30 536
Regels inzake de volledige liberalisering van de postmarkt en de garantie van de universele postdienstverlening (Postwet 20..)

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

5 juni 2007

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, rekening houdend met richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PbEG 1998 L 15), wenselijk is de bepalingen met betrekking tot het postvervoer aan te passen aan een volledig geliberaliseerde markt voor postdiensten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1.1. Begripsbepalingen

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

b. college: het college, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit;

c. raad van bestuur van de mededingingsautoriteit: de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Mededingingswet;

d. akten van de Wereldpostunie: de op 10 juli 1964 te Wenen tot stand gekomen Constitutie van de Wereldpostunie (Trb. 1965, 170) en de daarbij behorende voor Nederland bindende verdragen, reglementen en protocollen (Trb. 1965, 170 en Trb. 2002, 205);

e. bestuurlijke boete: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom;

f. overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift;

g. overtreder: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

2. Bij besluit van Onze Minister kunnen de vindplaatsen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden gewijzigd. Van dit besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. brief: de op een fysieke drager aangebrachte geadresseerde schriftelijke mededelingen;

b. poststuk: een brief of een ander bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geadresseerd stuk;

c. postvervoer: het geheel van handelingen dat bedrijfsmatig wordt verricht teneinde poststukken af te leveren;

d. postvervoerdienst: een of meer van de handelingen, bedoeld in onderdeel c;

e. postvervoerbedrijf: eenieder die postvervoerdiensten aanbiedt;

f. universele postdienst: de universele postdienst, bedoeld in de artikelen 16 en 17;

g. verlener van de universele postdienst: een postvervoerbedrijf dat ingevolge artikel 15, eerste lid, is aangewezen;

h. postbus: een in een gebouw aanwezige afgesloten ruimte die bestemd is voor de aflevering van de voor de gebruiker daarvan bestemde poststukken;

i. afzender: eenieder die een poststuk ten vervoer aanbiedt aan een postvervoerbedrijf;

j. postcodesysteem: een algemeen gebruikt adrescodesysteem voor een efficiënte postbezorging.

2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder postvervoer niet verstaan:

a. het vervoer van afzonderlijk geregistreerde exprespost waarover tussen afzender en vervoerbedrijf afzonderlijke overeenkomsten zijn gesloten over het tijdvak of tijdstip van bestellen, over de leveringszekerheid en over de aansprakelijkheid;

b. het vervoer, dat wordt verricht onder verantwoordelijkheid van de afzender, van poststukken die kennelijk bestemd zijn om op een met een postvervoerbedrijf afgesproken plaats te worden overgedragen aan dat postvervoerbedrijf, teneinde de poststukken door dat postvervoerbedrijf op de afzonderlijke adressen te laten bezorgen.

Artikel 3

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. postrichtlijn of -verordening: een richtlijn, onderscheidenlijk verordening, van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie die geheel of gedeeltelijk berust op de artikelen 47, 52, 55 of 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, betrekking heeft op de postsector en regels stelt over de economische activiteiten in die sector, de belangen van afnemers, geschilbeslechting, de infrastructuur, de interne markt, de kwaliteit, de handel, de mededinging, de universele dienstverlening, technische eisen of het verschaffen van informatie;

b. gedelegeerde richtlijn, verordening of beschikking: een richtlijn, verordening, onderscheidenlijk beschikking, van de Commissie van de Europese Gemeenschappen die berust op een postrichtlijn of -verordening;

c. liberalisatierichtlijn: een richtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen die berust op artikel 86, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en regels stelt met betrekking tot de postsector.

2. In deze wet wordt onder «wet» mede verstaan: een krachtens artikel 66, vijfde lid, onderdeel b, aangewezen voorschrift uit een postverordening of een gedelegeerde verordening.

HOOFDSTUK 2. REGELS VOOR POSTVERVOERBEDRIJVEN

§ 2.1. Briefgeheim

Artikel 4

Een postvervoerbedrijf zorgt ervoor dat bij de uitvoering van postvervoerdiensten het grondwettelijk briefgeheim niet wordt geschonden.

Artikel 5

Gesloten poststukken die in het kader van postvervoerdiensten als onbestelbaar zijn aan te merken en niet aan de afzender kunnen worden teruggegeven, kunnen slechts worden geopend op last van de kantonrechter te ’s-Gravenhage, zulks uitsluitend ter opsporing van de voor teruggave of aflevering nodige gegevens omtrent de afzender of de geadresseerde.

Artikel 6

Beslag op poststukken welke in het kader van postvervoerdiensten aan een postvervoerbedrijf zijn toevertrouwd, is slechts toegelaten in de gevallen dat de wet een zodanig beslag uitdrukkelijk regelt.

§ 2.2. Klachtbehandeling door postvervoerbedrijven

Artikel 7

1. Een postvervoerbedrijf voorziet in een procedure voor de behandeling van klachten van afzenders en ontvangers over de door hem uitgevoerde postvervoerdiensten.

2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de procedure, bedoeld in het eerste lid.

§ 2.3. Arbeidsvoorwaarden

Artikel 8

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gesteld over in acht te nemen arbeidsvoorwaarden indien:

a. tegen sociaal onaanvaardbare arbeidsvoorwaarden arbeid wordt verricht,

b. er sprake is van een tijdelijk zich tot de postsector beperkend probleem, en

c. voor zover het probleem niet kan worden opgelost door aanpassing van algemeen geldende voorschriften of bij overeenkomst tussen de desbetreffende werkgever en vertegenwoordigers van werknemersorganisaties.

HOOFDSTUK 3. ONDERLINGE DIENSTVERLENING

Artikel 9

1. Indien een postvervoerbedrijf, dat beschikt over een netwerk waarmee poststukken op ten minste vijf dagen per week kunnen worden bezorgd op alle adressen in Nederland, met gebruikmaking van dat netwerk postvervoer verricht tegen speciale voorwaarden en tarieven, verricht hij dit postvervoer voor andere postvervoerbedrijven tegen non-discriminatoire en transparante voorwaarden en tarieven ten opzichte van andere afzenders en andere postvervoerbedrijven. Onder andere postvervoerbedrijven vallen ook groepsmaatschappijen die in een groep verbonden zijn in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek met het postvervoerbedrijf dat beschikt over een netwerk als bedoeld in de eerste volzin.

2. Indien blijkt dat op de nationale postmarkt of een onderdeel daarvan daadwerkelijke concurrentie ontbreekt, kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden en tarieven die worden gehanteerd bij het verrichten van postvervoerdiensten tegen speciale voorwaarden en tarieven door postvervoerbedrijven die over een netwerk beschikken als bedoeld in het eerste lid.

3. Een postvervoerbedrijf als bedoeld in het eerste lid zorgt ervoor dat de geldende speciale voorwaarden en tarieven voor eenieder kenbaar zijn.

4. Bij ministeriële regeling kunnen in aanvulling op het eerste lid regels worden gesteld over het verlenen van toegang tot het in dat lid bedoelde netwerk. Deze regels kunnen inhouden dat:

a. een postvervoerbedrijf, dat beschikt over een dergelijk netwerk, op verzoek van bij die regeling aan te wijzen categorieën derden toegang verleent tot dat netwerk tegen redelijke, transparante en non-discriminatoire tarieven en voorwaarden, voor zover een bedrijfsmatige en op continuïteit gerichte exploitatie van het netwerk dit toelaat;

b. het in onderdeel a bedoelde postvervoerbedrijf er zorg voor draagt dat de geldende voorwaarden en tarieven als bedoeld in dat onderdeel voor eenieder kenbaar zijn.

5. Het college brengt uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van dit artikel aan Onze Minister verslag uit over de doeltreffendheid en effecten in de praktijk van het eerste lid en verstrekt daarbij advies over de wense-lijkheid om toepassing te geven aan het vierde lid. Onze Minister zendt het verslag, vergezeld van zijn bevindingen, aan de Staten-Generaal.

Artikel 10

1. Een ieder die een postcodesysteem beheert of exploiteert is verplicht binnen redelijke termijn en tegen kostengeoriënteerde tarieven een ieder uit dit systeem combinaties van adressen en postcodes ter beschikking te stellen die voor postbezorging nodig zijn.

2. Een ieder die een postcodesysteem exploiteert of beheert, is verplicht een jaar voor de beëindiging van dit systeem, deze beëindiging aan te kondigen.

Artikel 11

Een ieder die een systeem met adresgegevens, betreffende de verhuisgegevens van een geadresseerde of de gegevens over het tijdelijk stopzetten van de postbezorging op verzoek van de geadresseerde, exploiteert of beheert is verplicht binnen redelijke termijn en tegen redelijke, objectief gerechtvaardigde, transparante en non-discriminatoire voorwaarden en tarieven de voor doelmatige postbezorging benodigde gegevens uit dit systeem aan postvervoerbedrijven te verstrekken.

Artikel 12

1. Indien een poststuk terecht komt in de poststroom van een ander postvervoerbedrijf dan het postvervoerbedrijf waaraan het poststuk door de afzender is aangeboden, geschiedt de afhandeling binnen redelijke termijn en tegen redelijke, objectief gerechtvaardigde, transparante en non-discriminatoire voorwaarden en tarieven.

2. Postvervoerbedrijven maken afspraken voor de afhandeling van gevallen als bedoeld in het eerste lid.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 13

Een ieder die postbussen exploiteert, is verplicht aan postvervoerbedrijven toegang te verlenen tot zijn postbussen tegen redelijke, objectief gerechtvaardigde, transparante en non-discriminatoire voorwaarden en tarieven.

HOOFDSTUK 4. UNIVERSELE POSTDIENST

§ 4.1. Algemeen

Artikel 14

Dit hoofdstuk is van toepassing op de verlener van de universele postdienst voor zover deze postvervoerdiensten verricht die tot de universele postdienst behoren.

§ 4.2. Aanwijzing verlener van universele postdienst

Artikel 15

1. Onze Minister wijst op basis van een transparante selectieprocedure voor onbepaalde tijd een postvervoerbedrijf aan dat belast is met de universele postdienst of een gedeelte hiervan.

2. Onze Minister kan een aanwijzing geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

a. de goede uitvoering van de universele postdienst of een gedeelte hiervan niet meer gewaarborgd is;

b. een verlener van de universele postdienst overeenkomstig artikel 30, eerste lid, heeft aangegeven dat de uitvoering van deze dienst nettokosten zal opleveren;

c. het aangewezen postvervoerbedrijf daarom verzoekt;

d. een ander postvervoerbedrijf te kennen heeft gegeven de universele postdienst uit te willen voeren.

3. Onze Minister maakt het voornemen om de aanwijzing geheel of gedeeltelijk in te trekken aan het aangewezen postvervoerbedrijf bekend en doet hiervan mededeling in de Staatscourant.

4. De aanwijzing wordt niet ingetrokken vóórdat is voorzien in een aanwijzing van een postvervoerbedrijf voor de universele postdienst of het gedeelte van de universele postdienst waarop de aanwijzing die wordt ingetrokken, betrekking heeft.

5. Een postvervoerbedrijf waarvan de aanwijzing wordt ingetrokken, is verplicht deel te nemen aan de selectieprocedure.

6. Een aanwijzing wordt niet gegeven aan een aanvrager die naar verwachting de universele dienst niet naar behoren zal kunnen verzorgen.

7. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de selectieprocedure.

8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

§ 4.3. Omvang universele postdienst

Artikel 16

1. De universele postdienst betreft het postvervoer binnen Nederland van ten minste de volgende poststukken:

a. brieven die elk afzonderlijk ten hoogste twee kilogram wegen;

b. pakketten die elk afzonderlijk ten hoogste tien kilogram wegen;

c. poststukken die in hoofdzaak tekst bevatten in voor blinden bestemde tekens die elk afzonderlijk ten hoogste zeven kilogram wegen.

2. De universele postdienst betreft het postvervoer van of naar gebieden buiten Nederland van ten minste de volgende poststukken:

a. brieven die elk afzonderlijk ten hoogste twee kilogram wegen;

b. boeken die elk afzonderlijk ten hoogste vijf kilogram wegen;

c. pakketten die elk afzonderlijk ten hoogste twintig kilogram wegen;

d. poststukken die in hoofdzaak tekst bevatten in voor blinden bestemde tekens en die elk afzonderlijk ten hoogste zeven kilogram wegen.

3. De universele postdienst omvat binnen Nederland ten minste de volgende postvervoerdiensten:

a. vervoer van aangetekende poststukken;

b. vervoer van poststukken met aangegeven waarde;

c. de uitreiking van het gerechtelijk schrijven, bedoeld in de artikelen 585, tweede lid, en 587, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

4. Onder de universele postdienst vallen bij postvervoer van en naar gebieden buiten Nederland ten minste de postvervoerdiensten, opgenomen in de akten van de Wereldpostunie.

5. Een verlener van de universele postdienst haalt ten minste zes dagen per week poststukken op uit de voor het publiek bestemde brievenbussen dan wel uit andere daartoe bestemde inrichtingen, en voert ten minste zes dagen per week overal in Nederland een bestelling uit.

6. Een verlener van de universele postdienst zorgt ervoor dat de brieven, die overeenkomstig de daartoe gestelde voorwaarden aan hem worden aangeboden voor postvervoer binnen Nederland met de standaard overnight service, per kalenderjaar in ten minste gemiddeld 95% van de gevallen worden besteld op de dag, niet zijnde een zon- of officiële feestdag, volgend op de dag van aanbieding.

7. De verlener van de universele postdienst zorgt ervoor dat het net van dienstverleningspunten voor het aanbieden van postzendingen en voor het verrichten van andere met het postvervoer samenhangende handelingen ten minste 2000 dienstverleningspunten omvat, waarvan ten minste 902 met een volledig assortiment aan diensten. Bovendien zorgt de verlener van de universele postdienst ervoor dat dit net voldoet aan de volgende spreidingsmaatstaven:

a. de spreiding over Nederland van dienstverleningspunten met een volledig assortiment van diensten resulteert in een beschikbaarheid van een volledig assortiment van diensten binnen een straal van vijf kilometer voor ten minste 95% van de inwoners;

b. de spreiding van dienstverleningspunten met een volledig assortiment van diensten buiten woonkernen met meer dan 5000 inwoners resulteert in een beschikbaarheid van een volledig assortiment van diensten binnen een straal van 5 kilometer voor ten minste 85% van de betrokken inwoners.

8. De verlener van de universele postdienst zorgt ervoor dat in woonkernen met meer dan 5000 inwoners binnen een straal van 500 meter een voor het publiek bestemde brievenbus is om voor postvervoer bestemde poststukken aan te bieden. Buiten deze woonkernen zorgt de verlener van de universele postdienst ervoor dat binnen een straal van 2500 meter voor het publiek bestemde brievenbussen zijn.

9. Indien het gestelde in het achtste lid redelijkerwijs niet haalbaar is, draagt de verlener van de universele postdienst er zorg voor dat bij de bestelling gelegenheid wordt geboden om daartoe geschikte postzendingen ten vervoer aan te bieden.

Artikel 17

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de universele postdienst. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

a. de onderscheiden postvervoerdiensten;

b. de soorten poststukken waarop de universele postdienst betrekking heeft;

c. de kwaliteit van de postvervoerdiensten, bedoeld in onderdeel a, die voor de verschillende postvervoerdiensten verschillend kan worden vastgesteld;

d. de goede postale dienstverlening;

e. de wijze waarop poststukken aan een verlener van de universele postdienst worden aangeboden.

2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

§ 4.4. Verplichtingen voor de universele postdienstverlener

Artikel 18

1. Een verlener van de universele postdienst verzorgt binnen Nederland en van of naar gebieden buiten Nederland de universele postdienst.

2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt alleen indien poststukken zijn aangeboden aan een verlener van de universele postdienst in overeenstemming met de regels, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel e.

Artikel 19

1. Een verlener van de universele postdienst weigert de uitvoering van de universele postdienst indien dit strijdig is met de wet of gevaar oplevert voor personen of zaken.

2. Een verlener van de universele postdienst kan de uitvoering van de universele postdienst weigeren indien dit strijdig is met de eisen die met het oog op een doelmatig postvervoer in zijn algemene voorwaarden zijn gesteld.

Artikel 20

1. Bij ministeriële regeling worden regels omtrent plaats, afmetingen en andere hoedanigheden van de voor aflevering van poststukken bestemde brievenbussen vastgesteld.

2. Een verlener van de universele postdienst kan poststukken die naar hun aard en omvang in aanmerking komen voor aflevering in een brievenbus, als onbestelbaar aanmerken indien het opgegeven adres niet beschikt over een brievenbus die voldoet aan de regels, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 21

Een verlener van de universele postdienst kan gedeelten van de universele postdienst door anderen onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren.

Artikel 22

1. Een verlener van de universele postdienst brengt een boekhoudkundige scheiding aan tussen de kosten en opbrengsten van de universele postdienst en de kosten en opbrengsten van andere activiteiten.

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inrichting van de boekhouding en de wijze van toerekening van de kosten van de universele postdienst.

Artikel 23

1. Een verlener van de universele postdienst verstrekt jaarlijks aan het college een rapportage over de uitvoering van de universele postdienst. Deze rapportage bevat de resultaten van regelmatige metingen van de kwaliteit van de universele postdienstverlening en de hierbij behorende kwaliteitsnormen, alsmede een overzicht van de kosten en opbrengsten van de universele postdienstverlening, bedoeld in artikel 22, eerste lid.

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de rapportage. Deze regels kunnen betrekking hebben op de inrichting van de rapportage, op de metingen, bedoeld in het eerste lid, alsmede op de op te nemen financiële gegevens.

§ 4.5. Voorwaarden en tarieven voor de universele postdienst

Artikel 24

1. Een verlener van de universele postdienst stelt voorwaarden en tarieven vast voor de onderscheiden postvervoerdiensten binnen de universele postdienst en maakt deze bekend.

2. De tarieven zijn uniform en op de kosten gebaseerd.

3. De voorwaarden en tarieven zijn non-discriminatoir en transparant.

Artikel 25

1. Bij ministeriële regeling, gehoord het college, wordt bepaald:

a. met welk percentage de tarieven voor de universele postdienst jaarlijks gemiddeld ten hoogste mogen worden gewijzigd;

b. op welke wijze de jaarlijks gemiddelde wijziging, bedoeld in onderdeel a, wordt vastgesteld.

2. Bij ministeriële regeling kan, gehoord het college, voor een afzonderlijk jaar een ander percentage dan bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld indien dit noodzakelijk is om te voldoen aan het vereiste dat de tarieven op de kosten gebaseerd zijn.

3. Met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels worden, in afwijking van het eerste en tweede lid, zes maanden na inwerkingtreding van dit artikel de tarieven voor de te onderscheiden postvervoerdiensten binnen de universele postdienst gebaseerd op de daadwerkelijke kosten van de universele postdienst en een redelijk rendement. Bij de ministeriële regeling, bedoeld in de eerste volzin, kan worden bepaald dat de tarieven voor de onderscheiden postvervoerdiensten binnen de universele postdienst in enig ander jaar kunnen worden aangepast op basis van de daadwerkelijke kosten van de universele postdienst en een redelijk rendement.

4. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de tarieven, bedoeld in het derde lid.

5. In afwijking van de artikelen 24 en 27 worden de tarieven, bedoeld in het derde lid, door het college vastgesteld.

6. Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid, worden regels vastgesteld met betrekking tot de elementen van de tarieven, de wijze van berekening van de tarieven en de toerekening van de kosten.

7. Het college brengt advies uit over de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid.

8. Het ontwerp voor een krachtens het derde lid vast te stellen ministeriële regeling en het advies van het college worden gelijktijdig aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp.

Artikel 26

In afwijking van de artikelen 24 en 25 worden de kosten van het vervoer van poststukken die in hoofdzaak tekst bevatten in voor blinden bestemde tekens en die elk afzonderlijk ten hoogste zeven kilogram wegen door de verlener van de universele postdienst gedragen.

Artikel 27

1. De tarieven, bedoeld in artikel 24, en de wijzigingen hiervan worden niet eerder vastgesteld dan een maand na het tijdstip waarop zij aan het college zijn toegezonden ter toetsing aan artikel 24, tweede en derde lid, en aan het bepaalde krachtens artikel 25.

2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de procedure van de toetsing, alsmede over de wijze en het tijdstip van de toetsing aan artikel 24.

Artikel 28

1. Een verlener van de universele postdienst kan, met het oog op de doelmatige wijze van uitvoeren van de universele postdienst, in de algemene voorwaarden regels stellen over de verpakking en adressering van poststukken.

2. Indien de algemene voorwaarden van een verlener van de universele postdienst bepalingen bevatten over het gebruik van een postcode, zorgt hij ervoor dat afzenders kosteloos en op eenvoudige wijze de bij een adres behorende postcode kunnen verkrijgen.

§ 4.6. Aansprakelijkheid verlener van de universele postdienst

Artikel 29

1. Een verlener van de universele postdienst is voor schade als gevolg van verlies, beschadiging of vertraagde aflevering van binnenlandse poststukken slechts aansprakelijk indien door de afzender gebruik wordt gemaakt van een wijze van vervoer waarbij een poststuk volgens daartoe in de algemene voorwaarden van het postvervoerbedrijf te stellen regels wordt geregistreerd.

2. De aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid bestaat niet indien de schade uitsluitend het gevolg is van een of meer van de volgende omstan-digheden:

a. de aard of een gebrek van het vervoerde zelf;

b. onvoldoende verpakking van het vervoerde door een ander dan een verlener van de universele postdienst of diens ondergeschikten;

c. een oorzaak die aan de afzender kan worden toegerekend;

d. een oorlogshandeling of een gewapend conflict;

e. aanhouding op last van daartoe bevoegd gezag.

3. Vorderingen kunnen slechts worden ingediend door de afzender. Indien de schade is geleden door een ander dan de afzender, is de afzender van rechtswege bevoegd ten behoeve van die ander, hetzij op eigen naam hetzij als diens vertegenwoordiger, de vordering in te stellen.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden bedragen vastgesteld waarboven de aansprakelijkheid, bedoeld in het eerste lid, zich niet uitstrekt, waarbij de hoogte van de afzonderlijke bedragen kan worden bepaald naar gelang van onder meer de soorten van registratie alsmede naar gelang van de aard en de waarde van een poststuk.

5. Een verlener van de universele postdienst kan zich niet beroepen op een uit de voorgaande leden van dit artikel voortvloeiende uitsluiting of beperking van zijn aansprakelijkheid voor zover de schade is ontstaan uit zijn eigen handelen of nalaten, geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.

6. Ter zake van het postvervoer van of naar gebieden buiten Nederland is een verlener van de universele postdienst slechts aansprakelijk over-eenkomstig de bepalingen van de akten van de Wereldpostunie dan wel andere voor Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

7. Nietig is ieder beding, waarbij van dit artikel wordt afgeweken.

§ 4.7. Financiering van de universele postdienst

Artikel 30

1. Een verlener van de universele postdienst meldt uiterlijk drie maanden voor de afloop van het kalenderjaar aan het college dat in het daaropvolgende kalenderjaar nettokosten worden verwacht voor de uitvoering van de universele postdienst. Daarbij wordt aangegeven hoe hoog de voor dat kalenderjaar verwachte nettokosten zullen zijn.

2. De nettokosten zijn de kosten die een verlener van de universele postdienst voor de aan hem opgedragen universele postdiensten maakt waartegenover door toepassing van de regels, bedoeld in artikel 25, geen vergoeding staat, verminderd met andere op geld waardeerbare voordelen die verband houden met de verlening van de universele postdienst, waaronder begrepen immateriële voordelen.

3. Een postvervoerbedrijf dat ingevolge het eerste lid nettokosten heeft aangekondigd, kan binnen een half jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de nettokosten zijn ontstaan, bij het college een aanvraag indienen om vergoeding van de in het afgelopen kalenderjaar gemaakte nettokosten.

4. Een vergoeding wordt slechts toegekend voorzover naar het oordeel van het college het bestaan en de hoogte van de nettokosten voldoende is aangetoond.

5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de berekening van de nettokosten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 31

1. De vergoeding aan een universele postdienstverlener wordt omge-slagen over alle postvervoerbedrijven, met uitzondering van de postvervoerbedrijven die voldoen aan bij ministeriële regeling te bepalen criteria met betrekking tot de relevante omzet van een postvervoerbedrijf in Nederland.

2. Bij ministeriële regeling wordt de wijze van berekening van de vergoeding vastgesteld aan de hand van de relevante netto-omzet van een postvervoerbedrijf in Nederland.

3. Het college doet aan een postvervoerbedrijf mededeling van het door hem verschuldigde bedrag.

4. Een postvervoerbedrijf is verplicht binnen een daarbij te bepalen termijn de door het college vastgestelde vergoeding te betalen aan de desbetreffende verlener van de universele postdienst.

HOOFDSTUK 5. WERELDPOSTUNIE

Artikel 32

1. Een verlener van de universele postdienst is gehouden bij de uitvoering van de op hem rustende verplichtingen terzake van de universele postdienst van of naar gebieden buiten Nederland de voor Nederland bindende verplichtingen na te komen die voortvloeien uit de akten van de Wereldpostunie dan wel uit andere verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

2. Een verlener van de universele postdienst is gerechtigd voor de toepassing van akten van de Wereldpostunie op te treden als Nederlandse postadministratie.

3. Onze Minister geeft in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken bij ministeriële regeling voorschriften welke strekken tot:

a. het waarborgen van een goede toepassing van het eerste lid;

b. het verlenen van de nodige medewerking aan Onze Minister en Onze Minister van Buitenlandse Zaken bij de voorbereiding van verdragen en besluiten als bedoeld in het eerste lid en het in verband daarmee te voeren internationale overleg.

HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 33

1. Het college verzamelt, analyseert en bewerkt systematisch inlichtingen en gegevens met betrekking tot de werking van de nationale markt voor postvervoerdiensten.

2. Het college zendt jaarlijks een verslag van zijn bevindingen aan Onze Minister.

Artikel 34

De gemeenteraad kan voor de plaatsing van brievenbussen aan de openbare weg regels stellen, tenzij door het stellen van regels:

a. de verlener van de universele postdienst de universele postdienst niet kan verrichten;

b. postvervoerbedrijven, niet zijnde een verlener van de universele postdienst, hun diensten niet onder voor deze bedrijven vergelijkbare voorwaarden kunnen aanbieden.

Artikel 35

De afbeelding van de Koning op een postzegel of postzegelafdruk behoeft Diens goedkeuring.

Artikel 36

1. Het is aan andere postvervoerbedrijven dan verleners van de universele postdienst verboden postzegels of postzegelafdrukken te vervaardigen, te verspreiden of ter verspreiding in voorraad te hebben met daarop de vermelding «Nederland».

2. Het is verboden zegels, zegelafdrukken, stempelafdrukken of aanduidingen op zodanige wijze te bezigen, dat zij ten onrechte de indruk kunnen wekken, dat de bescheiden of voorwerpen, waarop zij voorkomen, door een verlener van de universele postdienst behandeld of van een verlener van de universele postdienst afkomstig zijn.

HOOFDSTUK 7. TOEZICHT EN HANDHAVING

§ 7.1. Algemeen

Artikel 37

1. Het college is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 11.

2. De bij besluit van het college aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 11. Van het besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 38

1. Onze Minister is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11.

2. De bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11. Van het besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 39

1. Het college kan van een ieder de gegevens en inlichtingen verlangen die hij nodig heeft voor de juiste uitvoering van de hem bij of krachtens deze wet en de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit opgedragen taken.

2. Onze Minister kan van een ieder de gegevens en inlichtingen verlangen die hij nodig heeft voor de juiste uitvoering van de hem bij of krachtens deze wet opgedragen taken.

3. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens en inlichtingen te verstrekken, is verplicht binnen een door het college respectievelijk Onze Minister gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

4. Gegevens en inlichtingen welke in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van deze wet zijn verkregen, mogen uitsluitend voor de toepassing van deze wet en de Mededingingswet worden gebruikt.

5. Met inachtneming van een goede vervulling van zijn toezichthoudende taken ingevolge deze wet draagt het college er zorg voor dat het verzamelen van de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, op zodanige wijze geschiedt dat de daaruit voortvloeiende administratieve lasten voor postvervoerbedrijven of andere bedrijven en instellingen zo laag mogelijk zijn.

Artikel 40

1. Voorzover bij de uitoefening van bevoegdheden van het college begrippen worden uitgelegd die worden gehanteerd bij de toepassing van artikel 24 van de Mededingingswet, geschiedt de uitoefening van die bevoegdheden door het college in overeenstemming met de door de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit vastgestelde richtlijnen. Van die richtlijnen doet de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit mededeling in de Staatscourant.

2. Het college en de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit maken in het belang van een effectieve en efficiënte besluitvorming gezamenlijk afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang.

§ 7.2. Registratie

Artikel 41

Een postvervoerbedrijf deelt aan het college in ieder geval de naam, het adres, de vestigingsplaats en een beschrijving van de aangeboden postvervoerdiensten mee.

Artikel 42

1. Het college stelt vast welke andere gegevens dan genoemd in artikel 41 bij de mededeling aan het college worden overgelegd, alsmede de wijze waarop de mededeling wordt gedaan.

2. De gegevens, bedoeld artikel 41 en het eerste lid, worden slechts verzameld ten behoeve van de goede uitvoering van deze wet en zijn beperkt tot hetgeen noodzakelijk is voor het vaststellen van de identificatie van het postvervoerbedrijf.

3. Het college registreert het postvervoerbedrijf na ontvangst van de in artikel 41 bedoelde mededeling en de daarbij behorende gegevens.

4. Een postvervoerbedrijf geeft wijzigingen van de gegevens, bedoeld in artikel 41 en het eerste lid, onverwijld aan het college door.

Artikel 43

1. Het college gaat niet over tot registratie als bedoeld in artikel 42, derde lid, indien:

a. de mededeling geen betrekking heeft op het postvervoerbedrijf, of

b. de op grond van artikel 41 en 42, eerste lid, te overleggen gegevens niet, onvolledig, of niet juist zijn verstrekt.

2. Het college beëindigt de registratie indien de grond voor registratie is vervallen.

Artikel 44

1. In het belang van de goede uitvoering van deze wet wordt door het college een register van de registraties bijgehouden.

2. Het register ligt voor eenieder kosteloos ter inzage op een door het college te bepalen plaats. De gegevens uit het register zijn kosteloos op elektronische wijze te raadplegen.

3. Het college brengt het register in overeenstemming met de wijzigingen die voortvloeien uit artikel 42, vierde lid, en artikel 43, tweede lid.

4. Het college kan de gegevens met betrekking tot de registratie wijzigen indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.

Artikel 45

1. Het college verstrekt zo spoedig mogelijk na de registratie, bedoeld in artikel 42, derde lid, aan het postvervoerbedrijf een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de mededeling, bedoeld in artikel 41, aan het college is gedaan.

2. Het college verstrekt binnen een week na ontvangst van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van een postvervoerbedrijf een verklaring.

Artikel 46

Het college is verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor de gegevensverzameling, bedoeld in artikel 42, tweede lid, en voor het register, bedoeld in artikel 44, eerste lid.

§ 7.3. Aanwijzingen

Artikel 47

1. Het college kan bindende aanwijzingen geven in verband met de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 11.

2. Onze Minister kan bindende aanwijzingen geven in verband met de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11.

3. Een beschikking als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

§ 7.4. Bestuursdwang

Artikel 48

1. Het college is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen, met uitzondering van de verplichtingen bij of krachtens hoofdstuk 11.

2. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 11 gestelde verplichtingen.

§ 7.5. Bestuurlijke boete

Artikel 49

1. Het college kan in geval van overtreding van een bindende aanwijzing als bedoeld in artikel 47, eerste lid, alsmede overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5, 8, 9, 10, 12, 13, 16, vijfde lid, 18, 19, 22, 23, 24, 26, 27, 28, 31, vierde lid, 32, 35, 36, 39, derde lid, 41, 59, 61, 63, tweede lid, en 64 van deze wet, alsmede artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, 10% van de relevante netto-omzet van de onderneming in Nederland.

2. Onze Minister kan in geval van overtreding van een bindende aanwijzing als bedoeld in artikel 47, tweede lid, alsmede overtreding van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11 de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, 10% van de relevante netto-omzet van de onderneming in Nederland.

3. Bij de vaststelling van de hoogte van boete houdt het college respectievelijk Onze Minister in ieder geval rekening met de aard, de ernst en de duur van de overtreding.

4. De berekening van de netto-omzet, bedoeld in het eerste en het tweede lid,

a. geschiedt op de voet van artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

b. betreft het boekjaar voorafgaande aan de beschikking, bedoeld in het eerste en het tweede lid;

c. is beperkt tot de omzet die betrekking heeft op de postvervoerdiensten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d.

Artikel 50

1. Het college respectievelijk Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

2. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

3. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar onderscheidenlijk het beroep is beslist.

Artikel 51

1. Indien het college respectievelijk Onze Minister vaststelt dat een overtreding als bedoeld in artikel 49 is begaan, maakt hij daarvan een rapport op.

2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt in ieder geval:

a. de naam van de overtreder,

b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift, en

c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

3. Het college respectievelijk Onze Minister zendt een afschrift van het rapport aan de overtreder.

Artikel 52

1. Indien aan een handeling van het college respectievelijk Onze Minister redelijkerwijs de gevolgtrekking kan worden verbonden dat aan de overtreder een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is er geen verplichting meer van de zijde van die overtreder om ten behoeve van deze oplegging een verklaring omtrent de overtreding af te leggen.

2. De overtreder wordt hierop gewezen alvorens hem mondeling wordt gevraagd inlichtingen te verstrekken.

Artikel 53

1. Het college respectievelijk Onze Minister stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de overtreder steeds in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

3. Indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt het college respectievelijk Onze Minister er zo veel mogelijk zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 54

1. Het college respectievelijk Onze Minister beslist omtrent het opleggen van een bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.

2. Mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt niet verleend aan degene die van de overtreding een rapport heeft opgemaakt.

3. In de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete wordt in ieder geval vermeld:

a. indien een last onder dwangsom wordt opgelegd:

1°. de naam van de overtreder, en

2°. de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

b. indien een bestuurlijke boete wordt opgelegd:

1°. de naam van de overtreder, en

2°. het bedrag van de boete;

c. de overtreding ter zake waarvan de last of de bestuurlijke boete wordt opgelegd alsmede het overtreden wettelijk voorschrift.

Artikel 55

1. Een beschikking als bedoeld in artikel 54 wordt, nadat zij bekend is gemaakt, ter inzage gelegd bij het college respectievelijk Onze Minister.

2. Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 56

1. Een bestuurlijke boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen zes weken vanaf de datum waarop de beschikking bekend is gemaakt.

3. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

4. De werking van een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 57

1. Bij gebreke van betaling binnen de in artikel 56, derde lid, bedoelde termijn van twee weken kan het college respectievelijk Onze Minister de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete is ver-schuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

HOOFDSTUK 8. GESCHILLENBESLECHTING

Artikel 58

1. Indien tussen postvervoerbedrijven, tussen een postvervoerbedrijf en iemand die postbussen exploiteert, tussen een postvervoerbedrijf en iemand die een systeem met adresgegevens als bedoeld in artikel 11 exploiteert of beheert of tussen een postvervoerbedrijf en iemand die een postcodesysteem exploiteert of beheert een geschil is ontstaan inzake de nakoming van de verplichtingen bedoeld in hoofdstuk 3, beslecht het college op aanvraag van een bij dat geschil betrokken partij het geschil voor zover naar het oordeel van het college verdere onderhandelingen redelijkerwijs niet meer zullen leiden tot overeenstemming.

2. Het college is onbevoegd tot het beslechten van een op grond van het eerste lid voorgelegd geschil indien de bij dat geschil betrokken partijen het college verzoeken het geschil niet langer te beslechten.

Artikel 59

1. Op vordering van het college verstrekken de bij een geschil betrokken partijen binnen een door het college te bepalen redelijke termijn aan het college alle gegevens die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

2. De bij het geschil betrokken partijen zijn verplicht binnen de door het college gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen ten behoeve van de beoordeling van het geschil.

Artikel 60

1. Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 58, eerste lid, binnen zeventien weken na ontvangst van de aanvraag.

2. In uitzonderlijke gevallen kan het college de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste acht weken verlengen. Het college stelt de betrokken postvervoerbedrijven hiervan in kennis en geeft de termijn aan waarbinnen het college het geschil zal beslechten.

3. Het college kan in spoedeisende gevallen een voorlopig besluit nemen dat tussen de betrokken postvervoerbedrijven geldt tot het definitieve besluit van het college in werking treedt.

Artikel 61

Een postvervoerbedrijf volgt het door het college op grond van artikel 60 genomen besluit op. Het college kan daarbij een termijn stellen.

Artikel 62

Het college doet mededeling in de Staatscourant van een besluit als bedoeld in artikel 60.

Artikel 63

1. Indien een partij door het college in het gelijk wordt gesteld en hij voor het beslechten van een geschil een vergoeding aan het college verschuldigd is, kan het college bepalen dat die vergoeding door de bij het geschil betrokken andere partij wordt vergoed.

2. Een bij een geschil betrokken partij volgt de door het college op grond van het eerste lid gegeven voorschriften op. Het college kan daarbij termijnen stellen.

HOOFDSTUK 9. KOSTEN WERKZAAMHEDEN COLLEGE

Artikel 64

1. Postvervoerbedrijven zijn ter dekking van de kosten die verband houden met de werkzaamheden van het college ter uitvoering van deze wet, jaarlijks een vergoeding verschuldigd.

2. Van de vergoeding zijn uitgezonderd de kosten verbonden aan de behandeling van bezwaar- en beroepschriften.

3. Van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, zijn uitgezonderd bedrijven die voldoen aan een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen criterium met betrekking tot de relevante omzet van een postvervoerbedrijf in Nederland.

Artikel 65

1. Onze Minister stelt de hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 64, eerste lid, vast.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels nadere gesteld over de vergoeding, bedoeld in artikel 64. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de wijze waarop de vergoeding wordt vastgesteld, geheven en ingevorderd.

HOOFDSTUK 10. IMPLEMENTATIE VAN EUROPESE RICHTLIJNEN EN VERORDENINGEN

Artikel 66

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter implementatie van postrichtlijnen en liberalisatierichtlijnen regels worden gesteld.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter implementatie van een bindende overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en een derde land of een internationale organisatie die betrekking heeft op een onderwerp dat wordt bestreken door een postrichtlijn ofverordening.

3. Bij ministeriële regeling kunnen voor een goede uitvoering van postverordeningen en gedelegeerde verordeningen regels worden gesteld.

4. Bij ministeriële regeling kunnen ter implementatie van gedelegeerde richtlijnen regels worden gesteld.

5. Bij de regels, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, kunnen:

a. taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college, en

b. voorschriften uit een postverordening of gedelegeerde verordening worden aangewezen waarop door het college aangewezen ambtenaren toezicht houden of die het college kan toepassen door besluiten te nemen.

HOOFDSTUK 11. BUITENGEWONE OMSTANDIGHEDEN

Artikel 67

In bijzondere omstandigheden in verband met de handhaving van de internationale rechtsorde of met de internationale betrekkingen is Onze Minister bevoegd om in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan een verlener van de universele postdienst en zo nodig aan een ander postvervoerbedrijf aanwijzingen te geven met betrekking tot het postvervoer van of naar gebieden buiten Nederland.

Artikel 68

1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kan, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor het gehele land of een deel daarvan artikel 70 in werking worden gesteld.

2. Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepaling.

3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

5. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

6. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 69

In geval voor Nederland of een gedeelte daarvan, op grond van de artikelen 7, eerste lid, of 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, oefent Onze Minister de in artikel 70, eerste lid, bedoelde bevoegdheid uit in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 70

1. Onze Minister is bevoegd een verlener van de universele postdienst en zo nodig een ander postvervoerbedrijf bindende aanwijzingen te geven met betrekking tot het postvervoer naar, van of in het gebied waarvoor een besluit als bedoeld in artikel 68 van kracht is.

2. Onze Minister kan bij toepassing van het eerste lid afwijken van de verplichtingen die op grond van deze wet op een verlener van de universele postdienst rusten.

3. Een verlener van de universele postdienst kan aan exploitanten van openbare vervoermiddelen de verplichting opleggen mee te werken aan het postvervoer van aan de verlener van de universele postdienst ter vervoer aangeboden poststukken. De verlener van de universele postdienst kan in verband hiermee aanwijzingen geven aan de exploitanten van openbare vervoermiddelen.

4. Indien een verlener van de universele postdienst of een exploitant van openbare vervoermiddelen als gevolg van aanwijzingen gegeven op grond van het eerste onderscheidenlijk het derde lid, onevenredig financieel nadeel ondervindt, kent Onze Minister de betrokkene een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

Artikel 71

1. Bij toepassing van artikel 14 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag is een verlener van de universele postdienst verplicht de krachtens het eerste lid van genoemd artikel aangewezen autoriteiten alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door die autoriteiten gegeven opdrachten.

2. Bij toepassing van artikel 31 van de Oorlogswet voor Nederland is een verlener van de universele postdienst verplicht het militair gezag of een orgaan als bedoeld in het tweede lid van genoemd artikel alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door dat gezag of dat orgaan gegeven opdrachten.

Artikel 72

Onze Minister geeft aan een verlener van de universele postdienst voorschriften ten aanzien van de door deze te nemen organisatorische en personele maatregelen met betrekking tot de voorbereiding van de uitvoering van de universele postdienst in buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 68 en de door deze daarover aan Onze Minister te verstrekken informatie. Onze Minister bepaalt in die voorschriften welke kosten van de uitvoering redelijkerwijs ten laste van een verlener van de universele postdienst komen.

HOOFDSTUK 12. BEROEP

Artikel 73

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroep tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

HOOFDSTUK 13. WIJZIGING IN ANDERE WETTEN

§ 13.1. Ministerie van Justitie

Artikel 74

Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 370, vierde lid, komt te luiden:

4. Deze afdeling is niet van toepassing op overeenkomsten tot het vervoer van poststukken ter uitvoering van de universele postdienst bedoeld in de Postwet 20.. of onder een internationale postovereenkomst. Onder voorbehoud van artikel 510 is deze afdeling niet van toepassing op overeenkomsten tot het vervoeren van bagage.

B

Artikel 890, vierde lid, komt te luiden:

4. Deze afdeling is niet van toepassing op overeenkomsten tot het vervoeren van poststukken ter uitvoering van de universele postdienst bedoeld in de Postwet 20.. of onder een internationale postovereenkomst. Onder voorbehoud van artikel 980 is deze afdeling niet van toepassing op overeenkomsten tot het vervoeren van bagage.

C

In artikel 1092 wordt «overeenkomsten tot het vervoeren van verhuisgoederen of overeenkomsten tot het vervoeren van poststukken door of in opdracht van de houder van de concessie, bedoeld in de Postwet of onder een internationale postovereenkomst» vervangen door: overeenkomsten tot het vervoeren van verhuisgoederen of overeenkomsten tot het vervoeren van poststukken door of in opdracht van een verlener van de universele postdienst, bedoeld in de Postwet 20.. of onder een internationale postovereenkomst, ter uitvoering van de universele postdienst bedoeld in de Postwet 20.. .

D

In artikel 1350, tweede lid, wordt «de houder van de concessie bedoeld in de Postwet» vervangen door: de verlener van de universele postdienst, bedoeld in de Postwet 20.. .

Artikel 75

De Faillissementswet wordt gewijzigd als volgt:

A

In de artikelen 14, tweede lid, 15, eerste lid, en 99, eerste lid wordt «de administratie der posterijen en der telegrafie» vervangen door: het postvervoerbedrijf of de postvervoerbedrijven die zijn aangewezen als verlener van de universele postdienst, alsmede de andere geregistreerde postvervoerbedrijven, bedoeld in de Postwet 20.. .

B

In artikel 293, tweede lid, wordt «de administratie der posterijen» vervangen door: het postvervoerbedrijf of de postvervoerbedrijven die zijn aangewezen als verlener van de universele postdienst, alsmede de andere geregistreerde postvervoerbedrijven, bedoeld in de Postwet 20.. .

Artikel 76

In de bijlage bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt «2. Postwet» vervangen door: 2. Postwet 20.. .

Artikel 77

Artikel 216, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt vervangen door:

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op zegels die worden uitgegeven door een verlener van de universele postdienst als bedoeld in de Postwet 20.. met daarop de vermelding «Nederland», alsmede op zegels die ingevolge artikel 3.01, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling, behorende bij het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293), worden uitgegeven door het Internationaal Verevenings- en Coördinatieorgaan, genoemd in artikel 10, tweede lid, van dat verdrag.

Artikel 78

Het Wetboek van Strafvordering wordt gewijzigd als volgt: In artikel 96a, vijfde lid, 100, eerste lid, 101, eerste lid, en 114, tweede lid, wordt «aan de houder van de concessie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Postwet» telkens vervangen door: aan een postvervoerbedrijf als bedoeld in de Postwet 20.. .

§ 13.2. Ministerie van Binnenlandse Zaken

Artikel 79

In lijst A, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, en lijst B, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, wordt «van de Postwet: artikel 21, eerste tot en met vierde lid;» telkens vervangen door: van de Postwet 20..; .

§ 13.3. Ministerie van Financiën

Artikel 80

In artikel 12a van de Postbankwet wordt «de overmaking van verrekenbedragen, die voortvloeien uit de akten van de Wereldpostunie, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Postwet» vervangen door: de overmaking van verrekenbedragen, die voortvloeien uit de akten van de Wereldpostunie, bedoeld in de Postwet 20.. .

Artikel 81

Artikel 11, eerste lid, onderdeel m, van de Wet op de omzetbelasting 1968 komt te luiden:

m. de diensten, en de daarmee gepaard gaande leveringen, bedoeld in artikel 14 van de Postwet 20.., die worden verricht door een verlener van de universele postdienst, bedoeld in die wet;

§ 13.4. Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Artikel 82

Artikel 37a, eerste lid, onderdeel f, van de Luchtvaartwet komt te luiden:

f. vracht: goederen, niet zijnde bagage, die voor vervoer door de lucht worden aangeboden, daaronder begrepen poststukken als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Postwet 20.., tenzij deze goederen door de lucht worden aangevoerd en het vliegtuig niet verlaten.

§ 13.5. Ministerie van Economische Zaken

Artikel 83

De Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel a, onder 1o, komt te luiden:

1o. de Postwet 20.., voor zover deze taak aan het college is toebedeeld;.

2. In onderdeel b wordt na «Telecommunicatiewet» ingevoegd: en Postwet 20.. .

B

Artikel 35 vervalt.

HOOFDSTUK 14. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 84

In afwijking van artikel 15, eerste lid, wordt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15, eerste lid, een bij besluit van Onze Minister te bepalen rechtspersoon aangewezen als verlener van de universele postdienst.

Artikel 85

Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 86

De Machtigingswet Koninklijke PTT Nederland NV wordt ingetrokken.

Artikel 87

De Postwet wordt ingetrokken.

Artikel 88

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

2. De voordracht voor het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 89

Artikel 8 vervalt vier jaar na de inwerkingtreding ervan.

Artikel 90

Deze wet wordt aangehaald als: Postwet met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

Naar boven