30 578
Wijziging van de Gemeentewet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer in verband met de introductie van zorgplichten van gemeenten voor het afvloeiend hemelwater en het grondwater, alsmede verduidelijking van de zorgplicht voor het afvalwater, en aanpassing van het bijbehorende bekostigingsinstrument (verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken)

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 4 juni 2007

Met genoegen heeft de regering kennis genomen van de instemming waarmee de leden van de fractie van het CDA kennis hebben genomen van dit wetsvoorstel. Wel hadden deze leden nog een beperkt aantal vragen. De leden van de fracties van de PvdA, de VVD, het SGP en CU sloten zich aan bij een of meer opmerkingen en vragen van de leden van de CDA-fractie. Mede namens de minister van VROM en de staatssecretarissen van VenW en Financiën ga ik hier in op de voorgelegde vragen.

Voor de leden van de fractie van het CDA, en met hen voor de leden van de fractie van de PvdA, het SGP en de CU rijst de vraag of de definiëring van het grondgebied waarvoor de zorgplichten gelden sluitend is geregeld.

De gebiedsbegrenzing van de drie zorgplichten voor stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater is identiek: ze gelden namelijk binnen het hele grondgebied van de gemeente. Daarbij geldt voor deze drie zorgplichten dat de gemeente geen verplichting heeft om voorzieningen of maatregelen te treffen op particulier terrein.

De zorgplichten zijn verschillend van karakter. De zorgplichten voor stedelijk afvalwater en afvloeiend hemelwater zijn geformuleerd als zorgplichten voor inzameling, en vervolgens voor transport naar de zuivering in geval van stedelijk afvalwater en doelmatige verwerking in geval van hemelwater. De inzameling omvat conform de bestaande zorgplicht in de Wet milieubeheer (Wm), die hiermee wordt gewijzigd, het aanbieden van een voorziening (meestal een openbaar rioolstelsel) waarop de voorzieningen op particulier terrein (meestal de eigen rioleringen) kunnen worden aangesloten. Op dit punt wordt geen verandering aangebracht ten opzichte van de huidige zorgplicht voor afvalwater, zoals die thans in de Wm is opgenomen.

De zorgplicht voor grondwater is niet geformuleerd als een zorgplicht voor de inzameling ervan, maar als een zorgplicht om maatregelen te treffen in openbaar gemeentelijk gebied om structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden te voorkomen of te beperken. Daarmee is expliciet aangegeven dat de zorgplicht zich niet uitstrekt tot particuliere percelen.

De drie zorgplichten hebben alle doelmatigheid als uitgangspunt, dat wil zeggen dat gemeenten op het lokale niveau de integrale afweging maken op welke wijze het beste kan worden omgegaan met de zorgplicht, rekening houdend met de maatschappelijke lasten en de verschillende randvoorwaarden (zoals een duurzaam watersysteem, leefomgeving, de functies van een gebied, milieu, volksgezondheid).

Voor stedelijk afvalwater wordt de thans geldende regeling voortgezet: wanneer inzameling en transport naar het oordeel van de gemeente niet doelmatig is, kan de provincie een ontheffing verlenen1. Voor hemelwater en grondwater bepaalt de gemeenteraad in het kader van het vaststellen van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) welke voorzieningen of maatregelen doelmatig zijn. Uit een vastgesteld GRP blijkt zo ook in welke gebieden de gemeente wel of geen voorzieningen of maatregelen zal treffen.

De regering erkent dat in de toelichting verschillende termen worden gehanteerd, zoals stedelijk gebied, bebouwd gebied, verstedelijkt gebied. Dit hangt samen met het gegeven dat de problemen met afvloeiend hemelwater en grondwaterstanden zich in de praktijk vooral voordoen in de gebieden van de gemeente die verstedelijkt zijn, oftewel waar zich veel verhard oppervlak bevindt zoals bebouwing, straten, wegdek, daken etc. Ze komen veel minder voor in het buitengebied.

Om de waterproblematiek goed voor het voetlicht te brengen kan het gebruik van dergelijke begrippen zinvol zijn. Dit mag uiteraard niet ten koste gaan van de helderheid rond het toepassingsgebied van de gemeentelijke zorgplichten. Nu hierover toch vragen zijn gerezen, wil de regering graag de factoren die hiervoor bepalend zijn nog eens in rij en gelid zetten.

Zoals hiervoor reeds is aangegeven, geldt de zorgplicht voor stedelijk afvalwater in beginsel binnen het hele grondgebied van de gemeente.

De gebiedsbegrenzing van de bestaande zorgplicht voor afvalwater in de Wm wordt hiermee niet gewijzigd. Ook met betrekking tot de ontheffingsmogelijkheid is wat gebiedsbegrenzing betreft geen wijziging ten opzichte van de bestaande situatie beoogd. Een ontheffing wordt niet verleend als het een bebouwde kom betreft waaruit stedelijk afvalwater met een vervuilingswaarde van 2000 of meer inwonerequivalenten wordt geloosd. Deze grens volgt uit de Richtlijn stedelijk afvalwater2.

Vandaar dat ook op dit punt geen wijziging is aangebracht, ook niet in het gebruik of de betekenis van het begrip «de bebouwde kom». Een aanpassing werd niet noodzakelijk en ook niet wenselijk geacht mede gelet op het feit, dat de gebiedsbegrenzing bij de zorgplicht voor stedelijk afvalwater op dit moment in de praktijk geen problemen geeft.

Voor de hemelwaterzorgplicht is het uitgangspunt dat de gemeente zorgt voor de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Zoals uit de toelichting blijkt, gaat het bij afvloeiend hemelwater om hemelwater dat vrijkomt van daken en verharde oppervlakken, waarvan uiteraard overal in het gemeentelijke grondgebied sprake kan zijn. Waar sprake is van particuliere percelen, is degene die zich aldaar van het afvloeiende hemelwater wil ontdoen, er evenwel primair zelf voor verantwoordelijk het water in de bodem of het oppervlaktewater te brengen. Waar dat redelijkerwijs niet van hem kan worden verwacht brengt de zorgplicht met zich dat de gemeente in de openbare ruimte aan de perceelsgrens een voorziening aanbiedt waarin het verzamelde hemelwater kan worden geloosd. De zorgplicht voor het grondwater heeft uitsluitend betrekking op het treffen van maatregelen in openbaar gemeentelijk gebied. Uiteraard geldt ook hier: voor zover dit doelmatig is en bovendien niet behoort tot de zorg van waterschap of provincie. Met deze maatregelen zullen problemen op particulier terrein veelal ook zijn verholpen. Tot de maatregelen kan, wanneer dit doelmatig is, ook behoren het door de gemeente zorg dragen voor een voorziening aan de perceelsgrens waarop het overtollige grondwater vanaf het particuliere terrein kan worden geloosd, om verder te worden verwerkt.

De leden van de CDA-fractie vroegen zich daarnaast af, waarom het begrip «stedelijk afvalwater» niet geheel identiek is gedefinieerd als in de Richtlijn stedelijk afvalwater.

Onder stedelijk afvalwater wordt in de Europese «Richtlijn stedelijk afvalwater» verstaan: het huishoudelijk afvalwater of het mengsel van huishoudelijk afvalwater en industrieel afvalwater en /of afvloeiend hemelwater:

Industrieel afvalwater, dat daarvan deel uitmaakt wordt in de Europese regelgeving beschreven als al het afvalwater dat wordt geloosd vanaf terreinen die voor bedrijfsactiviteiten worden gebruikt en dat geen huishoudelijk afvalwater of afvloeiend hemelwater is.

In de Wet milieubeheer zal de definitie, als het onderhavige wetsvoorstel wordt aangenomen, luiden:

bedrijfsafvalwater: afvalwater dat vrijkomt bij door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, dat geen huishoudelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater of grondwater is;

stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

Er wordt dus in de Nederlandse regelgeving met betrekking tot lozingen vanuit bedrijfsactiviteiten niet gesproken over industrieel afvalwater, maar over bedrijfsafvalwater. Dat sluit aan bij de elders in de Wm gebruikte terminologie. Daarom is in de begripsomschrijving van stedelijk afvalwater in het wetsvoorstel ook voor het begrip bedrijfsafvalwater gekozen. Ook de toevoeging van «grondwater of ander afvalwater» heeft met de Nederlandse situatie te maken. Het kan in de praktijk namelijk voorkomen dat huishoudelijk afvalwater niet met bedrijfsafvalwater of afvloeiend hemelwater wordt gemengd, maar wel met ander afvalwater (zoals bijvoorbeeld grondwater uit een drainage). Wanneer de definitie van de Richtlijn stedelijk afvalwater zou worden overgenomen, zou een dergelijk mengsel van huishoudelijk afvalwater en grondwater niet als stedelijk afvalwater kunnen worden aangemerkt. Dit is ongewenst, en binnen de Richtlijn stedelijk afvalwater ook niet beoogd. Met de in het wetsvoorstel gekozen formulering wordt zeker gesteld, dat de zorgplicht voor stedelijk afvalwater ook voor een dergelijk mengsel geldt.

Het tweede aandachtspunt van de leden van de CDA-fractie betreft het dekken van de kosten van de gevolgen van de zorgplichten. Delen de bewindslieden het oordeel van deze leden dat een vrij ongelimiteerde verhoging tot ongewenste situaties kan leiden? Moet de stijging niet wettelijk gemaximeerd te worden? De benchmark die zo nodig verplicht kan worden gesteld is toch een instrument achteraf?

Zoals mijn ambtsvoorganger tijdens de Tweede Kamerbehandeling heeft aangegeven, vormt het vertrouwen in de lokale politiek de basis voor het adequaat implementeren van de nieuwe rioolheffing. De bevoegdheid tot het vaststellen van een belastingverordening en de belastingtarieven ligt op lokaal niveau. Daarbij hebben gemeentebesturen de hoogte van de kosten voor een deel zelf in de hand. Ten eerste is het aan de gemeente om (in het gemeentelijk rioleringsplan) te bepalen welke maatregelen men gaat treffen ter invulling van de zorgplichten. De keuze dient gebaseerd te zijn op een doelmatigheidsafweging. Ten tweede kunnen gemeenten door het efficiënt combineren van bijvoorbeeld wegwerkzaamheden en rioleringsonderhoud kosten besparen.

Het is waar dat een groot aantal gemeenten voor een aanzienlijke financiële opgave staat wat betreft het rioolstelsel met alle kostenontwikkelingen van dien. In veel oudere wijken heeft het rioleringsstelsel simpelweg zijn beste tijd gehad en is het aan vervanging toe. Dit zou overigens niet anders zijn indien dit wetsvoorstel niet zou zijn ingediend. Dit zou dan uit het huidige rioolrecht bekostigd worden.

De rioolheffing is, evenals het huidige rioolrecht, gemaximeerd doordat het maximaal kostendekkend is. Iets anders is of de rioolkosten en andere kosten samenhangend met de zorgplichten gemaximeerd dienen te worden. Het wettelijk maximeren van de kosten is praktisch gezien moeilijk uitvoerbaar. Immers, de ene gemeente is de andere niet. Er zijn bijvoorbeeld gemeenten, die in tegenstelling tot andere gemeenten hebben gereserveerd voor de vervanging van het rioolstelsel. Ook bestaat er een groot verschil in fysieke omstandigheden: het aanleggen van een rioolstelsel in stedelijk gebied is evident anders dan dat in landelijk gebied. In sommige jaren moet er meer geïnvesteerd worden dan in andere jaren vanwege bijvoorbeeld groot onderhoud. Gemeenten hebben overigens de mogelijkheid om grote investeringen over de jaren heen te spreiden.

Het kabinet zal de ontwikkeling van de rioleringskosten nauwlettend in de gaten houden. Mijn ambtsvoorganger heeft hierover tijdens de Tweede Kamerbehandeling van dit wetsvoorstel het volgende gezegd: «Mocht blijken dat in bepaalde gemeenten als gevolg van dit wetsvoorstel zoveel extra kosten moeten worden gemaakt, dat doorberekening ervan aan de burger niet meer verantwoord is, dan is compensatie via een aanpassing in de verdeelsystematiek in het Gemeentefonds nadrukkelijk niet uitgesloten»1. Daarbij doelde hij overigens op de kosten die voortvloeien uit de nieuwe zorgplichten; niet op kosten die voortvloeien uit achterstallig onderhoud.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat het begrip zorgplicht juridisch betekent en welke aansprakelijkheidsgevolgen die plicht met zich meebrengt.

De zorgplichten voor het afvloeiend hemelwater en het voorkomen en beperken van grondwateroverlast hebben het karakter van een inspanningsverplichting. Dit houdt in dat gemeenten voortaan gehouden zullen zijn om, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, hemelwater in te zamelen en te verwerken en grondwaterproblemen te voorkomen, dan wel de gevolgen ervan te beperken. De gemeenten hebben een zekere beleidsvrijheid bij de uitvoering van deze taken om de aanpak te kiezen, die gelet op de lokale omstandigheden doelmatig is. Maatschappelijk gezien is er immers niemand bij gebaat als gemeenten koste wat kost gehouden zouden zijn onder alle omstandigheden hemelwater te verwerken en grondwaterproblemen te voorkomen of alle bijkomende problemen geheel op te lossen. Dit zou kunnen leiden tot onacceptabele lastenstijgingen. In het gemeentelijk rioleringsplan zullen gemeenten dienen uit te werken op welke wijze zij invulling geven aan hun zorgplichten, dat wil zeggen hoe zij de situatie in hun gemeente taxeren, welke maatregelen zij doelmatig achten en waarom en hoe zij deze bekostigen.

Ten aanzien van de aansprakelijkheidsgevolgen merkt de regering op dat, hoezeer zij ook begrip heeft voor de vaak geuite wens glashelder te krijgen wie aansprakelijk is voor schade, het antwoord op die vraag niet in zijn algemeenheid noch voorafgaand aan een concreet geval kan worden gegeven. Degene die schade lijdt, dient aan te tonen dat een andere partij daarvoor aansprakelijk is. Aan de hand van de feitelijke omstandigheden van een concreet geval zal worden beoordeeld of is voldaan aan de criteria die voor aansprakelijkheid gelden en die zijn neergelegd in het Burgerlijk Wetboek. Zo zal, onder andere, steeds moeten worden bezien wat de oorzaak van de schade is, of er sprake is van onrechtmatige daad en van toerekenbaarheid. Wat betreft het door de leden van de PvdA-fractie aangehaalde praktijkgeval van grondwateroverlast in een nieuwbouwwijk in Amsterdam Zuid Oost kan zonder kennis over de lokale situatie en over het handelen van de verschillende bij het nieuwbouw project betrokken partijen niet op deze plek worden uitgemaakt welke partij(en) voor de grondwateroverlast aansprakelijk kan (kunnen) worden gesteld.

In paragraaf 9 van de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag is dieper ingegaan op de ontwikkeling van de jurisprudentie met betrekking tot de zorgplicht van een overheidslichaam.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in aansluiting hierop wie na het aannemen van onderhavig wetsvoorstel verantwoordelijk is voor het verhelpen van de overlast in de nieuwbouwwijk in Amsterdam Zuid Oost.

Uitgangspunt ten aanzien van problemen op particulier terrein is dat de eigenaar zelf verantwoordelijk is voor de aanpak van deze problemen. Zo is hij zelf bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het waterdicht zijn van zijn kruipruimte. Indien een van de partijen die bij de totstandkoming van het nieuwbouwproject is betrokken met succes op nalatigheid kan worden aangesproken, zal die partij allereerst aan zet zijn om zijn fout te herstellen en zo verbetering aan te brengen in de situatie. Indien geen partij aansprakelijk kan worden gesteld is na inwerkingtreding van de wet de gemeente Amsterdam aan zet. Deze zal bezien of de grondwaterproblematiek in deze nieuwbouwwijk van dien aard is dat zij kan worden beschouwd als een structurele beperking van de gebruiksfunctie van de gronden in die wijk. Indien de gemeente tot het oordeel komt dat het normale gebruik van de grond wordt belemmerd zal de gemeente moeten nagaan op welke wijze deze problemen het beste kunnen worden aangepakt. De zorgplicht omvat alleen maatregelen op openbaar terrein. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan maatregelen die een gunstig effect hebben op hoge grondwaterstanden zoals verbetering van de waterdoorlaatbaarheid van de bodemtoplaag of hydrologische compartimentering van de bodem. Bovendien kan worden bezien of via het oppervlaktewaterbeheer de problemen kunnen worden verholpen (de gemeentelijke zorg voor grondwaterproblemen begint immers waar de verantwoordelijkheid van provincie en waterschap ophoudt). Indien dergelijke maatregelen niet afdoende of niet doelmatig zijn, kan nog worden bezien, of de gemeente op doelmatige wijze vanaf de perceelsgrens kan voorzien in afvoer van door de particulier aan te bieden overtollig grondwater door middel van een openbaar ontwateringsstelsel of een vuilwaterriool.

Uiteraard is het beter om het optreden van structurele grondwateroverlast te voorkomen. In de bestemmings- en (her)inrichtingsfase van percelen dient zorgvuldig te worden bezien hoe de waterhuishoudkundige situatie is en zich naar verwachting zal ontwikkelen, Het verdient aanbeveling bestemming en inrichting inclusief het bouwrijp maken daarop af te stemmen. Dit is evenwel geen onderdeel van de nieuwe taken, maar behoort al tot bestaande verantwoordelijkheid van gemeenten voor bestemming en inrichting van de gemeentelijke grond.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het mogelijk is de aan de provincie toegedichte verantwoordelijkheden over te dragen aan de Wgr-plusregio’s. (Wet gemeenschappelijke regelingen: Wgr) Het is de regering niet helemaal duidelijk wat deze fractieleden bij deze vraag voor ogen staat, nu het wetsvoorstel geen nieuwe verantwoordelijkheden aan provincies toebedeelt. In de memorie van toelichting staat een uiteenzetting van taken en bevoegdheden die de provincies in het kader van de waterhuishouding nu reeds bezitten. Het karakter van de taken en bevoegdheden van de provincie ligt soms in de beleidsontwikkeling en soms in de uitvoering. Zo is de provincie in het kader van de beleidsontwikkeling belast met het opstellen van een waterhuishoudingsplan, het streekplan, met de goedkeuring van bestemmingsplannen en vrijstellingsbesluiten. In het kader van de uitvoering verleent de provincie vergunningen op het terrein van de onttrekking en infiltratie van grondwater. Tegelijkertijd is de provincie (gedeputeerde staten) bevoegd om aanwijzingen te geven over de inhoud van de gemeentelijke rioleringsplannen en kwaliteitseisen te stellen aan lozingen in de bodem of op het oppervlaktewater. Zoals op pagina 2 van deze memorie al werd aangegeven kan de provincie daarnaast in bepaalde gevallen ontheffing verlenen aan een gemeente van de zorgplicht voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater.

Het ligt niet voor de hand deze provinciale verantwoordelijkheden over te dragen aan een Wgr-plusregio. Het voordeel van een dergelijke overdracht is niet duidelijk: voor de overige gemeenten in een provincie blijft immers de provincie aan zet. Wel is het uiteraard mogelijk dat gemeenten besluiten hun watertaken gemeenschappelijk uit te voeren. De Wgr biedt daarvoor het geëigende kader.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat precies het effect zal zijn van het aanvaarde amendement van het lid Van Heugten c.s.1 inzake de voorkeursvolgorde. Het amendement beoogt het mogelijk te maken dat bedrijven die op een voor hen doelmatige en kostenefficiënte manier hun biologisch afbreekbare afvalwater zelf willen zuiveren of op een alternatieve manier verwerken, niet door de vergunningverlener gehouden zijn om het betreffende afvalwater op basis van de voorkeursvolgorde aan een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie aan te bieden. In het verlengde van deze vraag vragen de leden van de VVD-fractie voorts, waar in de wetstekst staat dat bedrijven (of particulieren) zelf mogen zuiveren en of de gemeente straks bepaalt of een bedrijf zelf doelmatig en kostenefficiënt zijn afvalwater kan zuiveren.

De mogelijkheid van bedrijven of particulieren om afvalwater zelf te zuiveren is niet expliciet opgenomen in de bestaande wetgeving, en evenmin in onderhavig wetsvoorstel. Het zelf zuiveren van afvalwater is net als veel andere activiteiten mogelijk binnen de wettelijke voorwaarden die aan die activiteiten worden gesteld. Ten eerste worden op grond van de Wm in vergunningen of algemene regels voorschriften gesteld voor het oprichten, veranderen of in werking hebben van bedrijven of bedrijfsonderdelen, en dus ook een zuiveringsinstallatie. Voorts dient ook de lozing vanuit de zuiveringsinstallatie aan voorschriften te voldoen. Afhankelijk van de plaats van de lozing (op oppervlaktewater, op de riolering of in de bodem) zijn deze voorschriften gebaseerd op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), de Wm of de Wet bodembescherming. Overigens is het lozen van (gezuiverd) huishoudelijk afvalwater op oppervlaktewater of in de bodem verboden, indien men zich binnen een bepaalde afstand van de riolering bevindt.

Een afweging of het bedrijf doelmatig en kostenefficiënt afvalwater kan zuiveren in een eigen zuiveringsinstallatie of het afvalwater op een andere manier kan verwerken ligt primair bij het bedrijf zelf. Voor huishoudelijk of daarmee vergelijkbaar afvalwater is het zelf zuiveren zelden het meest doelmatig. De rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi) is immers op het zuiveren van dit soort afvalwater afgestemd en vanwege de schaalgrootte is dit veelal ook het meest kostenefficiënt. In de praktijk vormt dus het zelf zuiveren door bedrijven van huishoudelijk afvalwater en daarmee vergelijkbaar afvalwater een uitzondering. De zuivering in rioolwaterzuiveringsinstallaties geeft in verreweg de meeste situaties zowel bedrijfseconomisch als milieuhygiënisch de meeste voordelen. Vandaar dat in de voorkeursvolgorde bij huishoudelijk afvalwater en daarmee vergelijkbaar afvalwater zuivering in rioolwaterzuiveringsinstallaties als voorkeur is aangegeven.

Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven en in de nota naar aanleiding van het verslag nader is toegelicht is de voorkeursvolgorde geen dogma, en kan daarvan worden afgeweken. Het wetsvoorstel ging er reeds van uit, dat indien zelf zuiveren doelmatiger en kostenefficiënter voor het bedrijf is en milieuhygiënisch acceptabel is, een afwijking van de voorkeursvolgorde voor de hand ligt. Dit is met het genoemde amendement nog eens expliciet tot uitdrukking gebracht in de wettekst. Voor de regering was er op zich geen bezwaar tegen dit meer expliciet vermelden dat doelmatigheid en kostenefficiency een rol spelen. Wel is van de zijde van de regering benadrukt dat naast het financieel belang van het bedrijf ook de gevolgen voor het milieu in de afweging een rol spelen. De tekst van het amendement sluit het betrekken van die gevolgen bij de afweging niet uit. Er was voor de regering dus geen reden het amendement te ontraden.

Tijdens het debat in de Tweede Kamer heeft het lid van Heugten toegelicht met het amendement expliciet te willen aangeven, dat het bedrijf niet gestraft mag worden voor het feit dat het een alternatieve route heeft. De voorkeursvolgorde moet niet vanzelf tot gedwongen afvoer naar de rioolwaterzuivering dwingen, er moet een afweging plaatsvinden. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft hier reeds in het Kamerdebat instemmend op gereageerd. Omdat bedrijven waarbij zelf zuiveren doelmatig en kostenefficiënt kan zijn veelal vergunningplichtig zijn op grond van de Wm, waarbij de vergunning ook betrekking heeft op het oprichten en in werking hebben van de eigen zuiveringsinstallatie, zal deze afweging bij het verlenen van Wm vergunning plaatsvinden.

De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte of het voor een gemeente onvoordelig kan zijn als een bedrijf zelf wil zuiveren.

Het waterschap heeft er het meeste belang bij als een bedrijf huishoudelijk afvalwater of afvalwater, dat daarmee qua biologische afbreekbaarheid vergelijkbaar is, zelf zuivert. Dit belang is tweeledig. Het waterschap is zowel beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) waarop een bedrijf zijn afvalwater loost als het niet zelf zuivert, als (in de meeste gevallen) beheerder van het oppervlaktewater waarop het bedrijf loost als het wél zelf zuivert. Het zelf zuiveren en lozen door bedrijven kan er in specifieke situaties toe leiden dat de doelmatige werking van de rwzi wordt geschaad of dat de lozing uit de bedrijfszuivering in strijd is met het belang van de bescherming van het oppervlaktewater.

Een verstoring van de doelmatige werking van een bestaande rwzi zou aan de orde kunnen zijn wanneer een bestaande bedrijfslozing van grote omvang op die rwzi zou worden gestaakt. De capaciteit van de rwzi, die mede berekend was op de bedrijfslozing, wordt dan niet meer optimaal benut. De kosten van de rwzi zullen echter niet evenredig dalen, waardoor de totale maatschappelijke kosten stijgen. De overige lozers, huishoudens en overige aangesloten bedrijven, hebben hier nadeel van. In dit geval kan het «afhaken» van de bedrijven worden tegengegaan door gebruik te maken van de subsidiemogelijkheid aan bedrijven zoals genoemd in artikel 27, eerste lid, onderdeel d, van de Wvo. Een verstoring van de doelmatige werking kan ook aan de orde zijn wanneer het bedrijf alleen de afbreekbare stoffen, die eenvoudig uit het afvalwater kunnen worden gezuiverd, uit het afvalwater haalt, en het afvalwater met resterende (niet of slecht biologisch afbreekbare) verontreinigingen alsnog naar de rwzi brengt. Omdat het biologische proces in de rwzi verstoord kan worden door toevoer van veel van dergelijk water, biedt het wettelijke kader in dergelijke situaties het bevoegd gezag de mogelijkheid om lozing van dit water op de rwzi niet toe te staan.

Voor de gemeente maakt het over het algemeen minder verschil of een bedrijf zelf wil zuiveren, omdat de gemeente alleen afvalwater transporteert. Wel zal de gemeente bij afhaken van een groot bedrijf evenals het waterschap een deel van de inkomsten missen (er wordt dan geen rioolheffing meer betaald). Ook kan het voor de werking van de riolering nadelig zijn als deze was gedimensioneerd op veel water en er nu minder water doorheen stroomt.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Wm, artikel 10.33, derde lid, nieuw.

XNoot
2

Richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater.

XNoot
1

Handelingen II, 14 februari 2007, TK 43–2520.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2006/07, 30 578, nr. 8.

Naar boven