pensioengerechtigde bij een verzekeraar? De CDA-fractie meent dat alle arbeidsongeschikte deelnemers gelijk behandeld moeten worden. Graag een reactie van de minister.

Inwerkingtreding en uitvoering

Kan de minister aangeven of pensioenfondsen overeenkomstig de door de pensioenkoepels bereikte overeenstemming (13 oktober 2006)uiterlijk per 1 januari 2008 verplicht uitvoering dienen te geven aan artikel 31a PW, zo vroegen de leden van de CDA-fractie.

In Kamerstuk nr. 7 van de IPW is een bijlage opgenomen. Hierin is opgenomen welke PW-artikelen directe of uitgestelde werking hebben. In deze bijlage is echter niet meer artikel 97 PW opgenomen. Dit artikel regelt het verbod van goedkeuringsrechten (vetorechten) van niet tot het fonds behorende organen (zoals werkgevers en vakbonden). Echter, in de behandeling in de Tweede Kamer is steeds met zoveel woorden gezegd, dat dit artikel uitgestelde werking heeft voor bestaande vetorechten. Bestaande vetorechten («bestaande rechtsverhoudingen») zouden voor het overgangsjaar worden gerespecteerd. Dit was ook opgenomen in de bijlage bij Kamerstuk nr. 3 van de IPW. Kan de minister aangeven of op 31 december 2006 bestaande goedkeuringsrechten van niet tot het fonds behorende organen zoals opgenomen in artikel 97 van de PW nog gedurende het overgangsjaar (2007) worden gerespecteerd?

Van deze gelegenheid willen de leden van de CDA-fractie nog graag gebruik maken een enkele vraag te stellen over de Pensioenwet, die bij hen was opgekomen naar aanleiding van de memorie van antwoord.

Het antwoord op de vraag van de CDA-fractie inzake shoppen luidt: «Nadat de verwerving is opgehouden is de vraag van externe onderbrenging niet meer opportuun: de gepensioneerde heeft immers alleen nog maar een relatie met de pensioenuitvoerder en niet meer met de werkgever». Kan de CDA-fractie hieruit de conclusie trekken dat ook bij beëindiging van het deelnemerschap voor pensioendatum het verzekeringnemerschap mag worden overgedragen aan de ex-deelnemer? Ook in dergelijke situaties verwerft hij immers geen aanspraken meer.

Bij het punt risicodekking bij werkloosheid merkt de regering op dat sociale partners zelf kunnen bepalen voor wiens rekening de premie komt. Bij werkloosheid is er geen relatie werknemer/werkgever meer. Is de conclusie dan juist dat de premie voor die specifieke dekking volledig ten laste komt van de deelnemer? En zo ja, waarop moet die worden ingehouden? Er is geen loon meer waarop dit kan en hoe kan de «eigen» bijdrage dan fiscaal onder de omkeerregel vallen?

Bij terugstorting wordt opgemerkt: «Dergelijke contracten kennen een vooraf vastgestelde premie, maar anders dan bij pensioenfondsen is de mogelijkheid geld terug te storten niet de keerzijde van de plicht van de werkgever geld bij te storten als de verzekeraar verlies leidt op die polis.» Bij de meeste contracten met een gesepareerd depot is opgenomen dat de verzekeringnemer het gesepareerd depot zal aanvullen, als de dekkingsgraad van dit depot gedurende een bepaalde periode lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Dit betekent dus een plicht voor de werkgever om geld bij te storten. Als dit het geval is, zou dan ook niet bij een gesepareerd depot via verzekeraars condities voor terugstorting gesteld moeten worden? Waarom zouden verzekeraars anders behandeld moeten worden dan pensioenfondsen?

Kan de minister duidelijk aangeven, dat pensioenfondsen overeenkomstig de door de pensioenkoepels bereikte overeenstemming (13 oktober 2006) uiterlijk per 1 januari 2008 verplicht uitvoering dienen te geven aan artikel 31a PW.

In Kamerstuk nr. 7 van de IPW is een bijlage opgenomen. Hierin is opgenomen welke PW-artikelen directe of uitgestelde werking hebben. In deze bijlage is echter niet meer artikel 97 PW opgenomen. Dit artikel regelt het verbod van goedkeuringsrechten (vetorechten) van niet tot het fonds behorende organen (zoals werkgevers en vakbonden). Echter, in de behandeling in de Tweede Kamer is steeds met zoveel woorden gezegd, dat dit artikel uitgestelde werking heeft voor bestaande vetorechten. Bestaande vetorechten («bestaande rechtsverhoudingen») zouden voor het overgangsjaar worden gerespecteerd. Dit was ook opgenomen in de bijlage bij Kamerstuk nr. 3 van de IPW. Kan de minister aan geven, of op 31 december 2006 bestaande goedkeuringsrechten van niet tot het fonds behorende organen zoals opgenomen in artikel 97 van de PW nog gedurende het overgangsjaar (2007) worden gerespecteerd.

De voorzitter van de commissie,

Van Driel

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

 Samenstelling:

Leden: Van den Berg (SGP), Van Leeuwen (CDA) (plv. voorzitter), Swenker (VVD), De Wolff (GL), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Van Driel (PvdA) (voorzitter), Vedder-Wubben (CDA), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Westerveld (PvdA) en Schouw (D66).

Plv. leden: Van Middelkoop (CU), Franken (CDA), Biermans (VVD), Thissen (GL), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Slagter-Roukema (SP), Terpstra (CDA), Nap-Borger (CDA), Schuyer (D66), Noten (PvdA) en Leijnse (PvdA).

Naar boven