30 567
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L16)

B1
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE2

Vastgesteld 9 november 2006

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissies aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De fractie van de PvdA heeft met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, waarbij zij constateert dat op een aantal onderdelen nadere verheldering niet zou misstaan. De PvdA heeft namelijk geconstateerd dat de implementatie van richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L16) (hierna de Richtlijn) onvolledig is, waarmee Nederland de verplichtingen onder het EG-recht niet volledig nakomt. In het bijzonder gaat het hier om een vijftal punten, die hieronder staan vermeld.

1. De onrechtmatigheid van het heffen van leges.

Het komt de PvdA-fractie voor dat de heffing van € 201 leges (zie punt 2.1 van de circulaire; ook aangekondigd in de memorie van toelichting) strijdig is met de Richtlijn. Die laat niet toe dat Nederland betaling van leges als een extra voorwaarde voor de EG-verblijfsvergunning invoert. Bovendien ontbreekt naar de mening van de PvdA-fractie ook een grondslag voor die legesheffing in de Nederlandse wetgeving. Volgens art. 3.34g Voorschrift Vreemdelingen 2000 moet 201 euro worden betaald voor een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier als bedoeld in art. 20 Vreemdelingenwet 2000. De EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is een heel andere vergunning, die een andere status en andere rechten geeft. Het eisen van hogere leges dan Nederlanders moeten betalen voor hun identiteitskaart, betekent in feite de invoering door Nederland van een extra financiële voorwaarde, naast de voorwaarden die wel in die Richtlijn staan.

Voor veel vreemdelingen zal € 201 per betrokken gezinslid een aanmerkelijk deel van het maandinkomen vormen. De duizenden vreemdelingen die de nieuwe vergunning hebben aangevraagd, worden langs deze weg geconfronteerd met acceptgiro’s waarin ten onrechte om betaling van € 201 leges wordt gevraagd. Als ze niet betalen, wordt hun aanvraag niet verder behandeld. Hen worden dan ten onrechte de rechten, die ze op grond van de rechtstreeks werkende Richtlijn hebben, door de Nederlandse overheid onthouden.

Verder wordt in de circulaire en op de homepage van de IND http://www.ind.nl/nl/index.asp aangekondigd dat van vreemdelingen, die met een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen uit een andere EU lidstaat naar Nederland komen, € 331, € 433 of in het geval van gezinshereniging waarschijnlijk € 830 aan leges zal worden gevraagd. Ook voor die legesheffing ontbreekt een grondslag in de Richtlijn. Op welke gronden meent de regering dat het Hof van Justitie dergelijke legesbedragen zonder grondslag in de richtlijn zal accepteren. In het verlengde hiervan vraagt de PvdA-fractie wat de rechtsgrondslag is voor de heffing van € 201 euro van vreemdelingen die de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in Nederland aanvragen in de Richtlijn? Wat is de rechtsgrondslag van die legesheffing in de Nederlandse wetgeving, nu in art. 3.34g Voorschrift Vreemdelingen alleen spreekt over leges voor de Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd? Als een vreemdeling al leges voor die vergunning heeft betaald, moet hij dan een tweede keer leges voor dezelfde vergunning betalen?

Hoe is het heffen van leges van € 331, € 433 of in het geval van gezinshereniging waarschijnlijk € 830 van vreemdelingen die met een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen uit een andere EU lidstaat naar Nederland komen te rijmen met de Richtlijn, nu ook voor die legesheffing geen grondslag in de Richtlijn staat?

2. Wijzen houders Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nieuwe EG-status

Op pag. 36 van de nota n.a.v. het verslag (TK 30 567, 8) stelt de minister dat de namen en adressen van die vreemdelingen in de geautomatiseerde administratie gemakkelijk zijn te achterhalen. De minister geeft echter geen antwoord op de vraag van de PvdA-fractie of na de invoering van dit wetsvoorstel de betrokkenen zullen worden aangeschreven en gewezen op de mogelijkheid om de nieuwe EG-status aan te vragen en op de voordelen van die status.

Dit tegen de achtergrond dat de Richtlijn een kernstuk van het EG-integratiebeleid is. De Richtlijn had al in januari 2006 ingevoerd moeten zijn. De PvdA-fractie vraagt de minister in dit verband of zij bereid is om alle houders Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier te wijzen op de mogelijkheid om de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen aan te vragen en op de voordelen van deze nieuwe status?

3. Onderschatting bepalingen inzake gelijke behandeling (artikelen 11 en 21 Richtlijn)

Naar de indruk van de PvdA-fractie laat de minister in zowel de memorie van toelichting als in de nota n.a.v. het verslag blijken dat ze de strekking van deze beide gelijke behandelingsbepalingen onderschat. Zo laat bijvoorbeeld de passage over het koppelingsbeginsel op p. 27 zien dat de minister er nog geen blijk van geeft te begrijpen wat gelijke behandeling betekent. Het koppelingsbeginsel heeft tot gevolg dat legaal hier verblijvende vreemdelingen niet worden uitgesloten van uitkeringen en voorzieningen. Dat garandeert echter allerminst dat zij in andere opzichten bij sociale zekerheid en overheidsvoorzieningen ook gelijk als Nederlanders worden behandeld. Niet voor niets heeft de Raad van State de regering geadviseerd om systematisch na te gaan tot welke wijzigingen in wet- en regelgeving de gelijke behandelingsbepalingen aanleiding geven. Nergens blijkt dat de minister dit advies heeft opgevolgd. Vandaar dat de PvdA-fractie de minister vraagt of de minister bereid is om in navolging van het advies van de Raad van State systematisch na te gaan tot welke wijzigingen in de Nederlandse wet- en regelgeving de gelijke behandelingsbepalingen in de artikelen 11 en 21 van de Richtlijn aanleiding geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst van dat onderzoek?

4. De strijdigheid van een Nederlandse inburgeringstest met het systeem van de richtlijn, na meer dan tien jaar verblijf in de EU

De PvdA-fractie constateert dat de minister in de nota n.a.v. het verslag (TK 30 567, 8) op pag. 21/22 uitgaat van het nieuwe Nederlandse integratiebeleid en niet van het systeem van de Richtlijn.

Vandaar de vraag van de PvdA-fractie hoe het voornemen van de minister om het slagen voor een Nederlandse inburgeringstest als voorwaarde te stellen voor afgifte van een EG-verblijfsvergunning aan een derdelander die meer dan tien jaar rechtmatig verblijft in de EU (eerst tenminste vijf jaar in een andere EU lidstaat en daarna minimaal vijf jaar in Nederland) te rijmen valt met het systeem van de richtlijn?

5. Implementatie van de Richtlijn door ambtelijk overleg?

De PvdA constateert dat de minister in de nota n.a.v. het verslag (TK 30 567, 8) op verschillende punten melding maakt van een voorlopige implementatie van de Richtlijn door ambtelijk overleg (p. 8–11). Zo zouden sinds 23 januari 2006 verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd alleen nog op de beperkte gronden van de Richtlijn en niet meer op de ruimere gronden van art. 22 Vreemdelingenwet 2000 worden ingetrokken. Dit bevreemdt de PvdA-fractie ten zeerste en leidt haar tot de vraag hoe de betrokkenen en hun raadslieden van deze beleidswijziging kennis konden nemen? Hoe is zeker gesteld dat alle IND ambtenaren van deze beleidswijziging op de hoogte waren? Komt het vaker voor dat EG-recht door het ministerie van Justitie op deze, voor buitenstaanders onherkenbare wijze wordt geïmplementeerd?

De PvdA-fractie voegt daaraan de vraag toe of de minister bereid is om de schade van derdelanders door het niet tijdig implementeren van de Richtlijn of door het niet tijdig verstrekken van de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, integraal te vergoeden?

De leden van de commissie zien de antwoorden met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De griffier voor dit verslag,

Van Dooren


XNoot
1

Met het uitbrengen van dit voorlopig verslag vervalt het op 17 oktober 2006 uitgebrachte blanco eindverslag.

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).

Plv. leden: Schuurman (CU), Pruiksma (CDA), Jurgens (PvdA), Thissen (GL), Dölle (CDA), Rosenthal (VVD), Biermans (VVD), Van Raak (SP), Tan (PvdA), Schuyer (D66) en Russell (CDA).

Naar boven